Site-archief
Dichters bij elkaar
Singel 262
.
In 1967 gaf Em. Querido Uitgeverij N.V. de bundel ‘Dichters bij elkaar’ uit, een jaarboek van Singel 262 die geheel aan poëzie gewijd was. De dichters van Querido werd gevraagd een ongepubliceerd gedicht aan te leveren en een aantal heeft ook een essay over hun dichterschap geschreven. De titel Singel 262 is gelinkt aan het adres van Querido. De jaarboekjes verschenen van 1951 t/m 1990 en een aantal keer waren dichters en gedichten onderwerp van zo’n jaarboekje. De eerste keer in 1952 en in 1967 voor de vierde maal.
Bij de keuze van de essays heeft men destijds gestreefd naar een verscheidenheid van generaties zodat de ontwikkeling van de poëzie in Nederland via een aantal opvattingen tot uiting kwam. Een bundeling van dichters, gedichten en hun opvattingen over het dichterschap. Dit alles heeft een interessante en levendige bundeling van gedichten en inzichten opgeleverd.
Uit de vele dichters die vertegenwoordigd zijn in dit jaarboekje koos ik voor de dichter Anthonie Donker (1902-1965). Donker of Nico Donkersloot zoals zijn volledige naam luidde, was hoogleraar Nederlands, letterkundige, schrijver, essayist, dichter en literair vertaler. Anthonie Donker gebruikte ook de pseudoniemen Aart van der Alm, Siem de Maat en Maarten de Rijk.
Hij debuteerde in 1926 met de bundel ‘Acheron’ en bleef tot aan zijn dood essays, dichtbundels, biografieën en vertalingen produceren. Als vertaler werd Donkersloot bekend door zijn vertaalde werk van onder meer Coleridge, Goethe en Feuchtwanger. Tijdens de oorlogsjaren was hij betrokken bij verzetsactiviteiten en werd door de Duitse bezetter ontslagen als hoogleraar en gearresteerd. Hij werd opgesloten in de gevangenis van Scheveningen (Oranjehotel) en zou na de oorlog een tekst schrijven voor de plaquette (naast de deur in de buitenmuur aan de Van Alkemadelaan) die daar in 1949 onthuld werd ter nagedachtenis aan de geëxecuteerden op de Waalsdorpervlakte.
.
Een Breughel
.
De blindeninrichting gaat uit. Vijf uur
Een Breughel wordt de Amsterdamse tram.
Zij staan iets te rechtop, onzeker stram,
met het gezicht aldoor als naar de muur.
.
Hun blik is lichtloos, van een wit glazuur.
Alsof hij plots een andere route nam
rijdt door hun nacht de Amsterdamse tram,
door vreemde sferen zonder verf of vuur.
.
Hun vingers die volleerd zijn in het voelen,
baggernetten knopen en matten stoelen,
vinden de weg in het donker op den duur.
.
Zij staan, als knotwilgen in de natuur.
Zij weten niet wat wij ermee bedoelen
dat de duisternis invalt op dit uur.
.




