Site-archief
Adriaan van Dis
Dutchwife
.
Adriaan van Dis (1946) is natuurlijk bekend als schrijver van romans, zijn televisieprogramma ‘Hier is …. Adriaan van Dis’, Zomergasten en als lees- en boekenambassadeur. Wat minder mensen weten is dat hij ook dichter is. Zo publiceerde hij een aantal dichtbundels waarvan ‘Morfine’ de laatste was in 2019 (samen met beeldend kunstenaar Berend Strik).
In de bundel ‘Album van de Indische poëzie’ uit 2014, samengesteld door Bert Paasman en Peter van Zonneveld, is ook een gedicht van zijn hand opgenomen getiteld ‘Dutchwife’. Dit gedicht komt uit zijn bundel ‘Totok twee’ uit 2008 (‘Totok’ deel 1 komt uit 1998).
.
Dutchwife
.
elke morgen sjouwt een jongen
bundels lange stelen
naar de boom onder mijn raam
oren in zachtgroene knop
sedap malam – nachtgeur
loom deinend op zijn schouders
.
oude beelden rollen uit hun slaap
twee kussens zie ik, lang en rond
de guling
donzen worst om je vogel in de tropen koel te houden
dutchwife zeiden we thuis
.
onder de boom
snijdt de jongen
emmers vol
sedap malam op maat
steel voor steel
.
elke middag
raapt een vrouw
de afgevallen knoppen
handenvol
sedap malam
half open in de warmte van haar schoot
.
’s avonds
bloeit wit en hard
een nachtgeur op mijn gulling
koel koel rij ik door de nacht
.
.
Sedam malam = geurende nachtbloem
Gulling = rolkussen
.
Nieuwe poëzie
MUGzine #17
.
Eind april, begin mei wordt de nieuwe MUGzine gepubliceerd. Dit keer met poëzie van Marjolijn van Heemstra, Dirk Kroon, Annelies Van Dyck en Lamia Makaddam. Het artwork wordt dit keer verzorgd door Ingrid van den Brand (@ingrid_eyesnacks). Natuurlijk is er een nieuwe Luule en als altijd wordt je meegenomen in de poëzie door onze redactie filosoof Marie-Anne in het voorwoord. Dit keer is de richting die we kozen: Duizelingwekkende deeltjes die twee dingen tegelijk kunnen zijn. We hebben ons laten inspireren door de kwantummechanica en draaien poëtische rondjes om deeltjes die op mysterieuze wijze met elkaar verbonden zijn, ondeelbaar op twee plaatsen tegelijk, lichtjaren van elkaar verwijderd maar innig verstrengeld.
Als voorproefje voor nummer 17 hier alvast een gedicht van de Rotterdamse dichter Dirk Kroon (1946) die een aantal gedichten heeft bijgedragen. Het gedicht hieronder is uit zijn bundel ‘Verzamelde liefdesgedichten – het is nooit volmaakt’ uit 2015 en is getiteld ‘De jaren samen’.
Wil je de MUGzines op papier ontvangen (5 per jaar) lees dan hier hoe je dat regelt. Wil je een mooi overzicht van welke dichters met welke gedichten in de verschillende edities van MUGzine staan kijk dan op de website van het Poëziecentrum Nederland
.
De jaren samen
.
Wanneer ik later aan je denken moet
zoals je in de jaren samen bent geweest,
een warme zee of wiekslag, soms een feest,
lijkt alle pijn die wij ooit leden goed.
.
Het verleden wordt toch altijd zoet
– ik heb het telkens weer gevreesd –
wanneer ik later aan je denken moet
zoals je in de jaren samen bent geweest.
.
Wie zich herinnert, weet dat hij voorgoed
verdwaald raakt in de doolhof van zijn geest,
dat het vergeten toesloeg als een beest.
Ik weet waarvan mijn leven afstand doet
wanneer ik later aan je denken moet.
.
Erasmus
Jan Prins
.
In Rotterdam is men trots op zijn dochters en zonen. Een van hen is de dichter en vertaler Jan Prins (1876-1948) pseudoniem van Christiaan Louis Schepp. Literair-historisch wordt hij gesitueerd in de kring rond het tijdschrift ‘De Beweging’ van Albert Verwey. Het was echter in het tijdschrift ‘De XXe eeuw’ dat Prins in 1903 als dichter debuteerde. Jan Prins vertaalde onder meer de fabels van Jean de La Fontaine maar ook toneelstukken van Racine en Molière en klassieke teksten vertalen, waaronder Plato’s ‘Timaeus’ (1937).
In de bundel ‘De stad waar men is kind geweest’ uit 1946 heeft Prins een gedicht geschreven over het oudste bronzen beeld van Nederland (1622). Het beeld heeft een onrustige geschiedenis achter de rug, zo werd het verschillende keren verplaatst (onder andere door de aanleg van de metro in Rotterdam in 1963) toen het van de Coolsingel naar het Grotekerkplein voor de Grote of Sint-Laurenskerk verhuisde.
.
Erasmus
.
Wij staan in de nabijheid van dat hart
Van ’t oude Rotterdam: De Groote Markt.
.
De huizen in het rond, onder hun daken,
Staan dagen en staan jaren door te maken,
Ontkomen met hun stilte aan het rumoer,
Dat tot hem komt van de bestrate vloer.
Zij schijnen aan het leven zelf ontvlucht
Binnen de ronding van de wolkenlucht.
.
Erasmus is nog altijd niet gekomen
Tot aan den laatsten regel van zijn blad.
Hij heeft v het goed onder zijne olmenboomen.
Hij voelt zich thuis in deze binnenstad.
.
Hij ziet fruit, de groenten en de bloemen
Van de verkoopers tot de koopers gaan.
Hij kan u een voor een de namen noemen
Van wie daar in hun kraam te venten staan.
.
De kinders, die naar school gaan, kent hij allen.
Hij kent de menschen van de paardetrem.
Hij wacht, hoe de uren uit den toren vallen
Van de Sint Laurens met haar diepe stem.
.
Hij waakt over de wat te late lieden
die nog bij nacht voorbij gaan op het plein,
hij waakt dat hun geen onheil zal geschieden
mochten zij een ietsje onder de invloed zijn.
.
Op al wat rijdt houdt hij het oog geslagen,
op hand- en hondenkar, en bovenal
op de droefgeestig trage sleperswagen,
vanwaar die komt, waarheen die wenden zal.
.
De paarden slaan hun uitgesleten hoeven
in stugge ijver op de stenen neer
De sleper die zijn pruimpje zit te proeven,
hoog op de bok, schommelt daar heen en weer.
.
Zo kijkt hij naar het Steiger, naar het Hang,
en naar het oude Huis van Duizend Vrezen.
Hij denkt waar hij getuige van moest wezen
destijds: hij denkt aan veel, de dag is lang.
.
Dan ziet hij, met hare opgeschorte rokken,
een dienstmeid bezig met de glazenspuit.
Hij ziet een meeuwenvlaag rondom zich vlokken
en daar beneden op een platte schuit
ziet hij twee mannen diep gebogen staan,
die met hun baggernetten modder scheppen.
.
Dan, om de hoek, begint een klok te kleppen.
Erasmus weet het al de Beurs gaat aan.
.
De schaduw van Morandi
Antoon Van den Braembussche
.
De Vlaamse dichter Antoon Van den Braembussche (1946) doceerde kunstfilosofie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en kunstkritiek aan de Vrije Universiteit Brussel. Voor hem is poëzie een creatieve plek waar kunst en filosofie elkaar kunnen ontmoeten. Tel daarbij op de kernthema’s die in zijn werk voorkomen; liefde, stilte en het onuitsprekelijke, en je hebt alle ingrediënten voor de bundel ‘De schaduw van Morandi’ bij elkaar. Deze bundel uit 2022 is inmiddels zijn zevende.
Antoon Van den Braembussche debuteerde al in 1967 als dichter, maar zijn dichtbundel ‘Liefdesverklaring’ wordt beschouwd als zijn eigenlijke, literaire debuut. Deze bundel verscheen in 1979 onder het pseudoniem Tonko Brem in de Yang Poëzie reeks, werd door critici erg goed ontvangen en beleefde meteen een tweede druk. In 1985 en 1995 verschenen opnieuw dichtbundels onder dit pseudoniem maar vanaf 2007, bij het verschijnen van de bundel ‘Kant-tekeningen’ publiceert hij onder zijn eigen naam, vanaf dat moment bewoog zijn poëzie zich veel meer op het raakvlak tussen filosofie en kunst.
‘De schaduw van Morandi’ bestaat eigenlijk uit drie delen die ogenschijnlijk los van elkaar staan. En dat terwijl de bundel is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de Corona pandemie, het laatste hoofdstuk is een ode aan de dichter Paul Celan (1920-1970) en de tussenliggende hoofdstukken ‘Het beeld, nogmaals het beeld’ (twee), ‘Moments de grâce’ (drie) en ‘Paradoxen’ (vier) vormen samen eigenlijk ook een deel. In dit tussendeel komt de poëzie zoals Van den Braembussche die beschouwt (in zijn kernthema’s) als een rode draad terug.
Van den Braembussche is een beschrijvend dichter. Hij gebruikt de taal om situaties en gebeurtenissen maar ook gevoelens te beschrijven in heldere taal, in herkenbare strofen en staat daarmee aan de ene kant in een literaire traditie en aan de andere kant verkondigt hij middels thematiek en filosofische soms mystieke inslag een heel eigen geluid. In een gedicht als ‘Af en aan’ Rumi indachtig, uit ‘Moments de grâce’ komt dat duidelijk naar voren.
.
Af en aan
Rumi indachtig
.
Dansend in het
ongehoorde gaf ik je
de binnenkant van mijn ziel.
.
Daar waar betekenis
er niet meer toe doet.
.
Daar waar enkel nog heerst
pure resonantie,
de echo van een stervend lied.
.
Waar dans duisternis wordt,
duisternis een onmetelijke dans.
.
Waar alles af en aan danst
nooit-eindigend,
terwijl de dichter enkel nog
naar woorden tast.
.
In het deel dat over de Corona pandemie gaat is zijn poëzie directer, plaatsbaar in de situatie zoals in het gedicht ‘Lockdown’: Niet alleen de eenzaamheid / kwam handen tekort. Ook de hoop die over / balustrades boog. Of in het openingsgedicht ‘Corona’: In overvolle ziekenzalen / in luidkeelse bedden / tast de dood in het rond. Ongenadig. / Longnabij.
Persoonlijk werd ik het meest gegrepen door de ‘Ode aan Paul Celan’ een cyclus van vier delen met als titel ‘Ein-sof’ (wat uit de Kabbalah komt en zoveel betekent als oneindig, zonder einde). Van den Braembussche schreef dit op uitnodiging van Carl de Strycker voor de Poëziekrant ter gelegenheid van het Celan-jaar in 2020 (honderd jaar daarvoor geboren, vijftig jaar daarvoor overleden). Het gedicht verscheen in de Poëziekrant nummer 2 in 2020.
Waar Celan in zijn poëzie spaarzaam omgaat met woorden en schrijft op de rand van het zwijgen, gebruik makend van gewaagde metaforen en neologismen, die hij voor een deel haalde uit lectuur van geologische boeken, daar put Van den Braembussche uit zijn eigen filosofisch idioom: Sterf voor je sterft, / zegt de mysticus. / Wij hebben in het kamp / en de rookblauwe, / ongeheelde herinnering / niets anders gedaan. / In herfst, getijde en het niets. / Ons stuk kauwend / op de tekens van het ongeziene.
De bundel ‘De schaduw van Morandi’ Gedichten 2018-2021 heeft een uitspraak van M. Vasalis als ‘motto’: “een dichter vertaalt. Geeft taal aan datgene uit zijn binnenwereld dat zelf geen woorden heeft.” Ik vind dat Van den Braembussche daarin goed geslaagd is. De bundel bevat twee illustraties, afbeeldingen van de kunstenaars Sofie Muller en Christian Clauwers.
.
Literaire anekdoten
Gerrit Achterberg
.
In 1988 verscheen bij de Bijenkorf ‘Het literair anekdoten boek’. Een onderhoudend en vrolijk boek, zo belooft de achterflap. En dat is het ook. Een boek vol onderwerpen (op alfabetische volgorde) met de meest bizarre, ongelofelijke en interessante feiten en feitjes aangaande de literaire wereld. Uiteraard ben ik dan in het bijzonder geïnteresseerd in de anekdoten rondom poëzie en dichters en daarin word ik niet teleurgesteld.
Zo is er bij het onderwerp Pinksterprijs het volgende te lezen: De dichter Gerrit Achterberg (1905-1962) kreeg slechtsgedicht, gedichten, dichtbundel, gedichtenbundel, poëziebundel, geleidelijk aan literaire erkenning. ‘Toen in 1946 opnieuw een literaire prijs aan Achterberg voorbijging (de prijs van de Maatschappij voor Letterkunde werd toegewezen aan Ida Gerhardt, een feit waartegen Bertus Aafjes, Vasalis en Ed. Hoornik in Vrij Nederland protesteerden), besloot mr. Joan Th. Stakenburg, onder toejuiching van literaire vrienden aan een cafétafel van Reynders in Amsterdam, de eenmalige Pinksterprijs ( ƒ 1000,-) voor Achterberg in te stellen. De prijs werd toegekend voor de bundel ‘Radar’ en uitgever-boekverkoper Balkema stelde de gehele opbrengst ter beschikking van Achterberg’.
In de jaren hierna kreeg Achterberg de erkenning die hij verdiende. Zo ontving hij onder andere in 1949 de P.C. Hooft-prijs en in 1959 de Constantijn Huygens-prijs en wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste dichters in de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie.
Uit de bundel ‘Radar’ komt het gedicht ‘Qualiteit’. Voor een analyse van het gedicht kijk je op deze website.
.
Qualiteit
.
Hebt gij volgorde nog
van boven naar beneden,
van links naar rechts, alsmede
totaalgetal en samenhang?
Bleven de maten even lang,
die ik op u heb aangebracht?
Zijt gij uzelf de eerste nog
en eenige, of alreede
zevende, negende, ongeacht
welk ranggetal in reeksen,
die u vermeesterden, in ‘t zog
trokken der quantiteit …. en toch
hield gij daarin het teeken,
dat u bewaart en duidt tot in
verste verandering?
.
Nieuwjaarsdag
Robert Anker
.
Ik wil al mijn lezers en bezoekers van mijn poëzieblog een mooi, gelukkig en gezond 2023 wensen. Maak er een mooi poëtisch jaar van. Ik geef jullie alvast een zetje met het gedicht ‘Nieuwjaarsdag’ van Robert Anker (1946-2017) uit de bundel ‘Van het balkon’ uit 1983.
.
Nieuwjaarsdag
.
Bij Kwaad de dijk op deze keer.
Achter blijft een winters huis
met lege plekken, ouders
in een donker raam.
.
Ik wind mij langzaam los,
want vroeger trok men lijnen langs
natuur, maar zee als rechthoek
wordt gewenst, de bodem,
binnendijks in kaart gebracht.
Zo zakt dit landschap in mij weg
in donker dat het oog bereikt:
erfbeplanting, torenspit, het westen.
.
Dit is de luwte en de auto
zweeft maar even, schemer.
Na de schemer natrium,
om met de banden aan de grond
te raken, Holysloot voorbij,
de brug op, in de stad.
.
Het Stedelijk Museum.
.
Ik woon in een verlichte straat,
een bovenhuis, op toekomst ingericht,
vergeet ik thuiskomst en dat weet ik.
Hier.
.
Heimwee naar Kouwenaar
Dichter over dichter
.
In 2006 verscheen van Robert Anker (1946-2017) de bundel ‘Heimwee naar’, een bundel vol gedichten waarvan de titel allemaal begint met ‘Heimwee naar’. Heimwee naar schrijvers, dichters, kunst, muziekstukken, activiteiten en zelfs heimwee naar heimwee. Ik heb gekozen voor het gedicht ‘Heimwee naar Kouwenaar’ in het kader van dichters over dichters, waarin hij Gerrit Kouwenaar (1923-2014) beschrijft op een manier waarop je Kouwenaar opnieuw wil gaan lezen.
.
Heimwee naar Kouwenaar
.
Je staat vaak een langer been dan men hoopte
je huilt vaak een verder woord dan men drooghield
men wil een taal van fijne oliën en vetten die bevallige
verbeelding sticht die tokkelt op de blues men wil
zijn zomers niet tellen en een sneeuwpop die weer smelt
men wil jou eigen maken tot een mooie grijze rook
op het afgelegde veld als men langzaam gaat ontbreken
men wil jou niet en daarom breek je steeds het woord
dat het ze schendt en pijnigt en ten einde nog verzoent.
.
Droomreis
Dirk Kroon
.
Wanneer je op vakantie gaat hoop je een droomreis te maken (waarschijnlijk tegen beter weten in). Vakantiereisjes zijn eigenlijk nooit droomreisjes. Rotterdamse dichter Dirk Kroon (1946) schreef er een passend gedicht bij met als titel ‘Droomreis’. Het gedicht komt uit ‘Op de hoogte van de vogels’ uit 2017 maar stamt uit zijn bundel ‘Tweegesprek’ uit 1975.
.
Droomreis
.
Je komt door streken
waar geen god of goed mens
de weg zal wijzen.
.
De zon is een onzichtbare getuige.
Woeste bergketens sluiten zich aaneen,
je bent de eerste die niet kan ontkomen.
.
Je vlucht naar uitgestorven dorpen
waar ook de laatste sporen van verval zijn uitgewist.
Je weet niet meer in welke eeuw het is.
.
Je wordt niet gek,
je legt je wortels bloot.
Je maakt een droomreis door de dood.
.
Bestaansbegeerte
Een recensie
.
Van uitgeverij De Arbeiderspers kreeg ik de nieuwste dichtbundel van dichter Marijke Hanegraaf (1946) toegestuurd. Een mooie, rustig ontworpen dichtbundel in stemmig grijs met blauw en groene opdruk. Op de achterkant van de bundel schrijft de uitgever: ‘Deze vijfde bundel is de eerste waarin Hanegraaf zich concentreert op één alomvattend thema: het raadsel van de identiteit. Nu heb ik altijd een lichte argwaan als het gaat om ronkende aanprijzingen achterop boeken en dichtbundels (ik weet hoe het werkt) maar mijn nieuwsgierigheid was toch gewekt. Vooral omdat deze zin wordt voorafgegaan door vele vragen die de dichter zich afvraagt en waar deze bundel een weerslag van is.
Achterin de bundel een verantwoording met daarin enige duiding bij verschillende gedichten en een dankwoord aan haar redacteur bij De Arbeiderspers Peter Nijssen en aan haar poëzie-bespreekgroep bestaande uit niet de minste namelijk Frouke Arns, Rinske Kegel en Vicky Francken.
Dan de gedichten in de bundel. De bundel is verdeeld in een aantal hoofdstukken, te weten; Iets dat ons kan zijn, De ruwe adem, Bestaansbegeerte, Tijdelijk verblijf en Ademrijk.
Het eerste hoofdstuk ‘Iets dat ons kan zijn’ heeft als ondertitel De Nieuw-Zeelandgedichten. Het betreft hier feitelijk een verslag van Marijke Hanegraaf over haar reis naar Nieuw-Zeeland waar haar dochter woont. De gedichten, vrijwel allemaal opgebouwd in steeds twee in elkaar overlopende zinnen (ze deden me erg aan de opbouw van de poëzie van Alja Spaan denken), zijn in feite een poëtisch verslag van haar reis. Haar poëzie is uitbundig, talig en rijk. Marijke Hanegraaf is geen dichter die de bijvoeglijke naamwoorden mijdt en in haar geval is dat een verrijking (dit kan namelijk ook heel anders uitpakken). In haar poëzie komen verschillende stijlvormen terug, zoals beeldtaal en alliteraties maar steeds op een subtiele nauwelijks herkenbare manier.
De gedichten in dit eerste hoofdstuk hebben allemaal als ondertitel de naam van de plek waar dit gedicht zich afspeelt. Voor kenners van Nieuw-Zeeland (of inwoners) ongetwijfeld een toevoeging maar het zal voor veel lezers hier in Nederland die nog nooit in Nieuw-Zeeland geweest zijn geen echte toevoeging zijn. De gedichten beschrijven steeds een afgeronde tijdsperiode op die plek en geven een weerslag in poëtische taal, van hoe de dichter deze dag beleefd, met oog voor detail zowel naar het landschap en de wereld daar als naar haar eigen ervaringen. Er ius steeds sprake van een ik, een wij of ons in de gedichten waardoor je het gevoel krijgt te worden meegenomen aan de hand van de dichter op haar reis. In de gedichten komen hier en daar namen van plaatsen voor, van plaatselijke aanduidingen, tot zelfs in de laatste gedichten, Engelse woorden en zinnen, alsof de dichter wil aangeven dat wanneer je maar lang genoeg in een ander (Engels sprekend) land bent, je de taal vanzelf eigen maakt.
Het zijn mooie gedichten, rijk van taal en prettig te lezen maar of hierin het raadsel van de identiteit centraal staat vraag ik me af. Wat voor mij overigens geen enkel bezwaar is.
De gedichten in het hoofdstuk ‘De ruwe adem’ zijn anders van toon, met titels als ‘Evacuatie’, ‘Op drift’ en ‘De beweging bezweren’. Deze gedichten ademen gevaar en onheil, leegheid en spanning. De gedichten lijken te gaan over vlucht, onbekende bestemmingen, vluchtelingen en een onzekere toekomst. De eerder genoemde identiteit is hier veel zichtbaarder, invoelbaarder. Een zin als “Aankomen bij iets dat thuis heet. / Vind je het fijn om bij ons te zijn?” is wat dat betreft veelzeggend.
Het derde hoofdstuk ‘Bestaansbegeerte’ bestaat uit twee langere gedichten zonder titel en lijkt de spil van deze bundel te zijn. Niet voor niets is de titel van de bundel dezelfde als dit intermezzo. De twee gedichten in ‘Bestaansbegeerte’ zijn de meest ongrijpbare. De gedichten raken vele onderwerpen aan: oorsprong, bestaan, tijd, ruimte. Misschien verraad de laatste zin van het tweede gedicht wel iets: “Zie de bomen en de dieren, verbouwereerd alsof / zich voor het eerst een mens aandient.” Door de vele wegen die dit gedicht kiest is het moeilijk grip krijgen op thema en onderwerp. Typisch gedichten die je vaker moet lezen waardoor de betekenis steeds iets duidelijker wordt.
In het hoofdstuk ‘Tijdelijk verblijf’ is het thema duidelijker. Een ziekenhuis, een crematorium, bejaardencentrum of verzorgingstehuis, de spoedafdeling allemaal plaatsen waar er tijdelijk wordt verbleven. En dat verblijf is meestal niet zelfverkozen. Bevreemding, onthechting, het leidt tot gedichten die het thema van identiteit (hoe houdt je je staande, waar hoor je bij, hoe ziet een ander jou?) vorm en inhoud geven. Van de gedichten in deze bundel zijn dit mijn favorieten. Invoelend, observerend, helder en uitdagend taalgebruik, fraaie beeldtaal: “men schuifelt en verplaatst je, praat / tegen je verplankte lichaam, secuur / legt men je hoofd in zijn tijdelijk / verblijf en dekt je met een luchtig / hemelsblauw laken, blaast zuurstof / in je ademrijk”.
Het laatste hoofdstuk ‘Ademrijk’ is wat persoonlijker van aard. Een wij, een ik, een jij. Terugkijkend naar vroeger vanuit situaties in het nu. De gedichten ‘De gestapelde tijd [1] en [2] illustreren dat heel mooi. Zo schrijft de dichter in deel [2] “Ik had hier niet zullen zijn, ben er omdat ik verkeerd reed / wil nog zo graag door het teder glooiende land / mijn weg vervolgen, waarheen die ook gaat. / Een seconde lang kijken we naar elkaar / zoekend naar het verlorene of wat nooit aanwezig was.”
In dit hoofdstuk ook nog twee gedichten die er voor mijn gevoel niet zo bij horen, ‘Pulsjes van spanning’ en ‘Waar het zich nestelde’ zijn overduidelijk ‘Coronagedichten’. Al kun je met wat fantasie juist deze periode betitelen als een periode waarin identiteit van de mens onder druk stond.
Al met al heeft ‘Bestaandbegeerte’ een rijkdom aan gedichten te bieden. Marijke Hanegraaf onderzoekt haar dichterschap en laat in deze bundel blijken dat haar poëzie veelkleurig is en uitnodigt tot lezen. Uit de bundel koos ik het gedicht ‘Hoofd’ dat in het hoofdstuk ‘Ruwe adem’ staat.
.
Hoofd
.
Het ligt vanbinnen en vanbuiten op papier.
Precies zo lag het in de scanner. Zo’n hoofd op zich
met zijn kwabben en zijn lellen, de ogen dicht
kan ook van een dode zijn of een wassen pop.
.
Zo met die strakke lippen tekent het een gezicht
dat iets niet zeggen kon.
.
Hoe het daar ligt zit er verliefdheid in
even vanzelfsprekend als regen in wolken
en schept het boosheid zoals luchtdruk wind.
.
Dat zie je niet op het papier en evenmin
dat in de avond van het hoofd de hersenen
van moeheid wegzakken.
.