Site-archief
Middag
Victor E. van Vriesland
.
Bladerend door een bundel die ik pas geleden heb aangeschaft las ik een gedicht van Victor E. van Vriesland (1892-1974). Terugkijkend in mijn blog kom ik erachter dat ik de naam van Victor E. van Vriesland wel een paar keer heb genoemd maar nog nimmer een blog aan hem of zijn poëzie heb gewijd. Tijd om daar verandering in te brengen. Want Victor E. van Vriesland mag dan zo’n dichter zijn die we (bijna) zijn vergeten, hij was al schrijver en dichter niet de eerste de beste. Zo ontving hij voor zijn werk de Constantijn Huygensprijs in 1958 en de PC Hooftprijs in 1960. Hij was voorzitter van de Nederlandse Penclub. Van 1962 tot 1965 was van Vriesland voorzitter van PEN International , de wereldwijde vereniging van schrijvers.
Van Vriesland debuteerde in 1915 met de bundel ‘De culturele noodtoestand van het Joodsche volk’ (van Vriesland was Joods) en publiceerde vele bundels, gedichten in literaire tijdschriften als Forum, Helicon, De Nieuwe Stem, Maatstaf en De Gids en hij was actief als vertaler van het werk van onder andere John Donne en Charles Baudelaire. In 2022 werd de bundel ‘Gekozen gedichten’ gepubliceerd waaruit ik het gedicht ‘Middag’ nam.
.
Middag
.
Dit is het einde; met haar daverende koorden
Peilt de vergeefse zon het grondeloze meer.
Mijn boot ligt onbeweegliijk in een hete sfeer
Van glanzende eenzaamheid. Op ’t stroeve lichtveld moorden
.
Striemende branden mijn geteisterd aangezicht.
Dit is het einde; want de somber loden dreiging
Der barre bergen stort zich op me in starre zwijging
Onder ’t gewicht van het verschrikkelijke licht.
.
Vloeibaar vuur stroomt roerloos uit vlambladige kelken.
Mijn boot ligt stil; ik hoor het gonzen van mijn bloed.—
In ’t stage laaien van een blinde stenen gloed
Voel ik het leven als een bloem langzaam verwelken.
.
Hamlet
Willem M. Roggeman
.
De Vlaamse dichter, schrijver, essayist Willem M. Roggeman (1935) mag dan niet zo bekend zijn in Nederland, in België is hij een grote dichter. Roggeman studeerde aan het Koninklijk Atheneum te Etterbeek waar hij de dichter Erik Van Ruysbeek als leraar Nederlands had. Hij studeerde economische wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Gent waar hij bevriend werd met Paul Snoek. Van jongs af aan kwam hij dus in aanraking met dichters en poëzie.
Vanaf 1959 tot 1981 was hij journalist op de culturele redactie van Het Laatste Nieuws. Hij publiceerde er artikelen over literatuur, beeldende kunst en jazz. Van 1981 tot 1993 was hij adjunct-directeur en waarnemend directeur van het Vlaams Cultureel Centrum De Brakke Grond te Amsterdam, waarvoor hij tentoonstellingen van belangrijke Vlaamse kunstenaars en literaire avonden met Vlaamse en Nederlandse auteurs organiseerde. Van 1982 tot 1989 was voorzitter van het Louis Paul Boon Genootschap en sinds 2006 opnieuw.
Hij was lid van de redacties van de literaire tijdschriften Diagram (1963-1964), Kentering (1966-1976), De Vlaamse Gids (1970-1992), Argus (1978-1981), Atlantis (2001-2002) en Boelvaar poef (vanaf 2006). Hij droeg voor op allerlei internationale poëziefestivals, zijn werk werd vertaald in vele talen, componisten hebben muziek geschreven bij zijn gedichten en kunstschilders hebben zijn verzen in beeld gebracht. Roggeman is kortom, niet de eerste de beste dichter.
In 1958 debuteerde Roggeman met de bundel ‘Rhapsody in blue’ waarna nog tientallen bundels zouden volgen. Zijn laatste dichtbundel verscheen in 2022 en is getiteld ‘Bewegend portret’. In 1972 verscheen een overzicht van zijn werk ‘Gedichten ’57 ’70’ en in die bundel staat het gedicht ‘Hamlet’.
.
Hamlet
.
Ik besta
dit betekent
ik leef, ik adem
ik heb pijn.
.
Ik besta
dit betekent
ik lees, ik schrijf,
ik eet
wanneer ik iets te eten heb.
