Site-archief

One

James Berry

.

Zo nu en dan pak ik een dichtbundel die al een tijd in mijn boekenkast staat van de plank om nog eens door te lezen. Dat deed ik deze week met de bundel ‘Only one of me’ uit 2004 van de Jamaicaanse dichter James Berry (1924 – 2017) die zich in de jaren veertig in Engeland vestigde.

In het gedicht ‘One’ dat oorspronkelijk verscheen in de bundel ‘When I dance’ uit 1988, een bundel speciaal voor kinderen, speelt Berry met de dichter zoals men hem ziet in zijn gedrag en uiterlijk en de dichter als mens met zijn fantasie, zijn taal en zijn gehoor en verwachtingen.

.

One

.

Only one of me
And nobody can get a second one
From a photocopy machine.

.
Nobody has the fingerprints I have.
Nobody can cry my tears, or laugh my laugh
Or have my expectancy when I wait.

.
But anybody can mimic my dance with my dog.
Anybody can howl how I sing out of tune.
And mirrors can she me multiplied
Many times, say, dressed up in red
Or dressed up in grey.

.
Nobody can get inot my clothes for me
Or feel my fall for me, or do my running.
Nobody hears my music for me, either.

.
I am just this one.
Nobody else makes the words
I shape with sound, when I talk.

.
But anybody can act how I stutter in a rage.
Anybody can copy echoes I make.
An mirrors can show me multiplied
Many times, say, dressed up in green
Or dressed up in blue.

.

Simon Vinkenoog

Over Hans Lodeizen

.

In de categorie Dichters over dichters, vandaag een gedicht dat schrijver, dichter en voordrachtskunstenaar Simon Vinkenoog (1928-2009) schreef over een andere dichter namelijk Hans Lodeizen (1924-1950).

Simon Vinkenoog schreef in zijn eenmanstijdschrift ‘Blurb (1950-1951) in de zesde aflevering uit 1951: “Voor vele jongeren, Mijne Heren, en luistert goed, want dit kan u wellicht een critische dienst bewijzen, is Lodeizen – die kort na het verschijnen van zijn bundel overleed. Niet aan het verschijnen echter – de voorlichter (of hoe gij dat noemt) van deze generatie: als wij tien uwer moesten slachten, ophangen of wurgen om hém terug te krijgen: geloof niet dat wij een ogenblik zouden aarzelen.” Een nogal pittige uitspraak aan de geadresseerden en dat waren in dit geval een aantal gevestigde ‘heren’ in het toenmalige Nederlandse literaire leven dat zich, naar de mening van Vinkenoog, in een enquête van Elseviers Weekblad (25 november 1950) met volkomen onbegrip had uitgelaten over (het ontbreken van) vernieuwingstendenties in de Nederlandse poëzie van dat moment.

Één van de aangesproken kandidaten om geslacht, gehangen dan wel gewurgd te worden (de uitgever A.A.M. Stols) belde Vinkenoog direct en gretig voor een afspraak wat nog dat jaar resulteerde  in de door Stols uitgegeven bloemlezing ‘Atonaal’, waarin Vinkenoog in zoverre Lodeizen ‘terug kreeg’ dat deze te midden van andere ‘jongeren’ met vijf pagina’s nagelaten poëzie mocht bijdragen aan deze eerste manifestatie in bloemlezing – vorm van de beweging der Vijfigers.

Het gedicht ‘Hans Lodeizen’ werd gepubliceerd in 1957 bij diezelfde uitgeverij A.A. Schols, in de bundel ‘Onder (eigen) dak’ van Vinkenoog. Later werd dit gedicht ook nog opgenomen in de bloemlezing ‘Ja’!’ die een jaar na de dood van Simon Vinkenoog verscheen waaronder ook 19 nog ongepubliceerde gedichten.

.

Hans Lodeizen

.

Ze hebben je nu in de schouders gebeten

en een dichter van je gemakt

Je eigennaam staat in hun boeken

naast de hunnen en de onzen.

.

Je bent ontweken en vergeten,

niet meer varend in het schip

der liefde, met de vrienden

van vlees en tanden in het bloed.

.

Je naam staat in hun boeken en kranten,

je bent geen minnaar meer

en waar je woont is het alle dagen zondag:

niet de Zondag van stervelingen

als jij en ik en niet die van kerkgangers,

leven, liefde, pijnloze dagen.

.

In het graf waar je ligt met de open wonde,

in het vlees dat rot met een glimlach

vieren de letters het feest van de aarde

en bovengronds je naam in hun boeken

en je fotoos lachen in hun kranten

met de onze vaders en de weest gegroeten.

.

