Maandelijks archief: mei 2019
4 x 5 = 8
Christiaan Abbing
.
Als het gaat om versvormen is er een grote variëteit te vinden. Ik heb al vele malen geschreven over verschillende versvormen (te vinden onder de categorie Versvormen). Toen ik echter de versvorm 4 x 5 = 8 tegen kwam moest ik onwillekeurig denken aan Pippi Langkous. Op zichzelf had er nog best een relatie kunnen zijn tussen de twee want de versvorm 4 x 5 = 8 is laat in de 20ste eeuw ontstaan. We spreken hier eigenlijk over een vierregelig rijm, schema BBBB in pentameter. Het binnenrijm A schuift elke keer een jambe op. De oneven regels van een 4 x 5=8 beginnen met één versvoet en krijgen er telkens één bij. De even regels vullen de vijftallen aan. Regel 1 kan een trefwoord zijn, maar dit is niet verplicht.
Hier een voorbeeld van Christiaan Abbing getiteld ‘Bij de plaszak van de NS’ over de introductie van de plaszak in treinen (Sprinters) zonder WC in 2011 (die overigens in 2018 weer werd afgeschaft).
.
Bij de plaszak van de NS
.
Gemak
Is wat de Sprinter node mist:
’t Toilet ontbrak
NS verzon een list
Maar voor vertrek al sprak
De machinist:
‘Zeg op, wie heeft hier naast de zak
Gepist?’
.
Als vrouwen me niet tegenhouden
Citroengeel
.
De Poëziebus gaat weer rijden en tot die tijd stel ik je aan enkele deelnemers voor die dit jaar meerijden. Vandaag is dat Steff Geelen (Citroengeel). Steff is schrijver en performer, studeerde Antropologie aan de Amsterdam University College en Kunst- en cultuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Steff schrijft poëtisch proza en gedichten waar vaak minstens één dier in verschijnt en droeg voor op o.a. Roots Festival, Radio 1, in de Tolhuistuin en in Het Amsterdam Museum. Daarnaast maakt Steff theater bij Likeminds Factory en maakte Steff van 2016-2018 onderdeel uit van het talentontwikkelingstraject Poetry Circle Nowhere. Steff is organisator en oprichter van Uitgesproken Queer, een platform dat LHBT+ (woord)kunst stimuleert in Utrecht.
.
Als vrouwen mij niet tegenhouden,
val ik in ze, zoals je door iets heen
kan vallen wanneer je weerstand verwacht.
Ik bleef alleen vrijwilliger bij de Regenboog,
omdat iemand me er kind bleef noemen.
Wanneer ik broccoli sneed of vegetarische burgers bakte, er iemand was die zei:
Je doet het toch goed, kind.
Ik werd daar week van.
Zo het hebben van talloze moeders die verschijnen in een moment, vervangen zijn
het volgende.
Als dat echt was,
kon ik er op elk moment een opbellen
of tegenkomen in de supermarkt bij de komkommers.
En dat ze me overal kleinigheden toestoppen: toffee en zuurtjes en meer snoep
zoals vroeger. En dat iedereen
met ongepast advies kwam.
Er iemand was die zei:
Trek die vale sokken uit.
Er zit een gat in je broek.
Kind, kam je haren eens.
Als vrouwen me niet vasthouden, dan vouw ik mezelf door ze heen, verweef me
met hun handen, vraag hen kleren
van me te maken, zodat ik om hun schouders,
rug, over zachte buik hang.
Ik kan het niet laten, ik wil
altijd dichterbij zijn, waar het zacht
is zijn. Ik wil altijd meer terug en meer verder, meer kind en meer moeder zijn
Iets mij laten sussen, wiegen
Iets hebben om te sussen, wiegen.
.
De stijgbeugel
Poëziewedstrijd
.
Pas geleden kocht ik in een kringloopwinkel een bundeltje gedichten met de titel ‘De stijgbeugel’ veertig verzen van nieuwe dichters. Het bundeltje is uit 1953 en uitgegeven door N.V. De Arbeiderspers in de serie De Boekvink, litteratuur in miniatuur (dit is geen typefout, het staat er echt litteratuur). Ik was in de veronderstelling dat het hier een verzamelbundeltje betrof maar dat ligt toch iets anders. Wat blijkt? Het betreft hier een bundel met winnaars van een door de VARA-rubriek ‘Met en zonder omslag’ uitgeschreven prijsvraag voor nog onbekende ‘naam’-loze dichters in Nederland.