.
Ik besta
dit betekent
ik denk na,
ik vraag mij af
of ik besta.
.
Lijfrente
Vrouwkje Tuinman
.
Grote en belangrijke traumatische gebeurtenissen (dodelijke ongevallen, overlijden, ziekte en dergelijke) inspireren veel dichters tot het schrijven van gedichten. Of dat altijd de beste poëzie oplevert is maar de vraag, getuigenispoëzie, zoals ik het noem, die geschreven is vanuit een verwerking of diepgevoelde emotie is soms zo geschreven vanuit de verwerking dat het poëtische daaronder te lijden heeft.
Maar dat hoeft zeker niet altijd zo te zijn. Wanneer een goede dichter of een dichter die enige mate van distantie kan opbrengen een bundel schrijft over een dergelijke traumatische gebeurtenis, dan kan dit ook leiden tot mooie en betekenisvolle poëzie.
Toen de partner van dichter Vrouwkje Tuinman (1974), dichter F. Starik (1958-2018), ziek werd en overleed schreef ze, in het jaar na zijn dood, de bundel ‘Lijfrente’. In de bundel staat het als volgt beschreven: ” Ze schrijft over rouw die bij iedere nieuwe ronde weer totaal anders is. Over wat blijft, nadat iemand gestorven is. En over de pogingen om een overleden geliefde zo veel mogelijk te laten bestaan en tegelijkertijd zelf te blijven voortbestaan. Door te dichten houdt ze hem halsstarrig in beweging. De gedichten zijn net zo kwetsbaar als hun onderwerp.”
Uit deze bijzondere bundel komt het gedicht ‘Wat ik mocht:’.
.
Wat ik mocht:
.
Televisie kijken met mijn hoofd op een kussen op je borst
Tegen je praten met de wc-deur open
Haren uit je neus trekken
Je haar knippen (drie keer)
Een steenpuist openmaken en op jouw aanwijzing steeds harder knijpen
Jou in geval van enorm goed humeur in een omgekeerde Heimlich
nemen en optillen
Over jou beslissen in geval van reanimatie
Een foto maken van je katheter (mocht niet alleen, moest)
De hechtingen uit je doorgezaagde borstkas peuteren
Helpen bij het aankleden
Niet meer helpen bij het aankleden
Geen foto van je maken, ook niet van achteren gezien
Televisie kijken vanaf een stoel naast de bank waarop jij onaanraakbaar
lag
Jouw ogen sluiten
.
Dit hier
Esther Jansma
.
Van de week op het strand moest ik denken aan het gedicht ‘Dit hier’ van Esther Jansma (1958) uit haar bundel ‘Hier is de tijd’ uit 1998. Vooral de ‘geërodeerde bergen’ herinnerde ik me. Wanneer je er even de tijd voor neemt en het zand op het strand wat beter bekijkt begrijp je deze woorden heel goed. Zo anders dan bijvoorbeeld het zand uit een zandbak of uit een meertje.
De titel van deze bundel ‘Hier is de tijd’ werd ontleend aan de laatste regel van het gedicht ‘Archeologie’. Deze regel is afkomstig uit het gedicht ‘Meisje’ van een van mijn favoriete dichters, de Vlaamse dichter Herman De Coninck (zoals Jansma zelf in de ‘Aantekeningen’ achterin vermeld). Deze bundel bevat – in tegenstelling tot de eerdere bundels – langere gedichten, waarvan enkele tegen het prozagedicht aanleunen. Zo niet het gedicht ‘Dit hier’.
.
Dit hier
.
Je loopt op het strand: de zee, de einder,
het geluid dat de kom van de wereld
tot de rand toe vult – nee, kleiner.
.
Je zet je schoenen in het zand: koeienhuid,
geërodeerde bergen, het een laat
een afdruk na in het ander – nee, anders.
.
Je bent ergens, het doet er niet toe
waar, altijd aan een rand, dit keer tussen
land en water, het gaat over nu – nee
.
je ligt op je buik. Zand zingt zich voort
zoals water, geribd. Je kiest de kleinste rib.
Berg. Je kiest de kleinste korrel. Aarde.
.
Niet zonder geritsel
Piet Gerbrandy
.
Piet Gerbrandy (1958) is dichter, classicus, docent, essayist en poëziecriticus. Hij maakt vertalingen uit het Grieks en Latijn en schrijft essays, gedichten en poëzie-recensies. In 1993 begon hij met het schrijven van essays voor het weekblad De Groene Amsterdammer; in 1996 werd hij poëzie-recensent bij de Volkskrant. Hij ontving voor zijn werk verschillende literaire prijzen waaronder de Jan Campert-prijs en de Herman Gorterprijs.
In 1996 debuteerde hij als dichter met de bundel ‘Weloverwogen en onopgemerkt’ waarna vele dichtbundels volgde. Ik schreef al eerder over Gerbrandy en hoewel zijn poëzie niet altijd de makkelijkste is is het wel zeer de moeite waard. In 2022 verscheen van hem de bundel ‘Niet zonder geritsel’ met tekeningen van Anne van Herreweghen. In deze bundel “kijkt de dichter met een mengeling van melancholie en ironie terug op de evolutie en geschiedenis, om vast te stellen dat de idylle waarin mens en natuur samenvallen alleen nog in de verbeelding bewaarheid worden”. De gedichten in deze bijzonder mooi uitgegeven bundel zijn allemaal zonder titel en hebben allemaal een zelfde opbouw van steeds drie regels, dan vier keer twee regels en weer drie regels.
.
Terwijl een wandelaar verveeld naar zwaar metalen herrie luistert heffen de zuilen
van het woud hun ritseldak in de hoop formules van gene zijde door te kunnen
geven aan de schimmels vogels en mensen
.
Uit kelken van wee dampt een walm die bijen
bedwelmt wespen lome inkeer beveelt
.
in cellen van was en papier om kwade
angels tot boden te vormen. Verheelt
.
in geur niet een geest zich met lenige dijen
en bleke blozende wangen die raadt
.
geen doving te aanvaarden die niet leidt
tot ontgesping van stuifmeels verlangen?
.
Op warme augustusavonden komen uit bosranden soms ijle wezens tevoorschijn
die in golvend gras nauw hoorbaar doch onzichtbaar dansen tot hun zweet een
ebben en vloeden oproept.
.
Schaakgedicht
Xprmntl ptry
.
In Ons Erfdeel, jaargang 16 van 1973 staat een heel aardig artikel over nieuwe Nederlandse poëzie. Het is vooral heel aardig omdat wat toen modern was inmiddels alweer een halve eeuw geleden is.
Het artikel is van Jan van der Vegt (1935). In 1958 debuteerde hij met twee gedichten in het literaire jaarboek Vandaag 5. Hij werkte van 1968 tot 1971 als poëziekritikus voor de Nieuwe Rotterdamse Courant, De Nieuwe Linie en Vrij Nederland en was redacteur van de literaire tijdschriften Contour en Kentering. Ook publiceerde hij biografieën van Hans Andreus, A. Roland Holst, Hendrik de Vries en Jan G. Elburg.
In het artikel in Ins Erfdeel gaat een deel over Konkrete poëzie, dat weliswaar een uitvloeisel is van het Dadaïsme maar in tegenstelling tot het Dadaïsme (dat als protest gericht was op het doorbreken van de verstarring bij kunstenaar en publiek) veel meer esthetisch zijn. Als voorbeeld geeft hij het boekje ‘xprmntl ptry’ van G.J. de Rook uit 1971. In dit boekje staat onder andere een schaakbord met op elk vlak een woord. Door middel van (bijvoorbeeld) de paardensprong kun je zelf een experimenteel gedicht maken. Ik heb dit uitgeprobeerd en kwam na zetten tot een volgend voorbeeld.
.
Later stolt inzet
huist woord, opent genot
staalblauw
hoog licht, hevig ziend
voegt vorm juist kleur
.
Zoet en zout
Dubbelgedicht
.
Dubbelgedichten kunnen overal over gaan zolang ze maar in relatie staan tot elkaar (titel, inhoud, intentie). In dit geval zijn het de smaken zout en zoet die de twee gedichten aan elkaar verbinden.
In 1958 publiceerde dichter, journalist, kunstschilder en filmmaker Hans Verhagen (1939-2020) in eigen beheer zijn eerste bundel ‘Anatomie van een Noorman’. De achttien gedichten droeg hij op aan zijn toen pas overleden moeder. Een van deze gedichten is getiteld ‘Een zout gedicht’.
Het tweede gedicht ‘Zoet’ is van dichter, schrijfster en archeoloog Esther Jansma (1958) en is terug te vinden in haar bundel ‘Rennen naar het einde van honger’ uit 2020.
.
Een zout gedicht
.
1
Een Spanjaard zonder nootmuskaat
is niet te eten,
een Noorman zonder inundatie
is ondrinkbaar.
.
2
Over mijn gescheurde mond jaagt de
Noordzee,
het wier woekert in mijn oorschelp;
ik prevel tevergeefs
mijn aangespoelde woorden, zwaar
van traan,
in het asbest van mijn adem komen
scheuren-
.
3
Aangenomen dat een dijkbreuk
niet de aangewezen weg is
om te wateren
eb ik langzaam af.
Een eenzame, bestofte vis
aait mijn natte lettergrepen
tot een zout gedicht zonder bomen.
.
4
Tussen voeten en hoed blijft hij
nu zijn eigen groei getrouw
en dat is goed. Maar daaronder
loopt het leven van hem weg.
.
Zoet
.
Het was het begin van het leven.
We waren er nog niet aan gewend.
Dreunde de deur ’s nachts open
noemen we het: liefde.
.
Alleen-zijn begint als je elkaar
niet herkent, in dat donker zijn
denk ik de stemmen geboren.
‘Had de rotzooi dan opgeruimd.’
.
En met het zwijgen begon
daar de stilte die maakt
dat we tot een veelheid, aan flarden,
verknipt werden: schimmen,
kaalgeschoren dwerghoeren, lief
voor alles en iedereen zoet, zoet.
.
Ezelsoren
Berijmde bokkesprongen
.
In 1962 verscheen bij Wereldbibliotheek -Vereniging een bundel van M. Mok. Een bundeltje met kolderrijmen of light verse zouden we tegenwoordig zeggen. Maurits Mok (1907-1989) was schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler. Als correspondent op een handelskantoor (waar vind je dit soort banen nog?) schreef en publiceerde hij gedichten in het Katholieke tijdschrift De Gemeenschap. In 1934 debuteerde hij met de roman ‘Badseizoen’. Door zijn Joodse afkomst veranderde hij zijn naam van Mozes Mok naar Maurits Mok en in de tweede wereldoorlog publiceerde hij onder pseudoniemen als Hector/Hendrik Mantinga, Victor Langeweg en Jan Luyken jr.
Maurits Mok was in de jaren dertig en veertig een van de weinige auteurs die verhalende, epische, gedichten schreven. Hij zag in deze dichtvorm een mogelijkheid om strijdbaarheid uit te drukken, maar moest later wel erkennen, dat deze dichtwijze vatbaar was voor gemeenplaatsen en rijmdwang. In zijn latere gedichten vond Mok een korte en betere vorm om zijn gedachten uit te drukken. Het thema van de menselijke vergankelijkheid valt in zijn poëzie samen met het lot van het joodse volk.
Mok ontving verschillende literaire prijzen. In 1957 de Herman Gorterprijs en de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor ‘Stormen en Stilten’ uit 1956, de prijs van de stichting Kunstenaarsverzet in 1958, de Henriëtte Roland Holst-prijs in 1962 en de Marianne Philipsprijs in 1968.
In 1962 verscheen dus ‘berijmde bokkesprongen’ waarover J. A, Blokker in zijn inleiding onder andere schrijft: “Ik hoop dat bij Mok de victorie begint. Ik hoop dat er een dag komt waarop de gehele Nederlandse dichtersbent op een avond – in de avondzon – een sober balcon betreedt en zich afvraagt: “Waarom ben ik geen kip of haan, / dan had ik bonte veren aan…” Want dat vraagt men zich te weinig af in dit land.” Blokker refereert hiermee aan het gedicht ‘een dichter’ waarin Mok pleit voor meer verbeelding (iets wat we in deze tijd ook goed zouden kunnen gebruiken).
Ik koos voor het gedicht ‘de ezelsoren’ waarin de verbeelding de vrije ruimte krijgt.
.
de ezelsoren
.
er waren eens twee ezelsoren,
die hadden hun oriëntatie verloren.
.
Hoorden zij thuis in een schrift of een boek,
of raakten zij van een schedel zoek?
.
Na vier uren hoor en wederhoor
keek elk de ander diep in het oor.
.
De ene sprak tot zijn metgezel:
“Jij bent van zuiver ezelsvel!”
.
En daarop sprak het stukje dier:
“Jij bent van omgekruld papier!”
.
Hetgeen tot zodanige vijandschap leidde,
dat hier op slag hun wegen scheidden.
.