Zadkine

Lucebert

.
Uit mijn boekenkast nam ik vandaag de bundel ‘de amsterdamse school’ uit 1952 van dichter Lucebert (1924-1994). Het gedicht dat ik koos is getiteld ‘Ossip Zadkine’. Lucebert was één van de voormannen van de beweging van de Vijftigers, een groep schrijvers en dichters die vanaf einde jaren ’40 van zich lieten horen.
De Vijftigers verzetten zich tegen de kunstopvattingen van hun voorgangers. ‘Er is een lyriek die wij afschaffen’, zoals ze dat stelden. In deze bundel van Lucebert veel van de kenmerken van de Vijftigers: Ze benaderden ritme en rijm op een eigen manier, braken met klassieke versvormen en lieten zich intuïtief leiden bij het opeenstapelen van reeksen klanken. De Vijftigers traden ook op de meest willekeurige plekken op, wat lang niet altijd gewaardeerd werd door de toevallig aanwezigen, iets wat tegenwoordig als heel normaal wordt ervaren.
Wat ik bijzonder vind is het gegeven dat een gedicht getiteld ‘Ossip Zadkine’ dat overduidelijk gaat over het beeld ‘De verwoeste stad’ dat hij maakte tussen 1951 en 1953, voorstellende een man zonder hart, een gedenkteken voor de verwoesting van het centrum van Rotterdam in 1940 door de nazi-Duitse Luftwaffe, in een bundel is opgenomen met als titel ‘de amsterdamse school’. Desalniettemin een indrukwekkende gedicht.
.
ossip zadkine
.
brandende straten zijn de stenen
door de poriën van de stenen zwemmen de vlammen
zij bidden en roepen
springen uit de ontstoken stenen huizen
springen uit de ontploffende wolken
gekletter gekletter gekletter
een regen van kikkers
een hagel van hagedissen
de stenen zijn een regen van bloedende schouders
zijn een stroom van blaffende handen
een stapel van schichtige spieren
zij bidden en roepen
hoor onze ruimte
hoor de drie verschrikte rinkelende triangels van onze vluchtende
           ruggen
zaad spartelt op onze stijgende paden
klimmende klimmende
klimmende zijn de geschrokken zingende stenen:
.
zwevende zwepen zijn de stenen
fluwelen snaren zijn de stenen
niet tegenstrijdig zijn de stenen
niet tegenstaande de tweedracht
de stenen bloeden en genieten
een steekvlam is hun schaduw
hologig is hun welvaart
op violen spelend zwarte explosies
in peau-de-pêche holen vechtend
vechtend met blauwe vleugels
de stenen vallen en vallen
vliegen vliegen vliegen
hier is muziek
en daar is met donkere knokels kloppen
hier is rust en liefde
ginds van distels drift en pijn is
gebouwd de minzieke ruimte
.
biddende spieren spinnewielen gewonde winden
brandende steden zijn de stenen
.
.

Insektenbestrijding

Gust Gils

.

In de vakantie mag een gedicht over het bestrijden van insecten (muggen, vliegen, hornaars, wespen en andere beestjes die je vakantie kunnen verpesten) natuurlijk niet ontbreken. Daarom van Gust Gils (1924-2002) het gedicht ‘Insektenbestrijding’ uit de bundel ‘Zanger met zuurstofmasker’ uit 1988.

.

Insektenbestrijding

.

de schuwe minnaar had verklaard

niet méér te willen betekenen

dan het onmerkbaar zoemen van

een mug om haar aanbeden hoofd.

.

wat je maar onmerkbaar noemt!

en hij bestond het zichzelf bovendien

een toonbeeld van diskresie te wanen,

de wraakroepende proleet!

.

hij werd dan ook met recht en reden

én muggenverdelger

bestreden en verjaagd

door zijn nietvoordepoezig idool.

.

 

Bij ons beminnen

Yehuda Amichai

.

De in Duitsland in geboren joodse dichter Yehuda Amichai (1924-2000) emigreerde in 1935 naar Palestina. Van 1942 tot 1946 diende hij bij de Joodse Brigade van het Britse leger, later in de illegale joodse Hagana en in het Israëlische leger. Hij debuteerde in 1955 met ‘Now and in other days’ en deze bundel werd begroet als een keerpunt in de Hebreeuwse poëzie, waarin hij als eerste regelmatig prozaïsche elementen toeliet. Amichai heeft verschillende prijzen ontvangen voor zijn werk, Hij schreef naast poëzie ook toneelstukken en verhalen maar heeft toch als dichter de meeste bekendheid gekregen.

In 1988 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff de bundel ‘Een grote rust’ in een vertaling van Tamir Herzberg. Uit deze bundel koos ik het gedicht met de titel ‘Bij ons beminnen’.

.

Bij ons beminnen

.

Bij ons beminnen

is lichaam veranderd in plaats

en in ons herinneren

durf je geen adem te halen.

.

Wat we ook deden,

de nacht is verdampt,

al wat we waren is nu akkerland.

.

Vergeet en vergaar

op de rand van het verleden

want geen hoopvol ritueel gebaar

kan nog iets redden.

.

Een bougainville,

tijd verandert in plaats,

in de ogen van de nacht,

wordt de dag weerkaatst,

.

en worden huis en woestijn

in stilte herdacht,

want het ritueel

is wat er altijd zal zijn.

.

Dichter over dichter

Heere Heeresma en Hans Lodeizen

.

In zijn bundel ‘Eens en nooit weer…’ uit 1979, zijn verzamelde gedichten, schrijft schrijver, dichter Heere Heeresma (1932-2011) een gedicht aan collega dichter Hans Lodeizen (1924-1950). In de categorie dichters over dichters wilde ik jullie deze niet onthouden. Mijn eerste vraag was wat deze twee dichters bindt? Ik las een antwoord op de zeer informatieve blog van Rudy Cornets de Groot.

Rudy schrijft daar over het volgende gedicht gedicht van Heere Heeresma:

zo loop ik de avond
vol lucht vol snelle
voetstappen zo zonder
vogels loop ik

achter de ramen wuiven –
de mensen
vriendelijk en
regelmatig

met enkele zou ik willen
praten en traag klappen
om hun praten in de avond

“Zeg niet direct: ‘0, Hans Lodeizen’ bij het lezen van dit gedicht: dit is een prachtig voorbeeld van symbiose: een samengaan van Lodeizens idioom en die typische, ironische kijk van Heeresma op zichzelf en zijn medemensen.

Kennelijk was Heere Heeresma een goot liefhebber of bewonderaar van dichter Hans Lodeizen. Dat blijkt ook wel uit het gedicht uit de bundel ‘Eens en nooit weer…’ getiteld ‘Aan Hans Lodeizen’.

.

Aan Hans Lodeizen

.

Je hebt gefloten als een grote vogel

in je ogen stond de zee onafgebroken

.

en later op de avond liep je langzaam weg

met de schaduw van het gazon op je gezicht

.

dat vertikaal stil staart

naar de voeten van het licht

.

Je hebt brood en brood

Dubbelgedicht

.

Vandaag een dubbelgedicht over zoiets basaals als brood. Wat voor mij maar weer eens bewijst dat een dichter over alles een gedicht kan maken. Twee gedichten dus over brood. Het eerste gedicht is van de Antwerpse dichter Gust Gils (1924 – 2004) en komt uit zijn bundel ‘Een handvol ingewanden’ uit 1977.

Het tweede gedicht is van de Maastrichtse dichter Pierre Kemp (1886-1967) en komt uit de bundel ‘Verzameld werk’ uit 1976. Beide gedichten hebben dezelfde titel en zijn toch zo verschillend, het een absurdistisch, het tweede beschrijvend en uitnodigend.

.

Brood

.

ik stapte binnen bij de bakker

ik wilde brood

de man zei onbewogen: nooit

van gehoord.

.

aangezien je een bakker

op dit punt moeilijk

verdenken kunt, is mij veel

duidelijk geworden sindsdien.

.

Brood

.

Ik zie het brood en lach maar stil

en snuif héél langzaam aan de goede geur.

Ik ruik het hart en de gebakken schil

ieder voor zich en in zijn eigen kleur.

Ik keer het om en voel naar zijn gewicht

en tast ’t relief af met een tere hand.

Heeft ieder brood niet een eigen gezicht,

als kwamen geen twee broden van één land?

.

Lucebert

Liefde

.

Ik wilde vandaag gewoon een keer een liefdesgedicht plaatsen. Dat werd na enig zoeken het gedicht ‘Liefde’ van Lucebert (1924 – 1994). Lucebert, het pseudoniem van Lubertus Jacobus Swaanswijk, was de voorman van de experimentele dichtersgroep de Vijftigers. Ik nam het gedicht ‘Liefde’ uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1974. .

.

Liefde

. ..

ik droom dus ben ik niet .

.

ik droom dat iemand de deur intrapt

niet voor de grap maar voor een politieke moord .

.

ik droom dat ik niet ben .

.

ik droom dat ik dood ga

niet voor de grap maar voor niets .

.

ik droom dat er een ik is .

.

ik droom dat ik eet en drink

voor de grap maar ook voor jou .

.

Nocturne

Dubbel-gedicht

.

Vandaag een dubbel-gedicht met als titel ‘Nocturne’. Een nocturne (van het Latijnse nocturnus, ‘nachtelijk’) is een muzikale compositie die geïnspireerd is op de sfeer van de nacht, een romantisch of dromerig geheel. Niet zo verwonderlijk dus dat dichters dit gegeven hebben gebruikt voor hun poëzie. Ik zet in dit dubbel-gedicht twee gedichten tegenover elkaar met deze titel van Nic van Bruggen en Herman van den Bergh maar er zijn ongetwijfeld nog meer voorbeelden van gedichten te vinden met deze titel.

