Site-archief
Klinck-dicht
Minne-dichten
.
Soms loop je per ongeluk tegen iets aan dat heel bijzonder blijkt te zijn. Zo hebben tegen woordig filialen van een grote supermarktketen boekenkasten waar mensen hun oude boeken kunnen achterlaten. Iedereen kan vervolgens in die boekenkasten kijken en als er iets van je gading tussen zit mag je het meenemen.
Meestal bestaat de inhoud van zo’n boekenkast uit ouwe rotzooi, studieboeken van studies die niet langer bestaan, kapotte kinderboeken, oude bibliotheekboeken, Ludlums ( opvallend vaak) en series uit vergeten tijden. Maar soms zit er dus iets bijzonders tussen. Zo ook een boek dat ik afgelopen week in een filiaal in Vlaardingen vond. Het is getiteld ‘Gedichten’. En is heel oud. Genaaid en op geschept papier. Op zoek naar de leeftijd kwam ik uiteindelijk een Romeins jaartal tegen en het blijkt uit 1621 te zijn. Na meer onderzoek (Google-Books) lijkt het hier toch te gaan om een bundel uit 1892 maar ik twijfel of dat niet om een latere druk gaat.
De bundel bestaat uit 4 delen: Minne-kunst, Minne-beat, Minne-dichten en Mengel-dichten. Voorafgaand aan de inhoud is er een ‘Alpabetische naamlijst der intekenaren’ opgenomen waarbij de eerste inteekenaar Zijne majesteit de Koning der Nederlanden is voor maar liefst 3 exemplaren. Andere inteekenaren zijn individuen, scholen, instituten en boekhandels en verrassend veel leden van het Koninklijk-Nederlands instituut in Leiden.
Via Google Brooks heb ik een gedigitaliseerd exemplaar gevonden ( uit de Nationale bibliotheek van Oostenrijk!).
Uit het hoofdstuk Minne-dichten een Klinck-dicht op ‘t ongekleed zijn van Cloris
,
Als eerstmael onversiens mijn ooghen u besaghen,
So waert Guy naë u sin en zeggen ongekleed,
En ‘ speet u, dader Guy dit of noyt of selden deed,
Ick juyst in sulcken staet most naë u komen vraghen.
Ey, Schoone, laet u dit dus euvel niet mishaghen,
Want ick gewis voor u geen beter kleedingh weet
Dan ‘t geen ghy soo versmaed en ongekleet zijn heet:
De rechte schoonheyd kan geen groote pronck verdraghen.
Een witte gaeve muur word met geen verw beklad;
En of ghy schoon-al ‘t best had prachtige aengehad,
Dat u dat schoonder noch sou hebben kunnen maken,
Geloof ick nimmermeer; en soo ‘t so wesen souw,
O dat ick u dan noyt also gekleed aanschouw’!
Want mijne sinnen licht aen ‘t hollen souden raken.
.







