Site-archief
Onkruid en roet
Bernardo Ashetu
.
Suriname en de Nederlandse Antillen hebben een aantal grote namen op poëziegebied voortgebracht. Daarnaast zijn er een aantal dichters uit die landen die voor ons veel minder bekend zijn. Sommige zijn hier altijd onbekend gebleven en andere hebben in de loop der tijd enige bekendheid gekregen. Dat laatste geldt voor Bernardo Ashetu (1929-1982). Bernardo Ashetu was het pseudoniem van Henk van Ommeren. In Suriname geboren vestigde hij zich in 1959 op 30 jarige leeftijd in Nederland.
In 1962 debuteerde Van Ommeren met ‘Yanacuna’ in de serie Antilliaanse Cahiers voor het eerst onder het pseudoniem Bernardo Ashetu. Cola Debrot schreef over deze titel: “De titel verwijst naar de naam van een Indiase klasse van lijfeigenen, de Yanacuna , die na de vernietiging van de Inca- samenleving door de conquistadores steeds meer van hun land en familie werden verdreven .” De bundel bevatte 205 gedichten en werd goed ontvangen, maar Ashetu stopte met publiceren. Hij bleef schrijven, maar legde ze nooit voor aan een uitgever. De nalatenschap van zijn ongepubliceerde gedichten werd verzorgd door Michiel van Kempen. Later verscheen poëzie van Ashetu in de ‘Spiegel van de Surinaamse poëzie’ (1995) en tijdschriften als Dietsche Warande , Bzzlletin , De Ware Tijd Literair , De Tweede Ronde en vele anderen.
Van Ommeren gebruikte nooit de naam Bernardo Ashetu in zijn andere geschriften, en ondertekende zijn brieven met Kamanda, wat betekent “Ik ben een neger.” De naam Kamanda wordt ook vermeld op zijn graf. In de bundel ‘Wortoe d’e tan abra’ uit 1974 zijn zes gedichten van Bernardo Ashetu opgenomen. Ik wil er hier twee plaatsen de gedichten ‘Onkruid’ en ‘Roet’.
.
onkruid
.
Bespot mij niet
vandaag
nu ’t mis is
met mijn kleurkrijt.
.
De tonen zijn
te zwak van
m’n mooie klarinet.
.
Bespot mij niet
vandaag
nu ik met de
spade omwoel m’n
tuin vol bitter onkruid.
.
roet
.
Ik was tot aan de grens van de zee
bijna bij het einde
toen een loktoon mij terugvoerde
naar dit veren bed
op gras dat reeds lang verdord is.
.
Iedere avond kom jij dan nog
in ’t half-duister schuivend aan
en gooit roet in m’n kleurloos eten
.
Mijn mond is moe
Surinaamse poëzie
.
Mijn dochter was in Suriname en ze nam ‘Wortoe d’e tan abra’ (woorden die overblijven) bloemlezing uit de Surinaamse poëzie vanaf 1957, uitgegeven door het Bureau Volkslectuur in 1970 voor mij mee. Mijn exemplaar is uit 1979 en het betreft een 4e uitgebreide druk (waarmee er totaal 16.500 stuks gedrukt zijn). De bloemlezing is samengesteld door Shrinivási (1926-2019). Hij was een Surinaams dichter, wiens burgerlijke naam luidt Martinus Haridat Lutchman. Zijn pseudoniem betekent: edele bewoner van Suriname. Hij geldt als een van de grootste dichters die Suriname ooit heeft voortgebracht en is misschien wel de belangrijkste Nederlandstalige dichter van Suriname.
De bloemlezing bevat poëzie van bekende namen (Edgar Cairo, R. Dobru, Thea Doelwijt, Michael Arnoldus Slory en Shrinivási zelf) maar ook tal van (mij) onbekende dichters. Eén van die onbekende namen voor mij was Zamani. Lezend in de bundel bleef ik bij een gedicht van deze dichter ‘hangen’ met als titel ‘Mijn mond is moe’. Op zoek naar wie deze Zamani was werd ik verrast, het blijkt hier om niemand minder dan Astrid Roemer (1947) te gaan. In 1970 debuteerde zij met de dichtbundel ‘Sasa: mijn actuele zijn’ onder dat pseudoniem.
Jaren geleden vroeg ik Astrid Roemer om een lezing over haar werk te geven bij mij in de bibliotheek. Omdat ze, net als ik, in Den Haag woonde haalde ik haar op van huis. De avond was een succes en ik heb daar heel mooie herinneringen aan. Niet verassend dus dat ik hier graag het gedicht ‘Mijn mond is moe’ plaats uit deze bloemlezing.
.
mijn mond is moe
.
moe is mijn mond
van spreken
zinvolle woorden om
anderen te bereiken
mijn mond is moe
van pogen
pogen hen weer te begrijpen
neen
ze willen niet kussen
die lippen van mij zijn
moe
voor anderen zinvol
te zijn
.