Allereerst Nic van Bruggen (1938-1991). Van Bruggen was een Vlaams dichter, ‘Pink Poet’ (een avant-garde kunstenaarscollectief), flamingant, publicist, kunstcriticus, sportjournalist, reclametekstschrijver en beeldend kunstenaar. Als grafisch kunstenaar gebruikte hij de naam Nikolaas. Van Bruggen zocht in zijn gedichten een beeldende stijl, die meer op associatie dan op vergelijking berustte. In 1987 verscheen van hem de bundel ‘Leeftijd’ en in deze bundel staat het gedicht ‘Nocturne’.

De tweede dichter, Herman van den Bergh (1897 – 1967) was een Joods Nederlands dichter, journalist en publicist. Hij was tussen 1918 en 1921 redacteur van ‘Het Getij’ (1916-1924) en in 1924 medeoprichter en redacteur van ‘De Vrije Bladen’ waaruit in 1932 ‘Forum’ is voortgekomen. Van den Bergh wordt gezien als de eerste vitalist ( een stroming in de literatuur van de 20e eeuw, waarin het humanitaire aspect op de achtergrond komt en hiervoor in de plaats komt een gericht zijn op het eigen innerlijk, vooral de levensdrift) Zijn gedicht ‘Nocturne’ komt uit de debuutbundel ‘De boog’ van van den Bergh uit 1917.

.

Nocturne

.

Dit leven liegt. Aan dwaasheid

Geen tekort. Tenzij als ’s nachts

De droefheid wordt geschreid,

In een verlaten lichaam.

.

De kamer kent mij niet. Zij is

Zichzelf nu in spiegels eenzaamheid.

Motten aan het raam. En in mezelf

De herinnering aan oude,

Herhaalde gebaren – de weigering.

.

Want niets vergeet ik – hoe afwezig

Ook – het onheil verzamelt mijn liefde.

Straks als ik ouder word, droger

De uren, langer mijn seizoenen, en

Stiller het noodlot dat zich aanbiedt.

.

Nocturne

.

De maan roeit brandend

langs ’t wolkenrif,

en ’t bosch is paars:

vergiftigd. –

.

Poel en half open apd

vol heete bramen,

fel en rond

in geur.

.

De vlakte, een feltse ruiker

en de lippen droog;

sterren vallen

als dauw.
.

Gestalten jagen woest

saters in horden;

en hun grijze adem

is zichtbaar.

.

Nimfen, bloemwit

met groene haren,

vluchten in ’t bosch,

hijgend,

.

In den neven de syrinx

en op onzen mond,

week en dartel:

Pans fluit. –

.

‘                                                                                                                       Schilderij ‘Nocturne: James Abbott McNeill Whisther

 

Presidentieel dichter

Jimmy Carter

.

In mijn boekenkast kwam ik het boek ‘The United States of Poetry’ tegen. Nu zal je denken; Hoezo kom je dat tegen? Het is nogal een groot boek en stond daarom niet bij de rest van mijn, inmiddels, nogal uitgebreide poëzieverzameling. Ik heb het boek jaren geleden gekregen en ik was er eigenlijk nooit aan toe gekomen het te lezen. Dat had ik natuurlijk wel moeten doen want het is een heerlijk boek vol feiten, achtergrondinformatie en gedichten van vele dichters.

Zo staat er een gedicht in van voormalig president van de Verenigde Staten Jimmy Carter (1924). Carter was president van 1976 tot en met 1980. Zijn eerste poëziebundel verscheen in 1995 (volgens het boek, volgens andere bronnen in 1994), een laat debuut op 71 jarige leeftijd. Deze bundel ‘Always a Reckoning and Other Poems’ is een verzameling gedichten over zijn jeugd, familie en politieke leven. Zijn kleindochter verzorgde de illustraties. Jimmy Carter is niet alleen de oudste en langstlevende president, hij is ook de eerste die een dichtbundel heeft geschreven en gepubliceerd.

Uit deze bundel ‘Always a Reckoning and Other Poems’ komt het gedicht dat in ‘The United States of Poetry’ is opgenomen getiteld ‘Considering the Void’.

.

Considering the Void

.

When I behold the charm

of evening skies, their lulling endurance;

the patterns of stars with names

of bears and dogs, a swan, a virgin;

other planets that the Voyager showed

were like and so unlike our own,

with all their divers moons,

bright discs, weird rings, and cratered faces;

comets with their streaming tails

bent by pressure from our sun;

the skyscape of our Milky Way

holding in its shimmering disc

an infinity of suns

(or say a thousand billion);

knowing there are holes of darkness

gulping mass and even light,

knowing that this galaxy of ours

is one of multitudes

in what we call the heavens,

it troubles me. It troubles me.

.

%d bloggers liken dit: