Maandelijks archief: november 2018
Indische poëzie
Tj. A. de Haan
.
In de boekhandel kwam ik de bundel ‘Album van de Indische poëzie tegen, een bloemlezing samengesteld door Bert Paasman en Peter van Zonneveld. Dichters en poëzie uit en over voormalig Nederlands Indië zijn bij mij eigenlijk niet zo bekend. In deze bundel wordt aan de hand van een aantal thema’s (taal, cultuur, dagelijks leven, reis, aankomst, historische personen,Japanse bezetting, revolutie, heimwee, herinneringen) de geschiedenis van ons land met Indië geschetst. In deze bloemlezing krijgt de beeldvorming van Indië, vanaf de VOC-tijd tot heden, gestalte in gedichten, liedjes, cabaretteksten en in allerhande rijmende verzen. Bijna alle bekende Nederlandse dichters, ook van wie je dat niet zou verwachten, hebben iets over Indië geschreven. Naast een aantal bekende namen van dichters zoals Bilderdijk, Slauerhoff, Vestdijk, Lucebert, Cola Debrot, Drs. P., Willem Wilmink en liedtekstdichters (Ernst Jansz, Wieteke van Dort) ook namen van dichters die ik niet ken zoals Tj. A. de Haan.
Bij deze bundel is ook een CD bijgesloten waarop Willem Nijholt een selectie van 44 gedichten voordraagt. Een bijzonder fraai vormgegeven boek met een zorgvuldige bronvermelding.
Van de dichter Tj. A. de Haan heb ik geen informatie kunnen vinden, de Minangkabau uit de titel is een etnische groep die leeft op West Sumatra.
.
Minangkabau
.
Dit land is anders dan de andere landen.
Hier woont de geest nog, uit het bergenwoud.
Hier bruist het water onder steile wanden,
De sawahs, teer en groen, tussen het hout.
.
Een bruidegom zal zijn bruid gaan trouwen.
De kleuren, zwart en rood en goud.
Een volk gaat verder aan de toekomst bouwen.
Een volk, zo jong en toch zo trots en oud.
.
De nacht zal hier de dag omarmen
Fèl als een beek, die van de bergen stort.
Een graf zal liggen onder kokospalmen.
Oók van de bruid, die nú verkoren wordt.
Het is koud waar ik niet ben
Een recensie
.
De dichter Jelmer Esmyn van Lenteren, die ik leerde kennen toen hij op mijn verzoek voor kwam dragen in het park achter het theater in Maassluis, was ik enige tijd uit het oog verloren ( No pun intended) maar nu is hij weer helemaal aanwezig met voordrachten in den lande en een nieuwe bundel. ‘Het is koud waar ik niet ben’ is uitgegeven door uitgeverij Proces Verbaal in een nette zwart/wit uitgave.
De bundel begint met een gedicht van mijn favoriete dichter Herman de Coninck die meteen al iets van de inhoud weggeeft, over een verlies, een vrouw die iemand verlaat en daarnaast een aantal woorden als: ogen en keek. Voor wie Jelmer een beetje kent weet dat hij heel slecht zicht heeft en ( volgens de achterflap) bijna blind is.
Op de achterflap van deze, overigens nette, uitgave van uitgeverij Proces Verbaal staat te lezen: “Soms neurotisch, dan weer psychotisch, bewandelt van Lenteren de grens tussen alles wat het leven in de weg staat en het leven zelf”. Deze omschrijving doet deze bundel recht. Voor wie in deze zinnen een obstakel ziet voor het lezen van de poëzie van van Lenteren, geldt slechts een advies; niet doen. Want de poëzie van Jelmer is niet eenvoudig niet voor de lezer van rijmen en verzen die handelen over alledaagse zaken, de liefde in romantische vorm of van poëzie met een kop en een kont.
Dit is poëzie voor de wat meer getrainde lezer die uit de vaak complexe lange zinnen de schoonheid kan halen die er wel degelijk in verborgen zit. Dit is nuchtere proza poëzie of poëtisch proza, verhalen in strofen, soms staccato opgeschreven dan weer in lange in elkaar vloeiende zinnen die tezamen een web vormen waarin de essentie van het gedicht verborgen ligt. Hierin herken je onder andere het neurotische en psychotische van de achterflap volgens mij.
Uit ‘De lineaal’.
“De cursus voor gevorderden begint. Wie dat weet, is aanwezig. Wat ontbreekt: present. Weerstand buiten spel gezet, comfortzones thuisgelaten. Naambordjes zijn overbodig; wie zichzelf kent / heeft een witregel dat te bewijzen. Vrij gegeven: informatie kan vertrouwelijk blijven.”
De taal van Jelmer is hoekig maar leesbaar, ongebruikelijk en vol observaties. Maar altijd is Jelmer de alwetende dichter van vele zinnen die klinken als onversneden waarheden.
’De tijd kan grofweg worden opgedeeld in wandelen, wikken en wegen over al dan niet van het begane pad te gaan’ (uit ‘Gang’)
‘Lage tonen, takken van bomen, bloeddruk zijn respectievelijk veelal onmisbaar, doorgaans lastig, ongevaarlijk’ (uit Het systeem’)
’Kanaliseren dient in goede banen te worden geleid, weerstand is onwenselijk’ ( uit: De lineaal)
’Kleding maakt de man, de vrouw die kleding, het hok de gedachte wetten de overtreding. Kijk niet uit naar wat je wenst; het heelal is eindig en toch onbegrensd’ ( uit: Hoe verder men keek’)
De bundel bestaat uit drie hoofdstukken: Limbo, de hel en de hemel. Ik heb gezocht of ik in de gedichten een verband kon vinden met de namen van de hoofdstukken maar dit is me (nog) niet gelukt. Dit is poëzie die niet eenvoudig is maar die beklijft, die ik steeds weer opnieuw erbij pak om me te verbazen over hoe Jelmer met de taal speelt, hoe hij zijn zinnen aan elkaar rijgt. De bundel eindigt met het gedicht ‘Dankwoord’. Ik wil Jelmer en uitgeverij Proces Verbaal bedanken voor ‘Het is koud waar ik niet ben’ een aanwinst in vele opzichten.
.
Dankwoord
.
Dit is het gedicht dat ik zonder jou nooit had geschreven.
Het wil jou bedanken voor toen je mijn ergernis omzette
in een geschenk. Je deed het me zonder in te pakken
met woorden en praktisch slechts overdrachtelijk cadeau.
.
Ik koester het nu wel zo. Je zei wel dat je wilde
dat je net als ik altijd woorden klaar had. We spraken
over het verschil tussen introvert, extravert, onze definities.
.
Net in het gesprek waarin jij mij hebt gered
hadden we een discussie. Voor het eerst
sinds wat normaal niks is op een mensenleven
een tijd waarin je me het menselijkste van mij
.
hebt laten zien. Aan mezelf. Aan jou. Aan zovelen.
We hadden meer voor het eerst, de tweede, derde keer.
.
Veel meer ook niet. Toch: het verstilde me. Ik zweeg, zweette.
Wist niets. Was wat jij aan mij zei te benijden verloren:
woorden. En jij deed wat niemand eerder deed
zonder me ermee te vermoeien, zei dat ik er allicht
.
een gedicht aan kon wijden. Je hebt me geleerd
dat een simpel advies moeiteloos kan boeien.
.
Makelaar
Gerrit Achterberg
.
In 1988 kwam de bundel ‘Verzamelde gedichten’ van Gerrit Achterberg uit. En omdat een gedicht van Achterberg altijd kan wilde ik daar vandaag een gedicht uit plaatsen. het is het gedicht ‘Makelaar’ geworden. Ik herken in dit gedicht hoe het maar al te vaak gaat, je bent op weg naar iets of iemand, je ziet en ervaart dingen, hoort mensen en maakt dingen mee die zich vast zetten in je hoofd. Terwijl je op weg bent vormen zich de eerste zinnen en wanneer je dan op je bestemming bent aangekomen is het tijd om deze zinnen op te schrijven en te bewaren. Soms is het een gedicht, een andere keer een aanzet of slechts flarden.
.
Makelaar
.
De ochtend maakt de schemering bezonnen.
Najaden keren ijlings naar de bronnen.
Voetstappen buitenshuis weerklinken licht.
Verzen, gedeeltelijk in hun coconnen,
zoeken aanknopingspunt en tegenwicht.
.
De meester gaat al met een nieuw gezicht
het raam voorbij. Hij heeft het overwonnen,
wat hier nog voor de helft ligt ingesponnen.
Melkslijter en besteller doen hun plicht.
.
Gedicht en dag schommelen om elkander
en beide willen dat ik mee verander.
Ik heb geen tijd of woord meer te verliezen
bij deze wedijver en pak mijn biezen;
hol naar de halte. Op het hoofdkantoor
tik ik het vers tussen de regels door.
.
Weemoedt
De trek
.
Levi Weemoedt is terug en trekt weer volle zalen. Özcan Akyol stelde ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag een bloemlezing samen met de titel ‘Pessimisme kan je leren’. Daarom vandaag op zondag een light verse van zijn hand uit zijn bundel ‘Rijk verleden’ uit 1999 het gedicht waar je trek van zou krijgen ‘De trek’.
.
De trek
.
’s Avonds gezeten op een hek
zag ik het naad’ren van een trek:
.
een grote biefstuk kwam voorbij,
gebakken aardapp’len en prei
.
gevolgd door flensjes, Franse kaas,
een dikke pens, een volle blaas.
.
Daarachteraan op zijn gemak
slofte de koffie met cognac,
.
en in der wolken tekening:
ziedaar, daar kwam de rekening!
.
Ik ben
Rellie Telg
.
Al eerder schreef ik over Rellie Telg of Rellieatuur zoals ze ook wel bekend staat. In 2017 was ze één van de busdichters bij de Poëziebustoer en in januari 2018 vroeg ik haar voor te dragen op de poëziemiddag in Maassluis in de Poëzieweek (in 2019 overigens op 27 januari met o.a. Ingmar Heytze!). Haar bio in de Poëziebusbundel van 2017 luidt:
Zij is niet haar naam, huidskleur of beroep… Graag blaast zij stillevens leven in met haar pen. Creëert zij nieuwe werelden met wat zij onderweg vindt. Bouwt zij woordbruggen van haar hart naar de jouwe. Met haar gekleurde bril serveert zij het alledaagse in een nog onbekend jasje.
Mocht je de gelegenheid hebben haar ergens te kunnen bekijken en beluisteren dan zou ik dat zeker doen. Uit de bundel ‘Staalkaart van de Nederlandstalige podiumpoëzie’ het gedicht ‘ik ben’.
.
Ik ben
.
Ik ben niet mijn naam, huidskleur of beroep
ik ben niet wie ik morgen zeg te zullen zijn
ik ben staat los van alle plannen die ik bedenk,
van alle zoektochten naar mezelf.
Ik ben staat los van alle manieren die ik zoek om kalm en zen te zijn
ik denk dat ik ben mij keihard uitlacht en dan liefdevol toelacht
wat een gekkigheid denkt ik ben misschien, kijk haar nou gaan,
bergen beklimmen, het onderste uit de kan halen om erachter te komen
wie ik ben zodat zij weet wie zij is.
Zal ik haar zeggen dat zij alleen hoeft stil te zitten om te weten wie ik ben?
Zal ik haar zeggen dat zij allang weet wie ik ben,
al voordat zij besloot de jacht te openen op ik ben?
Ik laat haar nog even zoeken…
misschien net zolang tot ze doodmoe neervalt…
haar ogen opent en mij rustig naast haar ziet liggen.
Dan zal zij lachen en haar hoofd schudden en zacht maar duidelijk zeggen:
Ik ben
.
De schooljuffrouw
Simon Carmiggelt
.
Dat de schrijver maar vooral columnist Simon Carmiggelt (1913 – 1987) ook dichter was is wel bekend maar niet bij een heel groot publiek. Toch publiceerde hij zijn eerste gedicht ‘Sinterklaasliedje’ al in 1929. Het werd afgedrukt in De Schakelaar, Orgaan van Haagsche Instellingen voor Voorbereidend Hooger- en Middelbaar Onderwijs. In 1934 verscheen in de bloemlezing ‘Nieuwste dichtkunst’ (waarover ik al schreef op 5 november 2014 en opnieuw op 24 juli van dit jaar) een gedicht van zijn hand. Na de oorlog verschenen verschillende dichtbundels van Carmiggelt aanvankelijk onder het pseudoniem Karel Bralleput, later onder zijn eigen naam. In 1974 verscheen de bundel ‘De gedichten’ onder zijn eigen naam. Uit deze bundel het gedicht ‘De schooljuffrouw’.
.
De schooljuffrouw
.
Zij heette juffrouw Vis en had geen man.
Des winters, spoedig door de kou bevangen,
trad zij met sjaals en pelerines behangen,
bevend de klas in — en zij weende dan.
.
Wij kleine jongens, kenden onze taak.
Gezeten in haar stoel, liet zij zich strelen.
Tien kinderhanden kwamen met de juffrouw spelen.
‘Zo gaat het beter’, riep de stakker vaak.
.
Eens kwam de schoolknecht binnen, klein en vals,
en lachte voos, om wat hij voor zich zag.
Maar zij beriep zich op de koude dag
en zei tot mij: ‘Nog even in mijn hals.’
.
O, die fameuze hals van juffrouw Vis!
Haar armen, pezig uit de trui geschoven.
De kleine strelers, steeds door vrees bestoven.
Een Laokoöngroep van haar hels gemis.
.
Getrainde Marcus
Joost Reichenbach
.
Afgelopen zaterdag was ik aanwezig bij de avond van de Zuid Hollandse poëzie, een initiatief van provinciedichter Etwin Grootscholten, theater ’t Web en Verstegen Spices & Sauces. Maar liefst 14 stads- en dorpsdichters traden op aangevuld met een voordracht van de provinciedichter en de dichter des vaderlands Ester Naomi Perquin. Een groot aantal van de dichters kende ik al, een aantal nog niet. Onder de dichters die ik nog niet kende was de nieuwe stadsdichter van Gouda Joost Reichenbach.
Joost Reichenbach bracht dit jaar de bundel ‘Naakt op het dressoir’ uit, een bundel met grappige, sprankelende gedichten die soms tot denken aanzetten. Reichenbach (1967) sloot tijdens zijn studie Nederlands aan de universiteit van Amsterdam een pact met twee medestudenten Mattijs Diepraam en (de inmiddels overleden) Piet van der Weijden, een pact en deden een poging de schrijverswereld te bestormen met een nieuwe literaire stroming ‘De nieuwe platheid’. De stroming heeft echter naar zover ik kan beoordelen nooit enige voet aan de grond gekregen.
Desalniettemin is ‘Naakt op het dressoir’ Reichenbachs tweede bundel ( na ‘Niet lullen maar zoenen’) en die biedt toch wel een keur aan vermakelijke en mooie gedichten gedichten waaronder een aantal over Gouda. Ik koos echter voor een mooi gedichtje over Marcus, de ‘kleine man’ die vaker terugkeert in de bundel.
.
Getrainde Marcus
.
Marcus is getraind.
.
We doen een telefoon na.
Rinkelen dat het rinkelt.
Roepen “hallo, hallo”
in de hoor van lucht.
.
En dan houdt de kleine man
de rijstwafel die hij zit
te peuzelen
.
tegen zijn oor.
.
Nieuw gedicht
Innerlijk klimaat
.
Het is alweer even geleden maar nu toch weer een nieuw gedicht van mijn hand.
.
Innerlijk klimaat
Het is lente in de
herfst in mijn hoofd.
Een storm raast zonnestralen
in vlagen van mist, het giet
een luie bui van geuren
en kleuren door een prisma
in mijn hoofd. Twee vlakke
gepolijste oppervlakten wisten
niet eerder te voren elkaar
zo te breken, aan te vullen,
op te lichten. In één blik van
Caran D’Ache en pastelkrijt.
.