Site-archief

Jan Hanlo

Vers

.

Van mijn broer kreeg ik de 400 pagina dikke ‘Verspreide kritieken’, verzamelde essays en kritieken van Paul Rodenko (1920-1976), uitgegeven door Meulenhoff in 1992. In dit vierde deel van een reeks komt de criticus Rodenko aan het woord. Niet alleen poëzie maar ook proza wordt door Rodenko beschouwd. Interessant zijn ook zeker de poëziekronieken die Rodenko schreef voor ‘Delta’ een internationaal tijdschrift, waarin hij de ontwikkelingen op het gebied van poëzie in Nederland in de jaren vijftig beschrijft.

Rodenko, dichter, criticus, essayist en vertaler neemt in dit boek geen blad voor de mond en schrijft over dichters die wij heden ten dagen hoog aanslaan, op soms zeer kritische en cynische wijze (pure kitsch en aanstellerij, bijna eerste rangs-dichters, nog net charmant etc.).

Zijn bespreking van ‘Verzamelde gedichten’ van Jan Hanlo (1912-1969) is daarentegen zeer lovend. Daar lees ik ook het gedicht ‘Vers’ dat Rodenko aanhaalt. Hij zegt hierover: “En, van de subjectiviteit van de dichter uit gezien: wanneer alles met alles te maken heeft, is de ene weg dan niet even goed als de andere, het ene thema even goed als het andere, de ene vorm even goed als de andere? ” Omdat het zo’n mooi gedicht is en omdat Rodenko dit ook ziet als een uiting van de veelkleurigheid van het dichterschap van Jan Hanlo deel ik het hier graag.

.

Vers

.

Op mijn gitaar kan ik zacht een snaar aanslaan

en dan mijn vingers vormen tot een ongewoon akkoord

of laat des avonds langs de door de storm beruiste bomen gaan

.

‘k Kan bladeren in een boek met platen

of op een nieuw vel van mijn bloc een streep zetten

of dwalen naar de stenen bank waar we eens stonden

.

Of met de trein naar Zandvoort naar het strand gaan

en naar de grijze zee en de verlaten branding kijken

en daar met gave schoongespoelde schelpjes in mijn hand staan

.

Het vader-huis

Karel van de Woestijne

.

Een groot aantal dichters van vroeger die bijna vergeten zijn (behalve bij de liefhebbers en kenners) waren ooit in hun tijd bekend en beroemd. Achterop de bundel ‘Het vader-huis’ van de Vlaamse dichter Karel van de Woestijne (1878-1929) staat een uitspraak van Victor E. van Vriesland (1892-1974), criticus, dichter en vertaler en ook al langzaam aan het verdwijnen uit het collectief geheugen, over Karel van de Woestijne, die aangeeft hoe men begin vorige eeuw aankeek tegen deze dichter:

“Ik herinner me nog levendig, wat Van de Woestijne’s boeken voor mijn generatie betekenden, toen wij nog jong waren; – de indruk, die zijn eerste bundels toen op mijn vrienden en mij maakten, ligt nog onverbleekt in het geheugen. Het was een openbaring; – wij bewonderden hem niet, wij dronken hem in.”

Nu zal de naam van Karel van de Woestijne in Vlaanderen waarschijnlijk meer weerklank vinden dan in Nederland maar het was ontegenzeggelijk een dichter van formaat. Getuige het gedicht zonder titel uit de bundel ‘Het vader-huis’ uit 1982 (in mijn geval maar oorspronkelijk uit 1903) genomen uit het hoofdstuk ‘Verzen eener liefde’.

.

Hoe zal mijn woord uw stil bewegen streelen,
mijn torve mond uw zacht-streelende daên?…
.
– Op de effen lente-Leie zie ‘k, blad-weemlend, gaan
’t verduisterd even-beeld van roereloze abelen
om ’t matte wit en eêle geel der vele water-leel’en
die, bij ’t gewieg van trage avond, kallem staan
en teer-aan neigen in het zilver-stil getaan
van schuine zonne-glanze’ in bevend schaaûwe-spelen…
.
– Hoe zal ‘k uw leden strelen, ik die treurig ben
en, vrezend, in mijn leven slechts de liefde ken
voor mijn vreemd eigen-beeld, weerkaatst in moe dood water;
.
(’t beeld der abelen speelt in ’t zilver-gele water)
.
– hoe smaakt mijn torve mond den wrange, armen waan
dat zijne liefde om uw stil wezen kunne gaan?…

.

Pauw

De mooiste gedichten

.

In 2019 was de burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb, te gast bij het televisieprogramma Pauw van BNN/VARA, om een bundel met zijn 50 favoriete gedichten te presenteren, ter ere van de start van het 50ste poëziefestival Poetry International in Rotterdam. Naar aanleiding daarvan vroeg de redactie van Pauw wat volgens de kijkers het allermooiste Nederlandstalige gedicht ooit is en waarom. Op de webpagina van dit programma staat een selectie van de inzendingen.

Opvallend genoeg zijn het niet alleen maar de bekende gedichten van de bekende dichters. Die staan er ook tussen, zoals ‘De Dapperstraat’ van J.C. Bloem maar ook een gedicht van P.N. van Eyck getiteld ‘De tuinman en de dood’ zit bij deze selectie.

Ance Willems zegt over dit laatste gedicht: “Dit gedicht vat de essentie van het leven samen: Je kunt je lot niet ontlopen, ook al nemen anderen het voor je op. Doe gewoon wat je moet doen (en geniet van de rozen).

Pieter Nicolaas van Eyck (1887 – 1954) was een dichter, criticus en hoogleraar aan de Universiteit Leiden.  Hij ontving in 1947 de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre. Zijn gedicht ‘De tuinman en de dood’, dat hij plagieerde van een gedicht van de Franse kunstenaar en leeftijdgenoot Jean Cocteau (1889 -1963) uit diens roman ‘Le Grand Écart’ is vermoedelijk gebaseerd op een soefi-anekdote van bekende Perzische dichter Roemi.

.

De tuinman en de dood 

.

Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: ‘Heer, Heer, één ogenblik!
.
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’ –
.
Van middag – lang reeds was hij heengespoed –
Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.
.
‘Waarom,’ zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’
.
Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ‘t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
.
Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,
Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’

.

Biologica

Leo Vroman

.

Het thema van de Poëzieweek mag dit jaar dan Natuur zijn, in 2018 verscheen van dichter Leo Vroman (1915-2014) postuum de bundel ‘En toch is alles wat we doen natuur’ de mooiste gedichten over het leven in en rondom ons. Vroman was een Nederlands-Amerikaans dichter, (toneel)schrijver, tekenaar, schilder, bioloog en hematoloog. In Nederland is hij echter vooral bekend als dichter. Zelf beschouwde hij zich allereerst als wetenschapper. Vroman woonde en werkte vanaf 1947 in de Verenigde Staten en werd in 1951 Amerikaans staatsburger. Desalniettemin geldt hij als een van de belangrijkste Nederlandse dichters van de vorige eeuw.

Vromans werd tijdens zijn leven meerdere malen bekroond. Zo ontving hij onder andere in 1950 de  Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs voor ‘Gedichten, vroegere en latere’ in 1964 de P.C. Hooft-prijs voor zijn oeuvre, en in 1996 de VSB Poëzieprijs voor ‘Psalmen en andere gedichten’.

Vromans gedichten zijn levendig en herkenbaar, al sinds zijn debuut in 1946. Hij behoort tot geen enkele stroming binnen de literatuur, maar heeft een speelse, grillige, soms surrealistische stijl. Criticus Kees Fens noemde Vroman ooit ‘de vlakbijste dichter’ van Nederland, wat iets zegt over de toegankelijkheid van zijn poëzie.

Zoals gezegd verscheen in 2018 de bundel ‘En toch is alles wat we doen natuur’ en uit deze bundel koos ik het gedicht ‘Biologica’ dat eigenlijk voor zichzelf spreekt.

.

Biologica

.

Ik was altijd al omgeven

door al die schattige vormen

van het aardse leven.

Neem nou die regenwormen.

Als kind al, hoe mij zo’n regen-

worm dringend moest doorboren

tussen mijn vingertjes door en

terug naar de natte grond,

daar kon ik gewoon niet tegen.

Drukte ik niet vaak met mijn meest

innige liefde mijn mond

zoetsappig op zo’n beest?

Hoe dieren elkander vinden!

Eerst even snuffelen,

dan elkaar knuffelen

en dan verslinden.

Heerlijk te worden omgeven

door al dat leven.

.

Laatste bezoek

Erik Menkveld

.

Afgelopen zondag was ik door Louis van London gevraagd, samen met een groot aantal andere dichters, voor te dragen bij De Groene Fee in de kloostertuin aan de Oranjeboomstraat in Breda. Het was een heel fijn weerzien met een aantal dichters, met Louis maar vooral het gegeven dat we eindelijk weer eens konden voordragen voor publiek was, ondanks het miezerige weer en de kou, voor alle dichters reden tot een heel positieve beleving.

Rinske Kegel, Peter Goossens, Mandy Eggerding, Katelijne Brouwer, Rachelle Hardes, Azar Tishe, Yanni Ratajczyk Monique Wilmer-Leegwater, Amal Karam en nog een aantal dichters maakten van deze middag een bijzondere middag. Tijdens de voordrachten zag ik mijn koffiebekertje langzaam verworden tot een vrijplaats van slakken en naaktslakken. Ik moest hier meteen weer aan denken toen ik het gedicht ‘Laatste bezoek’ van Erik Menkveld las in ‘Verzamelde gedichten’ uit 2015.

Erik Menkveld (1959 – 2014) was dichter, romancier en criticus. Tussen 1987 en 1998 beheerde hij onder andere het poëziefonds van uitgeverij De Bezige Bij. Van 1998 tot 2002 was hij organisator en programmamaker bij Poetry International in Rotterdam. Van 2000 tot 2007 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade. In 2003 en in 2012 was hij jurylid van de P.C. Hooftprijs, en in 2003 ook van de VSB Poëzieprijs. Sinds 2009 was hij actief als poëzie-recensent voor De Volkskrant.

Menkveld debuteerde als dichter in 1997 met de bundel ‘De karpersimulator’. Voor deze bundel kreeg hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Ook werd hem de C. Buddingh’-prijs toegekend, die echter niet werd uitgereikt omdat hij op dat moment werkzaam was bij Poetry International (die de prijs formeel organiseerde). Zijn Oeuvre is klein doordat hij al op 54 jarige leeftijd overleed aan een hartstilstand, hij liet drie dichtbundels na en in 2015 werden dus zijn verzamelde gedichten uitgegeven. Uit deze bundel nam ik het gedicht ‘Laatste bezoek’.

.

Laatste bezoek

.

De slak op haar oor

liet geen woord meer door.

.

mijn stem ternauwernood:

geruis en gekrijs. Meeuw

.

die binnenvloog, zichzelf

aan flarden fladderde

.

in dat oude, dove hoofd.

Tot ik maar zweeg en zij

.

haar ogen weer sloot,

al minder door lakens

.

omspoeld en onverhoeds heden.

Misschien een kleine hand

.

nog in haar hand, het verre

lichten van een kus op haar wang.

.

Meer is er niet van mij

met haar verdwenen.

.

Bouwval

Jacques Perk

.

Ik lees in de serie ‘Vlaamse pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ het deel over Jacques Perk uit 1962. Dit deel is verzameld en ingeleid door Garmt Stuiveling (1907-1985), een naam die ik wel vaker tegenkom, hij was literatuurhistoricus en criticus. In dit geval dus een bundel over predikant-literator, dichter Jacques Fabrice Herman Perk (1859-1881). Deze combinatie van functies (predikant-dichter) kwam in de negentiende eeuw vaker voor, andere bekende predikant-dichters zijn Busken Huet, Beets en Allard Pierson.

Ik schreef al vaker over Jacques Perk , zijn (veel te) korte leven en werk bijvoorbeeld op https://woutervanheiningen.wordpress.com/2019/05/05/vrij-2/ maar de reden dat ik vandaag een vers van hem plaats is omdat ik, al lezend bij het gedicht ‘Bouwval’ bleef hangen. Het deed me denken aan het gedicht ‘Leegstand’ dat ik schreef https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/09/03/nieuw-gedicht-49/, heel anders van vorm en toon maar thematisch herkenbaar.

Reden genoeg (elke reden is er een om een gedicht te plaatsen hier nietwaar) om dit sonnet, dat oorspronkelijk verscheen in ‘Verzamelde Gedichten’ uit 1957, hier met jullie te delen.

.

De bouwval

.

’t Is alles nu met duisternis omtogen,
En ’t starren-dak zendt stilte op ’t glanzend puin:
De kracht, de trots weleer van rots en kruin,
Het maanlicht glipt door holle vensterbogen;

.

Geen sprankje mos wordt door een zucht bewogen,
Geen leven slaakt geluid in ’t kil arduin;
Slechts in den onkruidruigen bouwvaltuin
Schiet klaterend, een springbron naar den hogen:

.

En ’t lage dal blikt op met vreze en beven
Naar ’t slot, waar zang en zwaardgekletter klonk,
Toen willekeur bevel vermocht te geven.

.