De organisatoren hadden zich verkeken op het grote aantal gedichten dat er werd ingezonden (maar liefst 3000) en deze moesten door een driekoppige jury (Max Dendermonde, Reinold Kuipers en Garmt Stuiveling) worden gelezen en beoordeeld. De winnaar van deze wedstrijd werd Christine Meyling (1925 – 1983), een naam is die ik nog nooit ergens ben tegengekomen. Het lijkt erop dat Meyling haar dichtersloopbaan niet heeft voortgezet ( ik heb het uiteraard even uitgezocht, van haar hand verschenen in 1954 – 1956 een aantal gedichten in Maatstaf en De Nieuwe Stem, daarna werd het stil).
Wat opmerkelijk is is dat de tweede prijs werd gewonnen door Ellen Warmond (1930 – 2011), een dichter die later heel bekend is geworden. Haar naam is de enige tussen vele onbekende namen die bij mij een belletje lieten rinkelen. En ondanks dit feit is deze bundel een heel fijn boekje om te lezen. het geeft heel mooi weer hoe er aan het begin van de jaren vijftig in Nederland werd gedicht. Een mengeling van poëzie van na de oorlog (waar de oorlog nog in na klinkt), vaste versvormen, romantische poëzie en poëzie die al naar de vernieuwingsdrang van de vijftigers neigt.
Ik heb besloten een van de twee eerste prijswinnende gedichten hier te plaatsen van Meyling ( Claire) en een van de tweede prijs van Warmond (***) om het verschil in stijl te laten zien.
.
Claire
.
Jouw kind is aarzelend geboren.
Het toefde op de drempel van verdriet,
Begroef de droom die het voorgoed verliet
en zou de wereld droef en blij behoren.
.
Het was een meisje, weer, en vaag geschonden
(twee rose wonden, maar die gaan voorbij).
Je hebt haar – moeilijk – toch maar lief gevonden,
zij paste logisch in de onvoltooide rij
.
van de verbloemde, heimelijke zonden.
Nog even bracht een klein en zoet gemis,
toen er veel mensen in je kamer stonden,
je tot de grens van een bekentenis.
Maar omdat zij het ook niet helpen konden,
bleef alles als het was en steeds gebleven is.
.
Voor Wim
.
***
.
Ik steek je onbekommerd
overmoedig dwars door de aarzeling
die kamers vierendeelt en ons
afzijdig houdt mijn hand
toe met de woorden zie
dit heb ik voor je meegebracht
een landkaart zonder wegen
een nooit meer in roulering komend
geldstuk een sublieme
seconde van volkomen
van onbeheerst en mateloos
van bandeloos en onbelemmerd
blind-zijn.
.
Over het sparen
Gerrit Krol
.
De Groningse dichter Gerrit Krol (1934 – 2013) studeerde wiskunde en was computerprogrammeur. Naast poëzie schreef hij essays, en romans. Hij debuteerde in 1962 met de roman ‘De rokken van Joy Scheepmaker en na nog eens 10 verhalenbundels, romans en essays kwam in 1976 zijn eerste dichtbundel uit met de titel ‘Polaroid’. Toch publiceerde Gerrit Krol al eerder gedichten zoals in Tirade 142 uit december 1968. Daarin zijn vier gedichten van hem opgenomen.
In deze gedichten (Over onze tekortkomingen, Over het sparen, Over het stukslaan van een ei, en Over het nut van borsten voor een vrouw en het gebruik van haar achterste) komt heel duidelijk het analytische denkvermogen van krol naar voren. In algemene zin gebruikte Krol regelmatig wiskundige elementen, schema’s en tekeningen. In het gedicht ‘Over het sparen’ ontleed Krol het sparen, hij werpt een stelling op en verbindt daar een conclusie aan die hij vervolgens weer tegen het licht houdt. In dit spel met de taal is de uitkomst even verrassend als onwaarschijnlijk.
.
Over het sparen
.
Sparen is nee zeggen tegen wat goed is.
Goed is datgene waartegen je
ja kunt zeggen, zoals slecht in het algemeen
datgene is waar je nee tegen zegt,
want wie ja zegt tegen het slechte
doet dat omdat het slechte
goed voor hem is.
.
Wat goed is
is slecht zodra het er niet meer is.
Het goede is datgene wat gekozen kan worden.
Het slechte wordt niet gekozen.
Daarom kan iets dat goed is veranderen in
iets dat slecht is.
Iets dat slecht is is goed
zodra het gekozen is.
Daarom kan het goede
dat slecht is omdat het er niet meer is
niet goed zijn omdat het
niet meer gekozen kan worden.
En daarom is het beter het slechte te kiezen hoewel dit
dus niet mogelijk is.
.
Een gedicht als een ding
Gerrit Kouwenaar
.
Er is veel over poëzie geschreven, over gedichten, over wat een gedicht nou een gedicht maakt. De dichter Gerrit Kouwenaar (1923 – 2014) beschreef het gedicht ( uit Gedichten 1948-1978) als een ding zoals alleen Kouwenaar dat kon. Je ziet bij elk beeld dat Kouwenaar schetst een gedicht opdoemen en al deze beelden bij elkaar zijn dan ook weer een gedicht. Als een ding.
.
als een ding
.
een gedicht als een ding
een glazen draaideur en de chinese ober
die steeds terugkeert met andere schotels
een parkwachter die zijn nagels bijvijlt
tussen siberische kinderen uit maine
een venus van de voortijd samen met
een spin op de snelweg
een glas moedermelk, een geel
gesteven smoking
een bij, een pennenmes
beide stekend, een vliegtuig
dat oplost in dorpsregen
een gedicht als een ding.
.
Kwaad gesternte
Hannah van Binsbergen
.
Kwaad gesternte
.
Het is woensdag en ik mag een harnas kiezen dat geweld
op afstand houdt, in alliantie met de Vijanden van Vernedering.
Als ik mijn benen weer bij elkaar doe, word ik moeier en moeier;
ik kan wachten in mijn wapenrusting of het rokje dat hij mooi vond, hij
zal niet komen. Ik bijt hem, hij moet het afleren.
Als ik mijn ogen open is alles verloren, dan moet ik meegaan
naar het gat in de geschiedenis. Van alle marsen die jullie kunnen
lopen, jullie die ik mijn broeders noem, waarom is er niet één
die niet vooruitgaat?
Ik kan niet kiezen. Mijn vrienden willen mij niet helpen en mijn vijand
die een vaste vorm begint te krijgen aan de randen van mijn angsten
spreekt bemoedigende woorden.
Hebben jullie wel eens aan het kwaad gedacht dat in de situatie schuilt?
Het harnas dat ik kies zal hopelijk mijn geur verhullen.
Als ik mijn benen bij elkaar doe, is alles verloren.
Mijn harnas klinkt me vast aan dit moment, waar iets herinnerd
en iets beloofd wordt en dit gesternte staat boven mijn hele generatie.
Ik heb weinig hoop zonder jullie, maar jullie geven me niets
wat ik niet snel en zo vernederend zacht moet laten gaan,
jullie die ik mijn broeders noem, een droom
die het dagelijks leven stuk kan slaan, is dat
waarom we vooruitgaan?
Zolang ik niet mijn ogen open, lig ik in zijn armen.
.
De Poëziebus gaat weer rijden
Jens Meijen
.
De Poëziebus is een tour, in een klassieke rode bus, voor podiumdichters waar maar liefst 20 podiumdichters uit Nederland en België in meerijden. Dit jaar rijdt de bus van 5 tot en met 11 augustus 2019 door Nederland en Vlaanderen. Onderweg treden de podiumdichters voor en verzorgen zij workshops. De bus stopt in verschillende steden op de route die binnenkort wordt bekend gemaakt op https://poeziebus.nl/
In de aanloop naar de tour zal ik een aantal van de podiumdichters aan jullie voorstellen. Vandaag de dichter Jens Meijen.
Jens Meijen (1996) is masterstudent in de Europese studies aan de KU Leuven, recensent bij Humo, kernredacteur bij Dietsche Warande en Belfort, journalist bij De Morgen, redacteur bij Greenpeace België en auteur bij de Bezige Bij. Eind dit jaar verschijnt daar zijn debuutbundel.
Aderlating
I. Anatomie van de adem
Teken de setting: landschap, akker, net Kroatië maar uit een ander leven. Kleine kerk daar, lang geleden gebombardeerd. Bos verderop. Wij twee schimmen.
Avond stuitert op oogvliezen.
Teken de blauwdruk labyrintijn:
Ik ben de ruïne van de handen,
knagend aan je hersenstam
De ruïne van de adem,
rafelig als zonlicht door een bladerdak
De ruïne van de daden,
Gemorst in een stoffig, gedempt universum
Gemaanlandschapt onder mijn voeten:
grijsgroen door een nachtkijker, kale bomen, witte woestijn.
We reizen waaiend.
Ik ben het egotrippend glas-in-loodraam
mors oker en rood over de vloer
er bestaan nog steeds:
cadillacdromen uit Vietnam, glitternaaimachines, zonnelikkers, vormeloze zeepaardjes
Verwijs naar relevante denkers: Baudrillard, de Beauvoir, de Baai van Biskaje,
zeeboezem zeeboezem zeeboezem zeeboezem zeeboezem
bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij
junglenek junglenek junglenek junglenek
dit is zoals het vangen van vlinders, woorden te drogen leggen, betekenis verdampen
(maak tantrisch bewust van hoe belachelijk taal, hoe klank)
ik het kind in de herfst plak bladeren tussen een boek tot herbarium
bewaar ook mensen tweedimensioneel in encyclopedieën
de mooiste woorden zijn rozijnen,
ze kruipen als druppels azuur tropisch water achter mijn oogleden,
laten niets ontsnappen.
Bedek mijn oren met kleverig boomsap
dit dient nergens toe.
Direct en parallel een melding op mijn smartphone: volg de scheiding van Harry en Meghan via livestream.
Je stem rinkelt als de maan twijfelend om op te stijgen, oranje zeilen in de nek.
Juist, de wereld draait voort.
Je propt de schapenwolken in mijn oren. Verdoving.
(Werkt het beter als ik vooraf verraad wat ik wil doen? Is de keuze eerlijkheid of leesbaarheid?)
Opnieuw probeer ik te pauzeren,
de wereld te ontdraaien, aardkorst te appelschillen, met mijn tenen te stoppen.
Is de lucht van glas? Zoet spek?
Bosdij ruikt naar een geurkaars. Plantaardig is het ding met peren.
Dromen zijn een raadsel en het gaat als volgt
Het smelt in je hoofd en niet in je hand
Teken je omgeving, wees oprecht:
De korenbloemen aan de rand van dit veld zijn indigo, scherp, gevlekt
hun windgeruis, het meebuigen, hun zingende mensachtige stemmen
kathedralen erfenis.
Terminators en Robocops zullen de aarde redden.
Glimmende metalen tuinen, palmbomen gemaakt van lichtzwaarden,
fonteinen fluoblauw, velden vol buitenaardse gewassen; bos vol infraroodbananen.
De zon bedekt ons met gloeiende vingers. Neonroze, neonpaars.
Zoek met mij naar synthetisch Babylon.
II. Narcose
Wandeling door de Alpen, lucht blauwer dan donkerzwart,
wanneer we in de ochtend
dronken van de zachte glazen cassisvodka uit de nachtwinkel (ook in bergdorpen)
zwachtelend om onze hersenen, mistig weilandschap nu, schemervroeg,
onze stemmen als loeiende koeien naar elkaar,
mijn smartphone een klinkelbel meldt: windhoos op komst.
Op de bergtop neem je de pose aan
van een kerstboompiek, ontdekkingsreiziger, roodgloeiende edelweiss
tot je handen zich dompelen in de poel boven ons hoofd.
De wind wordt sterker; ik zie een sterrenbeeld dat lijkt op een velociraptor. Dinosauriër was het ding met veren.
Je zegt: Het internet is al bijna ons brein. Onze hivemind. Ons collectief bewustzijn. Ons geweten vol rioolwater. Duurt niet lang meer.
De wind vlecht in elkaar, huilt, heft het dal omhoog uit de bergen, een zeppelin,
een vliegdekmoederschip tot zweven gebracht.
Wanneer we in de ochtend, lucht nog cassiskleur,
onze ogen op elkaar afstemmen,
giechelende sonars
– ze bevroeden spoken –
Zwitserland gekneed uit gekleurde klei,
klimop groeit als een ladder uit de maan naar beneden.
We blazen rookringen door het bos. Onder groene lampenkappen, in de diepte het dorp. Beekjes glibberen over onze groene wanden.
Houten stammen zijn mijn polsen, spechten zijn mijn hartslag.
De windhoos heeft berken gebroken
(net zebrapoten uitgelepeld door de zwaartekracht)
onze oren uitgewassen
de huizen beneden gespikkeld met afwezigheid van dakpannen, hagelslag.
Nu klatert
de zon door het dal naar beneden.
van veel te diep uit mijn mond stromen bedonsde woorden,
gorgelend, de gruzelementen ontslipt
aan de frangipane die je mijn verhemelte noemt
die kruimelt als de klanken hier, in dit bos, de vogels die ik vermoed te zijn,
hier, het ritselen dat me doet denken aan een sluipende panter,
achter me, het geluid van klauwen die uit poten schieten.
Je gezicht: een chronologisch vijgenblad.
III. Aurora
De lucht een lila schildpadschild omkoepelt ons.
Het is elk jaar opnieuw zo: in de zomer licht je op als aardbeien op bosgrond, ruikt je haar in de nacht weer naar de maangetijden. En het zout van onderaarde.
Lig met mij op donkere plekken.
Er is een planeet net als de onze; op de juiste dagen
wanneer de banen kruisen
smelten ze samen.
Je merkt het aan de heldere aflijning van straatlampen,
het terpentijnig sijpelen van kleur,
lakmoes, proef onze pogingen
om een dierentuin te sprokkelen.
Drinken aan iets, bier of schaaldieren misschien
Een langzame rij melkvoetstappen herhaalt zich,
een mars denk ik.
Wij worden gedragen van de aarde af,
zoetwitte schapenpootjes,
kousenvoeten, limoenbomen
Zouden we ooit het Noorderlicht zien?
De wapperende snoekgroene gordijnen van de ruimte opzij schuiven?
Zouden we elkaar ooit tot stofwolken bijten?
Hoeveel natuur moet ik nog met ons vergelijken om hetzelfde te zeggen
Alleen dit licht
Dit licht is echt
Waar zal ik een naam voor je vinden
Sándor Petőfi
.
De afgelopen week was ik in Roemenië en in de bijzondere fraaie oude binnenstad van Sighișoara kwam ik het borstbeeld van Sándor Petőfi tegen. De naam kwam me bekend voor en toen ik hem opzocht bleek het hier om de nationale dichter van Hongarije te gaan. Raar zal je misschien denken, de nationale dichter van Hongarije in Roemenië, maar als je weet dat meer dan 20% van de bevolking uit etnische Hongaren bestaat die vooral in Szeklerland wonen, is dat al veel minder vreemd. In Sighișoara is bijna 20% van de inwoners van Hongaarse origine. De Hongaarse gemeenschap van Segesvár (zoals de Hongaren de stad noemen) heeft de beschikking over eigen scholen en kerken. Verder zitten er twee Hongaarse raadsleden in de gemeenteraad van de stad.
Sándor Petőfi (1823 – 1849) was een Hongaars dichter en een sleutelfiguur in de Hongaarse Revolutie van 1848. Hij werd geboren als Alexander Petrovics in een Slowaakse familie en zijn moedertaal was Slowaaks. Talloze straten in Hongaarse steden zijn naar hem vernoemd. in Boedapest alleen al zijn er 11 Petőfi-straten, 4 Petőfi-pleinen en een brug, namelijk de Petőfi hid, een van Boedapests bruggen over de Donau.
Op 15 maart 1848 droeg Petőfi op het Vörösmarty-plein zijn bekendste werk, het gedicht ‘Nemzeti dal’ (Lied van het Volk), voor aan een menigte opstandelingen. Vandaag de dag nog wordt het gedicht aangehaald in tijden van verdeeldheid of juist saamhorigheid onder het Hongaarse volk.
Maar hij schreef ook liefdesgedichten. Hans Boland vertaalde zijn liefdespoëzie en een mooi voorbeeld is het gedicht ‘Waar zal ik een naam voor je vinden’ of ‘Minek nevezzelek’ zoals de Hongaarse titel luidt.
.
Waar zal ik een naam voor je vinden
.