Site-archief

Goethe en de mummies

Bremen

.

Afgelopen weekend was ik in Bremen met vrienden. We bezochten daar de Bleikeller bij de kathedraal van Bremen, de St. Petri Dom. De Bleikeller is een kelder ruimte waar acht natuurlijk gemummificeerde lichamen worden bewaard die in 1698 werden ontdekt door leerlingen van orgelbouwer Arp Schnitger. De oorzaak van de mummificatie van deze acht personen is gelegen in het feit dat lichamen natuurlijk uit drogen, wanneer het dehydratatieproces begint voordat het ontbinden plaatsvindt. Dat is dan ook gebeurd bij deze acht mensen. De ‘mummies zijn van verschillende pluimage zo ligt Georg Bernhard von Engelbrechten, kanselier van de hertogdommen Bremen-Verden er, maar ook Conrad Ehlers, een dagloner.

Op zichzelf allemaal heel interessant zal je denken maar wat heeft dit met poëzie te maken? Nou dat ligt zo: De ontdekkers en notabelen van Bremen wilde graag JohannWolfgang Goethe (1749-1832) naar de stad lokken. Goethe was een beroemd schrijver en dichter en dat zou op de stad afstralen. Vanuit Bremen werd een boodschapper naar Goethe elders in Duitsland gestuurd met een vinger van een van de mummies. Toen Goethe daar niet op inging is later nog een poging gewaagd met een kinderhand. Een macaber geschenk dat bedoeld was om hem te verleiden Bremen te bezoeken. Uiteindelijk heeft Goethe Bremen nooit bezocht. Deze relikwieën, de vinger en de kinderhand, zijn nu nog te zien in Goethes Huis in Weimar en dienen als een bewijs van de blijvende fascinatie van de crypte.

Geen blog zonder gedicht en daarom het gedicht ‘Kennst du das Land, wo die Zitronen blühn’of zoals het in de Nederlandse vertaling luidt ‘Ken je het land, waar de citroenen groeien’ van Goethe waarin drie levensfasen worden beschreven: de jeugd, de middelbare leeftijd en de oude dag.

.

Ken je het land, waar de citroenen groeien

.

Ken je het land, waar de citroenen groeien,
In ‘t donker loof de gouden sinaasappels gloeien,
Een milde wind vanuit de blauwe hemel daalt,
De myrte rust, een lauwertak naar boven taalt?
Zeg, ken je het?
Daarheen! daarheen
Wil ik met jou graag gaan, mijn lief, meteen.

.

Ken je het huis? Zijn dak rust op een zuilenrij.
De eetzaal blinkt, de suite ligt er stralend bij,
En marmerbeelden overal – ze zien mij aan
Wat heeft men jou, och arme kind, gedaan?
Zeg, ken je het?
Daarheen! daarheen
Wil ik met jou graag gaan, mijn hoedster, nu meteen.

.

Ken je de berg, zijn nauwe, dichtbewolkte gang?
Het muildier zoekt zijn weg, voor mist noch nevel bang;
In de spelonk, daar woont het oude drakenbroed;
Het stoot de rots, daaroverheen de vloed!
Zeg, ken je het?
Daarheen! daarheen
Voert onze weg! O Vader, zo meteen!

.