Maandelijks archief: december 2019

Laatste dagen van december

Menno Wigman

.

Nu de laatste dag van december is gekomen wil ik 2019 in stijl eindigen. Het was een bewogen jaar, verschillende dichters ontvielen ons, nieuwe stonden op. Elk jaar kent een noodzaak in het groot of in het klein. Dit alvast als reactie op de laatste regel van het gedicht ‘Laatste dagen van december’ van Menno Wigman uit de bundel ‘Zomers stinken alle steden’ uit 1997.

Ik wens iedereen die dit leest of niet leest, ervan hoort of er niet van hoort (iedereen dus) een heel mooi, poëtisch, gelukkig en voorspoedig 2020 toe. Tot volgend jaar (morgen dus 😉

.

Laatste dagen van december

.

We verdoen de dagen in een waas

van strijkers en weemoedigheid.

Dit is de tijd van valse wensen

en bewogen brieven, de laatste

van het jaar. Hoe dan de broze

maanden bovendrijven, hoe de dagen,

voor het eerst weer, tellen.

.

Dus bellen oude minnaressen,

wensen ons alvast het beste

en beginnen over onbezonnen lentes

en het schrikbeeld van een berg

van zevenduizend monter opgerookte

sigaretten – weer een jaar in as.

.

December: inkeer en ontreddering,

een schacht van angst die niet bezworen

wordt door drank of naasten. Waar is toch

het vuurwerk dat het tellen temt,

de stem die zegt dat het jaar

alsnog een noodzaak kent.

.

Mit Claus Raus

Het jaar uit met Hugo Claus

.

Okay, ik heb in een baldadige bui de titel van dit blog geschreven. Misschien komt het door het gedicht van Hugo Claus dat ik las in de bundel ‘500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben’ de canon van de Europese poëzie, samengesteld door Gert Jan de Vries en Ilja Leonard Pfeijffer. Of is het gewoon de poëzie van Claus waar ik baldadig van wordt. Oordeel zelf over het gedicht ‘De regenkoning’ dat verscheen in ‘Gedichten 1948 – 1993’.

.

De regenkoning

.

De regenkoning sprak (en gelovig waren mijn oren)

‘Hier heb ik de vrouw: gevlamde anus,

Borstknop en navelachtige nachtschade,

Daar kan geen sterveling tegen.’

Toen brak

Het rijk der onderhuid aan splinters.

.

Regeerde deze Ram uitbundig en verrukt?

Niet vragen. Luister niet.

Het verhaal van zijn tanden drong

In de vrouwen, dwingend

Als een zomerregen, als een vroegtijdig

Onderaan in hun liezen begraven doorn.

.

Het regende zeventig dagen – de nachten waren gegolfd

En zout. Onthoofde raven vielen.

In alle daken spleet een oog.

En sedert woont in mij,

In mijn ontkroond geraamte,

Een regen koning die vlammen wekt.

.

Mijn dochter en ik

Ed. Hoornik

.

Twee jaar na zijn dood verscheen van dichter Ed. Hoornik (1910 – 1970) de verzamelbundel ‘Verzamelde gedichten’ bij uitgeverij Meulenhoff. De stem van Hoornik lijkt wat te verbleken en dat is volgens mij ten onrechte. Veel van zijn poëzie is tijdloos en laat zich ook nu nog uitstekend lezen. Neem het gedicht ‘Mijn dochter en ik’ dat eerst in de bundel ‘Tweespalt’ verscheen uit 1943.

In heldere taal verteld Hoornik hier een moment van een vader met zijn dochter dat mij in ieder geval heel bekend voorkomt.

.

Mijn dochter en ik

.

Terwijl ik lees voel ik mijn dochter kijken;

ik laat niets merken en lees rustig door.

Haar leven doet zich helder aan mij voor:

het zal in alles op het mijne lijken.

.

Niets kan ik doen, opdat zij zal bereiken

wat ik, amper gevonden, weer verloor;

geen vindt van het geluk méér dan een spoor,

ook zij niet, en ook zij zal het zien wijken.

.

Ik sluit het boek. Wij zitten naast elkaar;

geen woorden tussen ons; slechts, even maar,

de glimlach van de een tegen de ander.

.

’t Is of ik in mijn eigen ogen staar,

en wat daar staat, het is als water klaar,

wanneer ik langzaam in mijzelf verander.

.

Begin van het einde van een regime

Ion Monoran

.

Op 16 december 1989 was het dertig jaar geleden, dat de revolutie tegen Ceaușesc ontketend werd in Timisoara, Roemenie. Ik herinner me dit nog goed, ik had in die periode een boek gelezen over het bizarre regime van Ceaușesc. Via collega dichter Serge van Duijnhoven ontving ik informatie over de dichter die de val van het Ceaușesc regime in gang zette. Uit een bericht op zijn website https://sergevanduijnhoven.wordpress.com/ : Een moedige dissidente dichter genaamd Ion Monoran, had de euvele moed een trolleybus te kapen. En met zijn verzen op te roepen op te staan tegen het “Genie van de Karpaten” en diens misdadige ultra-communistische regime. Binnen een dag leidde de pop-up opstand van Monoran tot veertig doden die voor de kathedraal van Timisoara werden neergeschoten door de Securitate en een dag later verbrand op last van Elena Ceaușesc in Boekarest. De rest is geschiedenis.

Ion Monoran (1953–1993) werd geboren in het dorp Petroman in Timis, Roemenië. Hij was journalist, dichter en uitgever. Zijn eerste gedichten werden in 1976 gepubliceerd in het tijdschrift Forum studenţesc. Hij gaf les in de literaire kring ‘Pavel Dan’ van het Studenten Cultuurhuis in Timişoara en hij werkte samen met en publiceerde in de literaire tijdschriften Orizont, Amfiteatru, Echinox en Luceafărul. Geen van zijn boeken zijn tijdens zijn leven gepubliceerd. Monoran was een icoon onder de Boheemse kunstenaars van Timişoara en werd een culturele held na de revolutie. Zijn prijzen zijn onder andere de Orizont-tijdschrift Poëzieprijs (1987), de Nichita Stănescu-prijs voor hedendaagse poëzie (1987), de prijs voor literaire creatie (Satu Mare, 1987) en de Literaire Unie Debuutprijs. Voor zijn werk, Locus periucundus, werd hij geëerd door de gemeente Timișoara door hem ereburger te maken.

Na zijn dood werd Monoran pas gepubliceerd in een poëziebundel. Deze bundel ‘Locus Periucundus’ bevat gedichten uit de periode 1975-1989. Deze biografische poëzie geeft de impulsieve, abrupte en vaak tegenstrijdige teksten van Monoran de ervaring van een ‘vrije geest’. Uit deze bundel het gedicht ‘Locus Periucundus (1)’ (wat zoveel betekent als (tweede) Kamer voor meineed in het Latijn). In een vertaling van Marius Surleac en Marc Vincenz.

..

Locus Periucundus (I)

.

Before
becoming a village
this cluster of ruins
gently sloped beneath the trees, beneath bending
boughs, so that from place to place
fragments of wall peer out of the foliage,
a clutter of refuse
collapses into silence,
interrupted only by the murmur of countless
flowing streams
on winding narrow streets
and by the chatter of villagers
or the wide-eyed, ignorant
shepherds
menacingly dangling their clubs
above the hill’s crest,
behind their herds,
and among the brambles and blackberries
that impede the ewes’ ascent.

.

It is essential
to venture up there
amid the vineyards dull and bright,
to admire the hills
bombarded with rural echoes,
and to roam the dung-speckled grasslands
to reach
these Loci Periucundi
as Pliny would say—
places infused with the mysterious
presence of spirits
which give you an unsettling feeling
even when they are spelled out on paper,
not to mention to encounter them here
frightening and cheerful,
throbbing
in a slow affected ostentation
on the muddy footpaths shaded by thickets
from which curious news arrives
in light and shadow,
sweetened by bird song
or muffled by a profusion
of serpentine creeper vines
winding through trees.

.