En ’t ziet in schemerschijn der nachtzon zweven
Het schimmenheir, dat in den dood verzonk,
Doch in den doodsen burg der nacht bleef leven.

.

Alles mag je worden

Erik Menkveld

.

Erik Menkveld (1959 – 2014) was dichter, romancier en criticus. Hij studeerde Nederlands aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Na zijn studie werd hij redacteur van uitgeverij De Bezige Bij waar hij  onder andere het poëziefonds beheerde. Van 1998 tot 2002 was hij organisator en programmamaker bij Poetry International in Rotterdam. Daarna was hij vooral actief als zelfstandig schrijver.

Van 2000 tot 2007 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade en in 2003 en 2012 was hij jurylid van de P.C. Hooftprijs, in 2003 ook van de VSB Poëzieprijs. Sinds 2009 was hij actief als poëzie-recensent voor de Volkskrant. In 2014 kwam aan zijn leven een veel te voortijdig einde toen hij stierf aan een hartstilstand.

In de bundel ‘Schapen nu!’ uit 2001 van Erik Menkveld staat een bijzonder gedicht. Het gedicht ‘Alles mag je worden’ is bijzonder in de zin dat, toen ik het las ik steeds dacht, en nu gaat hij in het gedicht zeggen dat je ook dichter kan worden (vooral na de tweede strofe) . Aan de ene kant voelde ik daarbij een zekere teleurstelling en aan de andere kant vond ik het juist ook wel goed dat hij de functie van dichter niet noemde. Het is hoe dan ook een mooi gedicht van een bijzondere dichter.

.

Alles mag je worden

.

Het springzaad knapt, de brempeulen

knallen open en jij ligt er in je wieg

als een popelend boontje bij.

.

Alles mag je worden van mij: zeeman,

boswachter, archeoloog. Of –

als je leven ingewikkeld loopt –

.

gesponsord ontdekker van aangroei

werende stoffen voor scheepsverf,

alleenstaand paddenstoelenfotograaf,

.

pacht- en beestenlijstenonderzoeker

van verdwenen Drentse keuterijen…

Behalve ongelukkig. Beloofd?

.

Gedicht over een bibliotheek

Tracey Herd

.

De in Dundee (Schotland) geboren dichter Tracey Herd (1968) debuteerde in 1995 met de bundel ‘No Hiding Place’ die meteen op de shortlist kwam van de Forward Prize. Voor haar debuut was ze al gepubliceerd in een aantal bloemlezingen zoals ‘New Women Poets’ uit 1990 en ‘The Gregory Anthology 1991-1993’. Herd studeerde Engelse en Amerikaanse studies aan de universiteit van Dundee. Van 2009 tot 2011 was Herd een Royal Literary Fund Fellow aan de Dundee University en ze is momenteel een Royal Literary Fund Lector aldaar.

Een van de grote passies van Herd is paardenrennen. Haar eerste gedicht werd gepubliceerd in ‘Pacemaker’, een tijdschrift voor het fokken van paarden, en ze heeft online beoordelingen en overlijdensberichten geschreven van paarden die ze bewondert. De poëzie van Herd wordt beschreven als ‘onschuldig huiselijk’ en ‘donker seksueel’.  De Australische dichter, criticus en essayist John Kinsella omschrijft haar werk als ‘riskant en uitdagend’. 

Op zoek naar een gedicht van haar hand kwam ik het gedicht ‘Library’ tegen en je begrijpt dat ik dat gedicht hier met je wil delen.

.

Library

.

When he’s away she doesn’t like it much,
Pushing the reheated food around the plate,
The big, brass key rigid in the lock
Which she’ll go back three times
To check before turning off the radio
And taking the water-glass to bed.

.

Christie, Sayers, Marsh are sitting
Well-mannered on the shelf
Pushed in tight to keep
Their suave murderers inside,
Their victims choked cries unheard.

.

She turns over onto her other side
Pushing the pillows forward, back,
Thinking of the spinster pulling weeds
And tidying the tubs in her well-tended
Garden in St. Mary Mead, between murders
As it were, but soon will come
The poison pen, the bullet in the dark
That could have been blindly fired
When the house’s lights went out
But was only ever meant for one.

.

Het verhaal van de historicus

Michael Krüger

.

In 1990 vertaalde Cees Nooteboom de bundel ‘Idyllen, illusies’ van Michael Krüger, gevolgd in 2003 door de bundel ‘Rooksignalen’. In 2012 kwam alweer de derde bundel in vertraging van Nooteboom uit met de titel ‘Voor het onweer’.

Michael Krüger (1943) woont in München. Hij is dichter, romanschrijver, criticus en uitgever (van Hanser Verlag). Vanaf 1968 was hij mederedacteur van het literaire jaarboek ‘Tintenfisch’. Hij geeft het literaire tijdschrift ‘Akzente’ uit en ontving voor zijn werk verschillende literaire prijzen. In 1976 debuteerde hij als dichter met de bundel ‘Reginapoly’. Voor zijn werk ontving Krüger verschillende nationale en internationale literaire prijzen. Een bekende uitspraak van Krüger is: “Mijn doel is om mensen te laten zien dat een dag, zonder een gedicht te lezen, een verloren dag is”. Een uitspraak die ik volledig kan onderschrijven.

Ik koos uit de bundel ‘Voor het onweer’ het gedicht ‘Het verhaal van de historicus’. Een prachtig gedicht waarin de dichter met de poëtische middelen die hem ter beschikking staan een verhaal verteld, nu al één van mijn favoriete gedichten uit deze bundel.

.

Het verhaal van de historicus

.

Wat ik te pakken kon krijgen heb ik

uit de geschiedenis naar het heden gesleept.

Ik heb acties gelezen, documenten bestudeerd,

met barbaren gesproken

en met hun vijanden, onze vrienden.

Mijn potlood is nog maar een stompje,

de gum versleten, de inktpot

leeg. Ik wou erachter komen waarom wij

zijn zoals wij zijn.

Toen ik mijn werk had afgesloten

leek het op een donkere spiegel.

Ik schrok zelfs niet toen ik

erin keek en mij daar zag staan,

oneindig mislukt.

.

Lazarus

Ágnes Nemes Nagy

.

Afgelopen vrijdag las ik in de krant een stukje bij een fotoreportage over een van de grootste Hongaarse dichters Mihály Vörösmarty die schreef over het Balatonmeer (de fotoreportage ging over het Balatonmeer in Coronatijd). Ik moest meteen denken aan ‘The lost rider, a bilingual anthology’ uit 1997 dat ik jaren geleden kreeg van Tünde Kassa, uit Hatvan, die voor mij tolkte als ik daar beroepsmatig op bezoek was. Het betreft hier een overzicht van Hongaarse poëzie van de 16e tot en met de 20ste eeuw. Goede reden om deze bundel nog eens ter hand te nemen. In ‘The lost rider’ staan gedichten van Hongaarse dichters in het Hongaars en vertaald in het Engels. De dichter Vörösmarty (1800 – 1855) staat er inderdaad ook in (uiteraard) maar ik viel voor een gedicht van een wat modernere dichter namelijk Ágnes Nemes Nagy (1922 – 1991) getiteld ‘Lázár’ of in het Engels ‘Lazarus’ in een vertaling van George Szirtes.

Ágnes Nemes Nagy was dichter, pedagoog, schrijver en vertaler. Tot de jaren vijftig werkte ze als lerares in het onderwijs. Na de Tweede Wereldoorlog werkte Nemes Nagy mee aan een literair tijdschrift ‘Újhold’ (Nieuwe Maan). De redacteur was criticus Balázs Lengyel , met wie ze later trouwde. Het tijdschrift werd uiteindelijk verboden door de toenmalige regering. In 1946 publiceerde Nemes Nagy haar eerste dichtbundel ‘Kettős világban’ (In een dubbele wereld). In 1948 ontving ze de Baumgarten-prijs, een prestigieuze literaire Hongaarse prijs die tussen 1923 en 1949 werd uitgereikt.  In de jaren vijftig werd haar eigen werk verboden en werkte ze als vertaler en vertaalde ze de werken van Molière , Racine , Corneille , Bertolt Brecht en anderen. Hieronder de Engelse vertaling, het origineel en een vrije vertaling van mijn hand.

.

Lazarus

.

As slowly he sat up, the ache suffused

his whole left shoulder where his life lay bruised,

tearing his death away like gauze, section by section

since that is all there is to to resurrection.

.

Lázár

.

Amint lassan felült, balválla-tájt

egy teljes élet minden izma fájt.

Halala úgy letépve, mint a géz.

Mert féltamadni éppolyan nehéz.

.

Lazarus

Terwijl hij langzaam rechtop ging zitten, kwam de hevige pijn

in zijn hele linkerschouder waar zijn leven gekneusd lag,

zijn dood afscheurend als gaas, sectie voor sectie

want dat is alles wat er nodig is voor wederopstanding.

.

 

%d bloggers liken dit: