Site-archief
De Tocht
Virginia Hamilton Adair
.
Virginia Hamilton Adair (1913 – 2004 ) was een Amerikaanse dichter die pas op hoge leeftijd beroemd werd met de publicatie in 1996 van ‘Ants on the Melon’ . Door haar vader als jong kind in aanraking gekomen met poëzie, begon ze op zesjarige leeftijd regelmatig haar eigen gedichten te schrijven. Meer dan zeventig werden gepubliceerd in tijdschriften en grote tijdschriften, zoals de Atlantic en de New Yorker. In totaal zou ze meer dan duizend gedichten schrijven. Hoewel ze in de jaren 1930 en 1940 werk publiceerde in Saturday Review , The Atlantic en The New Republic , publiceerde Adair bijna 50 jaar niet meer.
Er waren verschillende redenen waarom ze in die vijftig jaar niets meer publiceerde. Zo trouwde ze met de prominente historicus Douglass Adair en kreeg drie kinderen met hem, ze had een academische carrière en ze was verzuurd door de spelletjes die de uitgeverswereld met haar speelde bij het publiceren van haar werk.
Na de zelfmoord van haar man in 1968, haar pensionering van het lesgeven en het verlies van haar gezichtsvermogen door glaucoom kwam er een ommekeer. in de jaren negentig van de vorige eeuw. Adairs vriend en collega-dichter Robert Mezey stuurde een deel van haar werk door naar Alice Quinn , de poëzieredacteur van The New Yorker . The New Yorker publiceerde het werk in 1995 en publiceerde vervolgens de bundel ‘Ants on the Melon’. Adairs werk verscheen daarna regelmatig in The New Yorker en The New York Review of Books. Ondanks haar blindheid bleef Virginia Hamilton Adair daarna gedichten schrijven zoals bijvoorbeeld ‘Ga recht vooruit’ is niets / zonder zicht. / Alles is recht vooruit, wat niet / achter je ligt.
In 1998 verscheen bij De Prom in een vertaling van Louise van Santen de bundel ‘Gedichten’ met werk van Adair. Uit deze bundel nam ik het gedicht ‘The Trek’ en in de Nederlandse vertaling ‘De Tocht’.
.
De Tocht
.
Wij allen zijn leiders
zonder enig gevolg
.
alleen de ego’s vanbinnen
de schimmige wandelkaars
.
die over dode sporen gaan
hun ogen niet geloven
.
bij koude vuren blijven staan
of roepen boven het ravijn
.
hallo echo hallo
.
ik bracht de metgezel van mij
tot aan de rand, tot deze zelfkant
.
hallo hallo
.
The Trek
.
We are all leaders
whom nobody follows
.
only the selves inside
the shadowy marchres
.
crossing the dead trailks
surprising a pair of eyes
.
stopping by cold fires
or calling across the canyon
.
hello echo hello
.
I have brought my companion
to this edge, this falling off
.
hello hello
.
Delft, zwarte inkt
Nieuwe uitgave van MUGbooks
.
Het fonds van mijn kleine facilitaire poëzieuitgeverij MUGbooks wordt opnieuw uitgebreid met een titel; ‘Delft – zwarte inkt’ van acht Delftse dichters. Enige tijd geleden werd ik benaderd door Karel Kramer (1940), die ik ken van zijn bundel ‘Liefdesgedichten’ en ‘Het virginale luchtkasteel’ die beiden uitkwamen bij onze gezamenlijke uitgeverij De Brouwerij. Inmiddels is Karel de tachtig gepasseerd maar hij schrijft nog steeds. Karel Kramer studeerde piano, Nederlands en Turks, doceerde aan de universiteit van Ankara en gaf regelmatig uitvoeringen van klassieke muziek in combinatie met poëzie en beeldende kunst.
Samen met 5 andere Delftse dichters (Jose Spruyt, Rolf Clason, Faye Oosterhoff, Wim Aarts en Cor Langendijk) maakte hij de bundel ‘Delft – zwarte inkt’. In de negentiger jaren van de 20ste eeuw was de Delftse dichtgroep Zwarte inkt op zijn hoogtepunt. Men sprak er een onderwerp af en maakte daar een gedicht over en besprak die op regelmatige bijeenkomsten, zoals er vele dichtgroepen in Nederland actief zijn. Toen Karel in de twintiger jaren van deze eeuw een bundel voorbereidde van gedichten over Delft, besloot hij de acht leden van deze dichtgroep te vragen daaraan mee te werken. Twee van de dichters zijn inmiddels overleden (Wim Aarts en Cor Langendijk) en twee dichters heeft Karel niet weten te achterhalen (Katinka Kersten en Mariken Wenbelt). Vandaar de ondertitel van de bundel ‘Acht Delftse dichters over Delft. Ze zijn dood, levend of spoorloos.’