Time
perfected
this green daedal country
dominated
by the language of birds and flowers,
a country prepared to take back its fauns and satyrs
concealed in the rocks
overgrown with ferns and wild roses—
as if designed in mad disarray
by a frivolous gardener
and in chaotic succession,
as if especially intended for lovers
seeking a hidden place for love.

.

In these places,
ruling for millennia,
hawk, bat, or cuckoo
have fulfilled their roles as augurs,
as angels and archangels, but now
hang as simple decorations
or as red penalty cards,
torn apart by weather and neglect.
.
Despite
the urgency of this beautiful,
almost Rousseauian spontaneity,
churches still loom
abundantly
in the oppressive religiosity
of the peasants
who, notwithstanding their kindness and courtesy,
are more renowned
for the quality of their wines and brandy
than any worship of saints
or their practice of the Mysteries
dedicated to Zamolxis or Dionysus.
.
The peasants are simple,
a living material
of farmers or miners or shepherds
and live their lives in these villages
built from these high walls and rubble—
rather more medieval than ancient.
And only my imagination
helps me see them
dissolve into the dream-light of an antiquity
that swarms everywhere,
reviving from these stones
with uncertain meaning,
the great towers of an almighty
Dacian stronghold,
which, in their long-lasting wanderings,
the Romans besieged.

.

Antilliaanse poëzie

Luis H. Daal

.

Ik schreef al eerder over de Antilliaanse en Surinaamse poëzie en dat ik eigenlijk maar weinig weet van de dichters en poëzie van deze twee landen. Nu ben ik in het bezit gekomen van een dubbelbundeltje, eerder een tijdschrift, dat twee voorkanten heeft en getiteld is ‘kennismaking met de antilliaanse poëzie / kennismaking met de surinaamse poëzie’.  Deze uitgave werd aan de hoogste klassen van de scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen aangeboden door de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen (Sticusa) in het jubileumjaar 1973.

In deze bundel zijn gedichten opgenomen die zijn gekozen en ingeleid door dr. J. Ph. de Palm en mr. H. Pos. In de bundel namen die ik ken (Edgar Cairo, Michaël Slory, Albert Helman, Tip Marugg en Alette Beaujon) maar ook, voor mij, nieuwe namen als Elis Juliana, Thea Doelwijt en Bernardo Ashetu. En ook dichter Luis H. Daal.

Luis Daal was de schrijversnaam van Luis Henrique Plácido Daal (1919 – 1997), was een Curaçaos schrijver, dichter, essayist, columnist, vertaler en kinoloog. Hij was werkzaam op de Antillen en in Spanje. Van 1968 tot 1975 was hij werkzaam op het Bureau Toezicht Curaçaose bursalen. En vanaf 1975 tot zijn pensionering in 1984 was hij hoofd Culturele Zaken op het voormalige Antillenhuis in Den Haag. Hij was 10 jaar lid geweest van het bestuur van Sticusa (Amsterdam) en 6 jaar lid van de adviesraad voor Culturele Samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk.

Daal publiceerde in het Spaans en het Papiamentu, hij vertaalde veel poëzie naar het Papiamentu en hij werd voor zijn werk verschillende malen onderscheiden in Nederland, Spanje, België en Venezuela. In de bundel is het gedicht ‘Gebed voor alle dag’ opgenomen (in het Papiamentu ‘Orashón di tur dia’) in een vertaling van Jules de Palm.

.

Gebed voor alledag

.

Lieve vader in de hemel,

zorg dat ik het brood, dat ik eet,

nooit dat zal zijn, dat ontbreekt

op de tafel van een vriend,

noch is onttrokken aan de dorre mond

van het kind van een verachte moeder.

.

Maak dat mijn vreugde

nooit de wijn zal worden

die mij of mijn vrienden

zal benevelen;

.

Zie ook toe

dat in de nog reine ziel van uw zoon

zich nimmer zullen nestelen

het gif van de haat,

de azijn van de afgunst,

de aloë van de wrok.

.

Orashön di tur dia

.

Tata dushi, den bo shelu,

hasi pa e pan ku mi ta kome

nunka tá esún ku falta

riba mesa di un amigu

ni ranka foí boka seku

di un ju dio mama ultrahá.

.

Mira pa mi alegria

nunka jega ‘i tá en biña

ku lo tin di burachá

ni mi mes mi mi amígunan;

.

mira tambe pa den alma

te aínda limpi di bo ju,

nunka n’forma nan bibá

ni venenu di un odio,

ni binágr di envidia

ni sentebibu di renkor….

.


Voor de zotten

Sieger M. Geertsma

.

Een tijdje geleden zag ik in de bioscoop de film The Joker. Een bizarre, donkere en verwarrende film over de verwordingsgeschiedenis van de figuur The Joker uit de verschillende Batmanfilms. Ik moest meteen denken aan deze film en aan de figuur van The Joker, toen ik in de bundel ‘Met dat hoofd gebeurt nog eens wat’ samengesteld door Arie Boomsma, het gedicht ‘Voor de zotten’ van dichter Sieger M. Geertsma (1979) las.

Dit gedicht verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Schaduwvechter’ van Geertsma uit 2006. Al lezend bekroop mij het gevoel dat Geertsma deze film of de figuur van The Joker, als uitgangspunt voor zijn gedicht had gebruikt (wat natuurlijk niet kan, de film is uit 2019). Oordeel zelf zou ik zeggen (als je tenminste de film gezien hebt).

.

Voor de zotten

.

Daar loopt de gek, de zot een dwaas!

Schudt kaart draaft, buigt zijn hoofd.

Joker houdt zijn lach niet in, een aas,

een schop of hart is wat de speler dooft.

.

Geen vonk of vlam verstand, slechts gaas

is wat er vangt, een maas, verliest het ooft.

Het fruit van zijn zinnen, in een waas

komen woorden, dat mens enkel rooft.

.

‘Mens stapt en staat, hij walst en spreekt,

ook beeft de grond, de stad, is geen graf.

Zo grijs en zuur, de stenen muur wreekt

.

mijn bestaan, beton in mij, mijn straf

is dolen over straat, door honger gebleekt.

Hoofd is het huis, mijn naam de bedelstaf.’

.

.

Naar men zegt

Ellen Warmond

.

Het is de eerste kerstdag en daarom wilde ik een toepasselijk gedicht plaatsen. Omdat ik niet in de val wilde trappen van een ‘traditioneel’ gedicht over Kerstmis maar eerder een gedicht zocht dat de geest van Kerstmis zou weergeven, ben ik bij het gedicht ‘Naar men zegt’ van Ellen Warmond uitgekomen. Het gedicht komt uit de bundel ‘Erts’ een bloemlezing uit de poëzie van heden uit 1955.

.

Naar men zegt

.

Naar men zegt is dit

het leven der wijzen:

.

niet meer bewegen stilstaan als een berg

zeer ouderwets liefdesbrieven lezen

een kerkboek copiëren zonder lachen

bij willekeurige voorbijgangers

naar hun gezondheid informeren

.

1 boek bezitten met het alfabet

letter voor letter op een ander blad geschreven

daar lang in lezen

dan tevreden als een varen

het lichaam samenvouwen

en gaan slapen.

.

Op reis

Dubbel-gedicht Menno Wigman en Hans Bouma

.

Vandaag in het Dubbel-gedicht twee dichters die nogal van elkaar verschillen (en daarom is het zo aardig om de twee met elkaar te verbinden middels een thematisch gedicht); Menno Wigman (1966 – 2018) en Hans Bouma (1941). Menno Wigman, de dichter, vertaler en bloemlezer bij wie de dood in zijn gedichten een prominente rol speelde en Hans Bouma, Nederlandse protestants-christelijke schrijver, dichter, spreker en dierenactivist.

Van Menno Wigman koos ik het gedicht ‘Herostratos’ uit zijn bundel ‘Slordig met geluk’ uit 2016 en van Hans Bouma koos ik het gedicht ‘Jericho’ uit zijn bundel ‘Op reis – om weer thuis te komen’ poëtisch dagboek uit 1998.

.

Jericho

.

Tienduizend jaar geschiedenis

deden we met gemak

in drie uur af –

.

waarbij we ook nog

een half uur

voor de lunch uittrokken.

.

Herostratos

.

Er tikken pissebedden in mijn hoofd.

Ze naaien mijn gedachten op.

Ik denk al dagen aan een daad, zo groot

zo hevig en dramatisch dat mijn naam

in alle kranten komt te staan.

.

Napoleon, las ik, was kleurenblind

en bloed was voor hem groen als gras.

En Nero, die bijziend was, hield het spel

in zijn arena bij door een smaragd.

.

Nu even stilstaan. Moet je horen: ik

ga straks de straat op, ik besta het, schiet

me leeg en verf de feeststad groen.

.

Nog voor het eind van het festijn

zal ik de grootste zoekterm zijn.

.

Een meisje uit de oorlog

Hanny Michaelis

.

Ik kreeg het verzoek om weer eens een gedicht van Hanny Michaelis te plaatsen. Nu ben ik altijd bereid aan verzoeken te voldoen; ik heb niet voor niets een categorie Dichter op verzoek, en in het geval van Hanny Michaelis ben ik helemaal graag bereid hierin te voorzien.

Michaelis (1922 – 2007) debuteerde in 1949 met ‘Klein voorspel’. Mijn exemplaar is een tweede editie uit november 1949 (inmiddels dus 70 jaar oud). In haar kleine oeuvre beschrijft zij de mens in zijn hulpeloosheid en eenzaamheid, op zoek naar liefde. Haar werk is sober en later ook relativerend. De oorlog, drukte een groot stempel op haar werk.

In het gedicht ‘Het meisje’ uit ‘Klein voorspel’ komt heel duidelijk het drama uit de oorlog terug (haar beide Joodse ouders werden vermoord in het vernietigingskamp Sobibór) en het verlangen terug te keren naar de tijd dat zij nog leefden en er geen oorlog was.

.

Het meisje

.

Ben ik na jaren nog het kind gebleven
dat zich, door lentes toverlicht verblind,
liet vangen door de speelse voorjaarswind
als hoog boven haar hoofd de wolken dreven?

.

Ben ik nog steeds het argeloze kind
dat zich aan zon en wind kan overgeven?
Is het dezelfde band waarmee dit leven
mij aan een wereld vol geheimen bindt?

.

Weer laat ik door de voorjaarswind mij vangen,
weer dwaal ik als een kind door lentes land,
verblind van licht, met overbloosde wangen.

.

Maar ‘k heb mijn onbevangenheid verpand –
diep in mij laait de vlam van het verlangen:
een vuur dat niet in kinderen ontbrandt.

.

Concrete poëzie

In Duitsland en Amerika

.

Al eerder schreef ik over vormen van concrete poëzie. Maar wat is concrete poëzie eigenlijk? Volgens Wikipedia is concrete poëzie een moderne poëzievorm waarin gevoelens of gedachten niet op de gewone talige wijze worden uitgedrukt, maar door een bijzondere klank- of grafische vorm te creëren.

Bij een combinatie van poëzie en muziek spreekt men van auditieve of fonetische poëzie en bij een vermenging van tekst en grafiek van visuele poëzie of ook wel poëtische typografie. Lettertype en lettergrootte, de schikking van de woorden op het blad worden drager van de boodschap. Concrete poëzie maakt alleen gebruik van taal- en typografische elementen, terwijl visuele of visieve poëzie (in het Italiaans poesia visiva genoemd) bestaat uit een collage van knipsels, foto’s en taalelementen.

Het mooie van concrete poëzie is dat je er allerlei varianten van kunt maken. Dat je vormen van concrete poëzie (bijvoorbeeld auditieve en visuele poëzie) kunt combineren of dat je kunstvormen kunt combineren met visuele of auditieve poëzie. Ik heb twee voorbeelden van concrete poëzie gevonden die beide voldoen aan de definitie en toch heel erg verschillend zijn.

Zo is er het concrete poëzieproject van de Fichtelnaabtalschule in het Duitse Ebnath en zijn er voorbeelden van een tentoonstelling in het Getty Center in Los Angeles.

.

 

 

%d bloggers liken dit: