Site-archief
Afscheid
Cees Nooteboom
.
In 2020 verscheen van de hand van een van onze grootste schrijvers (en dichter) Cees Nooteboom (1933) een bundeltje met de titel ‘Afscheid’. De ondertitel is in dit geval misschien nog belangrijker want die luidt: Gedicht uit de tijd van het virus. De bundel bestaat uit drie hoofdstukken (I, II en III) en elk hoofdstuk bestaat weer uit 11 gedichten die genummeerd zijn, steeds van 1 t/m 11.
In het nawoord beschrijft Nooteboom hoe deze bundel tot stand is gekomen, welke uitgangspositie er was, welke wendingen de gedichten namen en dat daar waar hij heenreist het virus alomtegenwoordig is. Hij schrijft over dat laatste: ‘het zou ook vreemd zijn als het gedicht zich daar niets van aan zou trekken’. En over de poster in de lege stad waarop staat ‘begint hier het hiernamaals’. Hij eindigt zijn nawoord met de geschreven eerste regels ‘het einde van het einde, wat kon dat zijn?’. Wij weten het nu. Ik plaats hier gedicht 1 uit hoofdstuk I.
.
1
.
Dit vroeg de man in de wintertuin zich af,
het einde van het einde, wat kon dat zijn?
Het leek hem geen enkele vorm van verdriet,
hij keek naar buiten, zag een wolk die er uit
.
zag als een wolk. loodgrijs, te zwaar voor
elke weegschaal, de ontbladerde vijgenboom
tegen de duizendjarige stenen van de muur,
de ganzen van de buren, hun censuur,
.
hoe de nacht gecorrigeerd moest worden,
de grammatica van onteigening, niemand
nog zichzelf, geen enkele verschijning,
terugtocht in nederlaag
.
maar geen bestemming.
.
Groter dan de feiten
Jan Baeke
.
Gisterochtend op mijn verjaardag gekregen: ‘Groter dan de feiten’ dichtbundel van Jan Baeke. Een mooie bundel met vervreemdende poëzie (het is waar wat er op de achterflap staat). In vijf hoofdstukken zijn de gedichten per hoofdstuk genummerd en zonder titel. Hoewel de achterflap ook rept van ‘een zonovergoten maar beklemmende mediterrane provinciestad’ kwam bij mij bij het lezen van dit gedicht meteen het beeld boven van een klein West-Vlaams dorp (vraag me niet waarom!).
Uit het hoofdstuk ‘Alleen het begin telt’ het tweede gedicht.
.
In het café op het plein wordt alles teruggebracht
tot veraf en dichtbij.
.
Jij komt van hier.
Ik ben een maand geleden vertrokken.
.
De barman hangt in de radio
hoort onze dorst niet, hoort berichten voor het verzet.
.
Jouw nagels krassen alle neerslag weg.
Ik zie de patronen, de onhandige gebeden, kijk
vooruit de ramen in, zie dat het plein
door steeds grilliger schaduwen bezocht wordt.
.
Ik zie hoe jij mij dierbaar
zijn kan.
Je buigt je hoofd.
Het café buigt tegen jou in, stervend glaswerk.
.