Van Karel zijn de meeste gedichten opgenomen, van Jose Spruyt behalve een aantal gedichten ook een aantal foto’s en van de andere 4, waaronder de overleden Wim en Cor, ook een aantal gedichten. Ik heb hier voor het openingsgedicht van Karel Kramer gekozen getiteld ‘Delft’.
.
Delft
.
Ik kijk voorbij de nieuwe Jan naar links
een donker gat met duizend kinderhoofdjes
dat leidt naar ondervraging door de sfinx
en storten van de trap in duizend knookjes
.
voor mij zwijgt de Zwijger na het schot
naast mij wacht De Groot op zijn verbanning
achter mij sterft Harman op ’t schavot
de diefput stinkt en barst uit zijn bemanning
.
eens heb ik u gehaat, museumstad
geen asfaltvolk, geen pijn van inspiratie
niets dat steekt uit het beschreven blad
.
toen kwam er warmte uit uw populatie
uw oude muur stond om een liefdesbad
u werd voor mij de plek van transformatie
.
Strandwandeling
Johanna Kruit
.
Over de Zeeuwse dichter Johanna Kruit (1940) schreef ik al eerder in een blogpost getiteld Brief aan de zee. Nu kreeg ik pasgeleden een nieuw bundeltje van haar in handen, of nieuw, voor mij nieuw maar uitgegeven in 1986 met als titel ‘Voorheen te Orisande’. In deze bundel hebben de gedichten allemaal een relatie met Zeeland. In 5 hoofdstukken (de vier seizoenen aangevuld met het hoofdstuk ‘Omlijnde dagen’) komen vele plaatsen en plekken in Zeeland voorbij; Het stoomgemaal in Tholen, de Dom van Veere, de Veermansplaat in Grevelingen, de boulevard van Vlissingen en ga zo maar door. Vrijwel alle gedichten zijn vrij vers en bestaan uit vier strofen van drie maal vier en eenmaal twee regels.
Voor wie Zeeland wil leren kennen in poëzie is dit de bundel om te lezen. De titel verwijst naar Orisant, een inmiddels verdwenen eiland voor de kust van Noord-Beveland. Uit de bundel koos ik het gedicht ‘Strandwandeling dat zich afspeelt in Zoutelande (sinds het gelijknamige nummer van BLØF inmiddels bij velen bekend).
.
Strandwandeling
.
We lopen langs het strand dat breder wordt
terwijl het water wegloopt met een schip
dat achtervolgd door meeuwen in een stip
verdwijnt. Zo nu en dan vermorst een wolk
.
wat regen. Jij legt me het woord grondzee
uit omdat de golven in de verte dansen
rondom het zandbankje van Zoutelande en
ik verbaasd naar dat verschijnsel wees.
.
Ik luister naar het antwoord in je stem
terwijl ik elke zin omlijn en vastzet in
mijn hoofd. Wind loopt ons tegemoet. Geen
eind lijkt zichtbaar deze dag. Ik denk
.
dat iedereen wel zien kan wat ik voel:
nooit heb ik je zo echt als nu bedoeld.
.
De grote meren
Joseph Brodsky
.
De Amerikaanse (maar in Leningrad geboren) dichter Joseph Brodsky (1940-1996) was een van de drie Amerikaanse dichters die de Nobelprijs voor de Literatuur won en die net als de andere twee, Czesław Miłosz en Derek Walcott, niet in de Verenigde Staten geboren was. Brodsky ontving de Nobelprijs voor de Literatuur in 1987, 15 jaar na zijn emigratie naar de VS.
In 1989 verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij de bundel ‘De herfstkreet van de havik’ een keuze uit de gedichten 1961 – 1986. Een keur aan vertalers heeft zich voor deze bundel aan het werk gezet waaronder Jan Robert Braat, Arie van der Ent, Charles B. Timmer en Peter Zeeman maar ook de Leidse Slavisten met Karel van het Reve. Deze laatste tekende voor de vertaling van het gedicht ‘De grote meren’ geschreven in Ann Arbor in 1972.
.
De grote meren
.
Toen, in het paradijs de kaakchirurgen,
wier dochteren per post al jaren lang
inkopen doen in Londen, en wier tang
de kies van het verstand weet los te wurgen,
was ik, van wiens gebit zijn staan gebleven
ruïnes gaver dan het Parthenon,
van een verrotte natie de spion,
geheim agent, en in het dagelijks leven
professor in de kunst van het vertalen.
Ik woonde in een college aan het meer,
waar ik de plaatselijke jeugd steeds weer
op dinsdag door de mangel stond te halen.
.
En alles wat ik maakte in dat land
werd onontkoombaar tot gedachtenstrepen.
Ik viel amechtig op mijn ledikant,
mijn jas nog aan, en als ik ’s nachts dan even
een ster verschieten zag op het plafond,
dan kwam die, naar de regels der verbranding,
voordat ik inderhaast iets wensen kon,
vlak naast mijn wang tot een abrupte landing.
.
Hoe alles afloopt
Nobelprijswinnaars uit Amerika, maar daar niet geboren
.
In het heerlijke boek ‘The United States of Poetry’ uit 1996 lees ik dat de drie dichter Nobelprijswinnaars die de Verenigde Staten (tot dan toe) heeft voortgebracht alle drie niet geboren zijn in de Verenigde Staten. Wat op zichzelf maar weer eens bewijst dat de VS een smeltkroes is van mensen uit alle delen van de wereld en dat de VS een aantrekkingskracht heeft op o.a. dichters. De drie dichters die het betreft zijn; Joseph Brodsky (1940 – 1996) geboren in Rusland, Czesław Miłosz (1911-2004) geboren in Polen en Derek Walcott (1930-2017) geboren in St. Lucia.
Ik schreef al eerder over Derek Walcott (met wie ik een geboortedag deel) maar door deze ontdekking in ‘The United States of Poetry’ wil ik hier graag nog een gedicht van hem delen. Het betreft hier het het gedicht ‘Endings’ uit de bundel ‘Sea Grapes’ hier in de originele Engelse tekst en in vertaling. Het gedicht ‘Endings’ of ‘Hoe het afloopt’ gaat over de vergankelijkheid, dat het leven niet luidkeels eindigt met een enorme knal (zoals bijvoorbeeld de Bijbelse profeet Elia, die door een rijtuig met vurige paarden in de hemel werd opgenomen) maar dat het leven wegebt, langzaam uitdooft. De slotregel is langer dan alle andere regels in het gedicht en komt als een verrassing. Deze regel gaat over de stilte om het hoofd van de doof geworden Beethoven, en het verwijst ook naar de ernst die spreekt uit diens meest verstilde adagio’s. En naar de dood natuurlijk.
.
Endings
.
Things do not explode,
they fail, they fade,
.
as sunlight fades from the flesh,
as the foam drains quick in the sand,
.
even love’s lightning flash
has no thunderous end,
.
it dies with the sound
of flowers fading like the flesh
.
from sweating pumice stone,
everything shapes this
.
till we are left
with the silence that surrounds Beethoven’s head.
.
Hoe alles afloopt
.
’t Is niet dat dingen exploderen,
ze weigeren, ze sterven weg,
.
als zonlicht dat wegsterft op vlees,
als schuim dat haastig wegzinkt in zand,
.
zelfs de bliksemflits van de liefde
eindigt niet met een donderslag,
.
het sterft met het geluid
van wegkwijnende bloemen als vlees
.
dat puimsteen heeft uitgezweten,
zo krijgt alles vorm
.
tot we alleen zijn
met de stilte die hangt om Beethovens hoofd.
.
Angst
M. Vasalis
.
Ik vroeg me af hoe vaak ik al over M. Vasalis (1909 – 1998) had geschreven (vaak zo bleek), naast dat ze in december 2016 Dichter van de maand was, heb ik veelvuldig aandacht aan haar en haar werk besteed. En terecht natuurlijk, zij is een van mijn favoriete dichters aller tijden. Nu zat ik te lezen in de bundel ‘Ik heb de liefde lief’ de mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse en Vlaamse poëzie, samengesteld en ingeleid door Willem Wilmink uit 1993, en daar las ik het bijzondere liefdesgedicht ‘Angst’ van M. Vasalis.
Nu denk je bij een titel ‘Angst’ niet meteen aan een liefdesgedicht (ik niet in ieder geval) maar al lezend wordt het duidelijk welke angst Vasalis hier beschrijft. En omdat je nooit teveel kan schrijven over zo’n bijzonder dichter hier het gedicht ‘Angst’ dat oorspronkelijk verscheen in de bundel ‘Parken en woestijnen’ uit 1940.
.
Angst
.
Ik ben voor bijna alles bang geweest:
voor ’t donker, voor figuren op het kleed,
voor stilte, voor de schorre kreet
van de avondlijke venter, voor een feest,
voor kijken in de tram en voor mezelf.
Dat zijn nu angsten, die ik wel vertrouw.
Er is één ding gekomen, dat ik boven alles vrees
en dat mij kan vernietigen; dat ik bedelf
onder een vracht van rede, tot het wederkeert:
dat is het nuchtere gezicht van mijn mevrouw
wanneer zij ’s morgens in de kamer treedt
samen met het ontluisterd licht en dat ik weet
wat ze zal zeggen: nog geen brief juffrouw.
.
Marsman en Gorter
Dichters over dichters
.
Vandaag in de categorie Dichters over dichters de dichter, vertaler en literair criticus Hendrik Marsman (1899- 1940) over de dichter en oprichter van de Sociaal-Democratische Partij (de latere CPN) Herman Gorter (1864 – 1927).
In 1927 schreef Hendrik Marsman het gedicht ‘Herman Gorter’ naar aanleiding van het overlijden van de dichter. Gorter was een dichter die tot de beweging van de Tachtigers hoorde. De Tachtigers vormde een vernieuwende beweging in de Nederlandse literatuur (van ca. 1880 tot 1894) die voornamelijk bekend stond om zijn hervormingen binnen de poëzie. Zij zetten zich af tegen de romantiek en de bij die periode horende moraliserende toon in de literatuur, een periode die voorafging aan het tijdperk van de Tachtigers. In het werk van de Tachtigers kwamen impressionisme en naturalisme sterk naar voren.
Hendrik Marsman daarentegen maakte geen deel uit van deze Tachtigers. Marsman onderging in zijn begintijd als dichter invloed van de Vlamingen Wies Moens en Paul van Ostaijen, van vroege Duitse expressionisten als Georg Trakl en vooral van de Nederlandse dichter Herman van den Bergh, die met zijn bundel ‘De Boog’ uit 1917 bewust afstand had gedaan van de geijkte schoonheidsidealen van de Tachtigers. Ook werd hij in zijn begintijd beïnvloed door de expressionistische en kubistische schilderkunst.
Toch schreef Marsman een prachtig gedicht over Gorter. Jan Wolkers liet zich voor het monument voor de Tachtigers zelfs inspireren door dit gedicht van Marsman en dan met name door de eerste drie regels.
.
Hij was van vuur,
een golf, een vlam,
een stromend stuk natuur
.
Het monument voor de Tachtigers staat in het Oosterpark in Amsterdam en werd in 1992 geplaatst. Het gedicht ‘Herman Gorter nam ik uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ van H. Marsman uit 1967.
.
Herman Gorter
.
Hij was van vuur.
een golf, een vlam,
een stroomend stuk natuur,
blinkend als water in den zomerdag.
nooit, sinds ik hem zag,
zag ik nog een man
wiens wezen zoo bezielend overkwam
tot in zijn blik, zijn praten en zijn gang.
een rechte beuk, ook toen zijn einde kwam.
de bliksem sloeg
en van de bergen dreunde het naar zee,
met echo’s naar de sterren en de sneeuw
en door de bloemen drong het in den grond:
– ‘hij, die voor jaren in ons midden stond
en afscheid nam om in de taal
der menschen, juichend en kermend,
niets dan het verhaal
te zingen van het geluk,
hij keert terug,
hij is al doorgedrongen
in aarde’s moederschoot
en blinkend in zijn oorsprong
opgenomen, en door zijn dood
gezuiverd van de pijn
dichter te zijn
in een verschroeiden tijd.
hij, die vol hartstocht
langs de aarde dwaalde,
de schoonheid zocht en zong
onder de blauwe tenten van den zomer
en bij het gouden vuur des winters,
hij kwam terug,
hij is weer element onder de elementen
een golf, een vlam, een stroomend stuk natuur.
.