Site-archief

Wonderbaarlijke maand

Ramsey Nasr

.

Op 4 januari 2022 schreef ik over de Poëzieweek en over het motto ‘bloesemingen en overvloed’ dat uit een gedicht van Ramsey Nasr (1974) werd genomen. Het betreft hier het gedicht ‘wonderbaarlijke maand’ uit de bundel ‘onhandig bloesemend’ gedichten uit 2006. Om nog iets vollediger te zijn wil ik het gedicht hier delen waarin ik een verwijzing lees naar het gedicht ‘Mei’ van Herman Gorter (1864 – 1927) één van de Beweging van Tachtig (beter bekend als de Tachtigers). In het taalgebruik en de thematiek van Nasr wordt de verwijzing nog eens versterkt in het gedicht ‘wonderbaarlijke maand’.

.

wonderbaarlijke maand

.

dat was in de wonderbaarlijke maand

van bloesemingen en overvloed

toen mijn borstkas opstoof als papaver

ribben in sierpennen uitwaaierden

mei mijn magere taal openbrak

vergelijkingen vrat als vuur water

.

ik schaamde mij diep naar poldergewoonte

in loden jas tussen druppel en wind

ongevoelig bij takken struikgewas doornen

had ik licht opgevat

ik wreef haar in

en doorzichtig vernederend fonkelniezen

kwam over mij o wonder daar ging ik

men zou van minder uit schamen  gaan

maar dit was mijn ziekte baarlijke liefde

.

Benjamin’s vertellingen

W.L. Penning jr.

.

Wanneer ik de vele dichtbundels bekijk op de rug in mijn boekenkast, zie ik soms bundels waarvan ik het bestaan vergeten ben of waarvan ik het bestaan niet eens kon vermoeden. Meestal zijn dit oude en wat obscure bundels zoals in onderhavig geval ‘Benjamin’s vertellingen’ een gedicht door de Schiedamse dichter Willem Levinus Penning jr (1840 – 1924) . Dit fraaie werkje is uitgegeven in de sprokkelmaand (februari) van 1898 (zo staat het er echt) in Amsterdam door S.L. van Looy en bevat een aantal hoofdstukken en delen die in de jaren voor 1898 vanaf 1881 werden gepubliceerd onder andere in De Gids, Europa en De Nieuwe Gids.

De gedichten gaan over Benjamin en zijn vrouw Ruth, over het dichterschap, over het familieleven, over het dagelijks leven maar steeds rondom de familie van Benjamin waar de titel naar verwijst. In het hoofdstuk ‘Hoe in den grooten Benjamin de kleine werd wakker geluid’ staat het gedicht ‘De muze en haar dienaar’ dat losgezongen van de rest ook goed leesbaar is als opzichzelfstaand gedicht. Waarbij ik graag je wijs op de laatste 4 zinnen van de tweede strofe, waar de dichter duidelijk aangeeft hoe hij denkt over de ware kunst  (een kunstenaar moet lijden).

Penning was een van de voorlopers van de Beweging van Tachtig, een stroming die mede opkwam uit verzet tegen de clichématige, bloedeloze literatuur van haar voorgangers. Hoewel Penning tot die voorgangers behoorde, was hij nu juist een van de weinigen die een eigen geluid lieten klinken. Dichtbundels als ‘Benjamin’s vertellingen’ en ‘Tom’s dagboek’ thematiseren de kinderjaren van de dichter. Door een oogkwaal ging het gezichtsvermogen van Penning snel achteruit en werd hij uiteindelijk blind. Penning was bevriend met bekende dichters, zoals Jacques Bloem, Jan Greshoff, Hein Boeken en Albert Verwey. Zij maakten het mogelijk dat “Levensavond” (1921) verscheen daar Penning toen al enige jaren blind was..

Op Delpher kun je de bundel (tweede druk uit 1920) in zijn geheel lezen mocht je hierin geïnteresseerd zijn https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?coll=boeken&identifier=MMKB02A:000031081:00001

.

De muze en haar dienaar

.

Aanschouwlijk, zou zich Ruth het nonnetje ook doen hóóren;

Zou ’t dubbel spoken! had ik wel gezworen;

Doch nu ’t Portret weêr hing, werd van geen vers gewaagd;

En liggen bleef het – tot door na-jaarskoren,

Door storm-muziek mijn ziel werd opgejaagd,

En zich ontwikkelde uit een zakendrukte

Waarvoor de muze al menigwerven week;

Wien ze ooit zich eensklaps weêr ontsluierde ne vrrukte,

Gist hoe in mij de minnaar Dienaar bleek.

Wien ze ooit verkóór, hij weet hoe’s dichters leven

Een dubbel-leven is, en al wie kunstig doet

Veel en uit liefde lijden moet-

Of koud is de uitslag van zijn streven,

Fabriekswerk! mooi, maar poppig goed!

.

Met zwier en glans den Geest ontwrongen,

Zij ’t kunstgewrocht bewond’renswaard, –

Beminnelijk is, en Goddelijk van aard,

Wat, tevens aan ’t Gemoed ontsprongen,

Meer bloeit dan blinkt, als uit de ziel gezongen

Dier leven trillende openbaart.

.

En wijl in ’s dichters hof de lieflijkste rozen

Zich drenkten met zijn hartebloed,

En tranen dauwden op haar gloed,

En stille pijn zich teekent in haar blozen,

Zoo heet de dichter ziek? ….

Blijkt maar zijn oogst gezond,

Gezond is ook zijn ziel! En àlweêr, zorgzaam blijde,

Wil ze als der Parel moeder lijden. –

En aarden naar de Schelp daar Venus uit ontstond.

.

 

Zij komt

Jacques Perk

.

Soms lees je een gedicht van lang geleden en dan kun je daar heel blij van worden. Het Nederlands van 100 jaar geleden is zo anders dan het moderne Nederlands. Als je kijkt naar het woordgebruik, de grammatica, en de zinsbouw valt er veel te genieten. Jacques Perk (1859 – 1881) leefde maar kort maar liet een aantal prachtige gedichten na, in 1882 postuum uitgegeven door Carel Vosmaer en Willem Kloos. De hierbij gepubliceerde inleiding van Kloos zou de geschiedenis ingaan als het manifest van de Beweging van Tachtig; daarbij had Kloos de volgorde van Perks gedichten niet gehandhaafd en er vele eigenmachtige veranderingen in aangebracht. Garmt Stuiveling verzorgde in 1941 een authentieke editie van de Mathildecyclus aan de hand van Perks handschriften. In 1957 gaf hij Perks ‘Verzamelde gedichten’ uit.

Mijn exemplaar uit 1962, is uitgegeven als Vlaamse Pocket in ‘Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ als herdruk van de ‘Verzamelde gedichten’ uit 1957. Uit deze bundel koos ik voor het gedicht ‘Zij komt’ terwijl we nu, aan het begin van de herfst zouden moeten spreken van ‘zij gaat’, de zomer als bedoeld in dit gedicht.

.

Zij komt

.

Gij berken, buigt uw ranke loovertrossen!
Strooit, rozen, op het zand èn sneeuw èn blad!
Gij, zwaatlende olmen, nijgt u naar het pad,
En kust den dauw van sidderende mossen!
.
En, snelgewiekte liederen der bosschen,
Stemt aan èn zang èn lof! En, klimveil, dat
Den slanken, diep-beminden beuk omvat,
Druk hechter aan de twijgen u, de rossen!
.
Voorzegger, die u zelven roept, o, kom,
En roep uw ‘koekoek’ duizend blijde keeren,
En fladder aan, vergulde vlinderdrom!
.
Zij zweeft hierheen, die zon en zomer eeren:
De lof van hare schoonheid klinke alom,
Waar zon en zomer te beminnen leeren!
.
.