Maandelijks archief: januari 2021
Brood poëzie
Luke Jerram en Hobbs House Bakery
.
Ik schrijf al jaren over gedichten op vreemde plekken en dan komt er altijd een moment dat ik denk; En nu heb ik zo ongeveer wel alle vreemde plekken gezien. En altijd komt er dan weer een moment dat ik stuit op poëzie op een plek die ik niet had kunnen bedenken. Zo ook dit keer. Want wie had er gedacht dat je ook op brood poëzie kan plaatsen (en wie bedenkt zoiets!).
Bread Poetry, of Brood poëzie zoals wij het zouden noemen, is een initiatief van kunstenaar Luke Jerram en een samenwerking tussen hem, dichters uit het hele Verenigd Koninkrijk en Hobbs House Bakery .
Elke zaterdag wordt een ander gedicht op minstens 200 broden Wild White brood gebakken en aan het publiek verkocht via vijf bakkerijen in het westen van Engeland. Er zijn 10 dichters geselecteerd na een open oproep en het kunstproject liep van 18 januari – maart 2020 minimaal 10 weken.
De poëzie wordt gedrukt op kleine vellen eetbaar rijstpapier en op de onderkant van elk wit brood geplaatst. Elke zaterdag wordt de ‘Dichter van de week’ gevierd en voor dezelfde prijs als een standaardbrood kan het publiek dit unieke kunstwerk lezen, delen, aanschouwen en opeten.
In november 2019 werd we een open oproep gedaan voor poëzie voor het project en daarop kwamen maar liefst 237 inzendingen binnen. Bristol’s Poet Laureate (stadsdichter) Vanessa Kisuule , steunde Luke Jerram en selecteerde 10 gedichten.. Met een aantal geweldige inzendingen van zowel amateur- als professionele dichters uit het hele Verenigd Koninkrijk, bleek het samenstellen van een shortlist met gedichten geen moeilijke opgave.
.
Benjamin’s vertellingen
W.L. Penning jr.
.
Wanneer ik de vele dichtbundels bekijk op de rug in mijn boekenkast, zie ik soms bundels waarvan ik het bestaan vergeten ben of waarvan ik het bestaan niet eens kon vermoeden. Meestal zijn dit oude en wat obscure bundels zoals in onderhavig geval ‘Benjamin’s vertellingen’ een gedicht door de Schiedamse dichter Willem Levinus Penning jr (1840 – 1924) . Dit fraaie werkje is uitgegeven in de sprokkelmaand (februari) van 1898 (zo staat het er echt) in Amsterdam door S.L. van Looy en bevat een aantal hoofdstukken en delen die in de jaren voor 1898 vanaf 1881 werden gepubliceerd onder andere in De Gids, Europa en De Nieuwe Gids.
De gedichten gaan over Benjamin en zijn vrouw Ruth, over het dichterschap, over het familieleven, over het dagelijks leven maar steeds rondom de familie van Benjamin waar de titel naar verwijst. In het hoofdstuk ‘Hoe in den grooten Benjamin de kleine werd wakker geluid’ staat het gedicht ‘De muze en haar dienaar’ dat losgezongen van de rest ook goed leesbaar is als opzichzelfstaand gedicht. Waarbij ik graag je wijs op de laatste 4 zinnen van de tweede strofe, waar de dichter duidelijk aangeeft hoe hij denkt over de ware kunst (een kunstenaar moet lijden).
Penning was een van de voorlopers van de Beweging van Tachtig, een stroming die mede opkwam uit verzet tegen de clichématige, bloedeloze literatuur van haar voorgangers. Hoewel Penning tot die voorgangers behoorde, was hij nu juist een van de weinigen die een eigen geluid lieten klinken. Dichtbundels als ‘Benjamin’s vertellingen’ en ‘Tom’s dagboek’ thematiseren de kinderjaren van de dichter. Door een oogkwaal ging het gezichtsvermogen van Penning snel achteruit en werd hij uiteindelijk blind. Penning was bevriend met bekende dichters, zoals Jacques Bloem, Jan Greshoff, Hein Boeken en Albert Verwey. Zij maakten het mogelijk dat “Levensavond” (1921) verscheen daar Penning toen al enige jaren blind was..
Op Delpher kun je de bundel (tweede druk uit 1920) in zijn geheel lezen mocht je hierin geïnteresseerd zijn https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?coll=boeken&identifier=MMKB02A:000031081:00001
.
De muze en haar dienaar
.
Aanschouwlijk, zou zich Ruth het nonnetje ook doen hóóren;
Zou ’t dubbel spoken! had ik wel gezworen;
Doch nu ’t Portret weêr hing, werd van geen vers gewaagd;
En liggen bleef het – tot door na-jaarskoren,
Door storm-muziek mijn ziel werd opgejaagd,
En zich ontwikkelde uit een zakendrukte
Waarvoor de muze al menigwerven week;
Wien ze ooit zich eensklaps weêr ontsluierde ne vrrukte,
Gist hoe in mij de minnaar Dienaar bleek.
Wien ze ooit verkóór, hij weet hoe’s dichters leven
Een dubbel-leven is, en al wie kunstig doet
Veel en uit liefde lijden moet-
Of koud is de uitslag van zijn streven,
Fabriekswerk! mooi, maar poppig goed!
.
Met zwier en glans den Geest ontwrongen,
Zij ’t kunstgewrocht bewond’renswaard, –
Beminnelijk is, en Goddelijk van aard,
Wat, tevens aan ’t Gemoed ontsprongen,
Meer bloeit dan blinkt, als uit de ziel gezongen
Dier leven trillende openbaart.
.
En wijl in ’s dichters hof de lieflijkste rozen
Zich drenkten met zijn hartebloed,
En tranen dauwden op haar gloed,
En stille pijn zich teekent in haar blozen,
Zoo heet de dichter ziek? ….
Blijkt maar zijn oogst gezond,
Gezond is ook zijn ziel! En àlweêr, zorgzaam blijde,
Wil ze als der Parel moeder lijden. –
En aarden naar de Schelp daar Venus uit ontstond.
.
Gedicht over een bibliotheek
Tracey Herd
.
De in Dundee (Schotland) geboren dichter Tracey Herd (1968) debuteerde in 1995 met de bundel ‘No Hiding Place’ die meteen op de shortlist kwam van de Forward Prize. Voor haar debuut was ze al gepubliceerd in een aantal bloemlezingen zoals ‘New Women Poets’ uit 1990 en ‘The Gregory Anthology 1991-1993’. Herd studeerde Engelse en Amerikaanse studies aan de universiteit van Dundee. Van 2009 tot 2011 was Herd een Royal Literary Fund Fellow aan de Dundee University en ze is momenteel een Royal Literary Fund Lector aldaar.
Een van de grote passies van Herd is paardenrennen. Haar eerste gedicht werd gepubliceerd in ‘Pacemaker’, een tijdschrift voor het fokken van paarden, en ze heeft online beoordelingen en overlijdensberichten geschreven van paarden die ze bewondert. De poëzie van Herd wordt beschreven als ‘onschuldig huiselijk’ en ‘donker seksueel’. De Australische dichter, criticus en essayist John Kinsella omschrijft haar werk als ‘riskant en uitdagend’.
Op zoek naar een gedicht van haar hand kwam ik het gedicht ‘Library’ tegen en je begrijpt dat ik dat gedicht hier met je wil delen.
.
Library
.
When he’s away she doesn’t like it much,
Pushing the reheated food around the plate,
The big, brass key rigid in the lock
Which she’ll go back three times
To check before turning off the radio
And taking the water-glass to bed.
.
Christie, Sayers, Marsh are sitting
Well-mannered on the shelf
Pushed in tight to keep
Their suave murderers inside,
Their victims choked cries unheard.
.
She turns over onto her other side
Pushing the pillows forward, back,
Thinking of the spinster pulling weeds
And tidying the tubs in her well-tended
Garden in St. Mary Mead, between murders
As it were, but soon will come
The poison pen, the bullet in the dark
That could have been blindly fired
When the house’s lights went out
But was only ever meant for one.
.
Wormen
Hans Andreus
.
Vanmorgen hoorde ik op Radio 1 een reportage over een wormenkweker. Wat me opviel was dat wormenkwekers (volgens mij één van de beroepen van de toekomst (veeteeltvervangers, biologische mest) blijkbaar tegen een zelfde wetgeving oplopen als veehouders. Het lijkt me toch van een heel ander slag maar misschien moet hier wettelijk nog iets op worden aangevuld, dat werd me niet helemaal duidelijk.
Wormen zijn de darmen van de aarde schijnt de grote Griekse filosoof en wetenschapper Aristoteles al gezegd te hebben en ik kan het daar erg mee eens zijn. In ieder geval was deze reportage aanleiding voor me om eens te kijken of er een gedicht voor handen was over wormen. En dat is er. Hans Andreus (1926 – 1977) schreef het gedicht ‘De wormen’ en ik nam het uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1995.
.
De wormen
.
Wanneer men liefheeft,
komen de wormen weer,
de wormen met hun kleine koppen,
de wormen van de laffe dood.
.
Niet van de echte dood, de echte
dood is groot en heeft een licht,
een zon in zijn handen,
witte zon, naakte zon, zon zonder tijd.
.
Maar in wat leeft leven de wormen
en vreten van de liefde
en vreten van het goede leven,
de wormen met hun kleine koppen.
.
God, wie, wat je bent
kan mij niet schelen, maar verbrand
de wormen van de laffe dood
en laat ons rustig zijn.
.
Winter
Herman de Coninck
.
Op mijn verjaardag geef ik jullie, mijn lezers, graag een gedicht van één van de dichters die ik het liefste lees, namelijk Herman de Coninck (1944 – 1997). En omdat dit gedicht ‘Winter’ uit de bundel ‘Zolang er sneeuw ligt’ uit 1981, een gedicht is van weemoed maar vooral van hoop past het ook nog eens heel goed in deze tijd. Voor een zeer fijne analyse van dit gedicht verwijs ik graag naar http://www.poezie-leestafel.info/h-de-coninck-uitleg-winter
.
Winter
.
winter. je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.
.
En toch is ook de nacht niet
Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
Is het nooit volledig duister, nee,
Er is de klaarte van een soort geloof
Dat het nooit helemaal donker wordt.
Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
.
schoon
Dubbel-gedicht
.
Wanneer ik een gedicht ergens tegenkom (meestal in een dichtbundel) waarvan ik denk; Dat is een mooi gedicht voor een dubbel-gedicht dan begint het zoeken naar een tweede gedicht dat daarbij past. De ene keer gaat dat vrij vlot en de andere keer zoek ik me helemaal een slag in de rondte naar een passend tweede gedicht. Dat laatste overkwam me toen ik het gedicht ‘Palmolive’ van dichter Jos Versteegen uit de bundel ‘Een huis verlaten’ uit 2012.
Ga er maar aan staan dacht ik en ik kreeg gelijk. Bij het zoeken naar een tweede gedicht richt ik mij meestal op mijn geheugen of op de inhoudsopgaven met titels van de vele dichtbundels in mijn kast. In dit geval lieten beide mij behoorlijk in de steek. Maar uiteindelijk heb ik een tweede gedicht gevonden dat ook als onderwerp Schoon of Schoonmaken als onderwerp heeft. Het aardige is natuurlijk dat, hoewel je de onderdelen in de gedichten herkent van het schoon of schoonmaken, de gedichten feitelijk over heel andere zaken gaan. Dat maakt het Dubbel-gedicht voor mij zo verrassend.
Het eerste gedicht ‘Palmolive’, is, zoals gezegd, van Jos Verstegen (1956). Versteegen is dichter, biograaf en vertaler. Hij is ook bekend onder de namen Robert Alquin, Alkwin en Jacob Steege. Daarnaast was hij jarenlang redactiesecretaris van het tijdschrift ‘De tweede ronde’. Het gedicht ‘Vrienden’ dat hij schreef ter gelegenheid van Eenzame uitvaart nr. 254 in augustus 2020 werd bekroond met de Ger Fritz-Prijs.
Het tweede gedicht is van Robert Anker (1946 – 2017) en is getiteld ‘In jouw handdoek’. Het gedicht is genomen uit de bundel ‘In het vertrek’ uit 1996.
.
Palmolive
.
Zo eindigt zeep: een smalle tong,
soms grijze barstjes in de lengte.
.
Olijven, palmen: niemand dacht
aan warme landen, ’s ochtends vroeg,
wanneer het raam nog donker was.
De zeep lag in het plastic bakje.
Schuimbelletjes, half weggegleden,
dat was je moeder of je vader.
.
Kleine tongen, wit of groen,
steeds dunner, met een scherpe rand,
zo doodmoe in hun plastic bakjes:
niets voor een inventarislijst.
Zeep, soms met barstjes, erf je niet,
daar branden ovens voor.
.
In jouw handdoek
.
Is dit je buik dit is je huid die langs je hand omhoog
Kruipt en het water loopt je navel in en uit
Allemaal detail ben je vrolijk water zing je
Draagt ons overal je krullen ach in golven weggelopen eb
Trekken als een kam je ogen aan en zien ze mij
.
Buiten zingt een vloed supporters met hun sjaals
De leegte toe een oude man onder de voet het draait
Mij om en door de stoom ik roep je toch je hoort me niet
Ik hoor je stem maar zoek me niet nadat ik viel
.
Ben jij het hier en blijf je kletsnat over mij gevallen
Dit is geen grond voor even ik doe de ramen open
De wereld krijst voorbij en ik kan in jouw handdoek leven
.