Site-archief

Edward Lear

De uil en de snoezepoes

.

In 1978 verscheen bij Prisma de pocket ‘Babbels en krabbels van Edward Lear’, een keuze uit de nonsens-poëzie van de ‘Hofdichter van de Onzin’. Edward Lear (1812-1888) was een Engels illustrator, dichter en schrijver. Samen met Lewis Carroll, wordt hij beschouwd als een van de grote meesters van Victoriaanse nonsens literatuur. Zijn talrijke limericks en de gedichten zoals ‘The Owl and the Pussycat’ zijn klassiekers in dit genre.

In 1846 publiceerde hij onder het pseudoniem ‘Derry Down Derry’ zijn bekendste werk ‘A Book of Nonsense’. In 1865 publiceerde hij zijn eerste onzinverhaal ‘The History of the Seven Families of the Lake Pipple-Popple. Twee jaar later volgde zijn onzingedicht, het lied ” The Owl and the Pussycat’. In december 1871 werden onder de titel ‘More Nonsense’ nog meer onzingedichten gepubliceerd.

In ‘Babbels en krabbels van Edward Lear’ is een keuze uit zijn gehele oeuvre gemaakt door Wim Tigges die ook de gedichten vertaalde (op het gedicht ‘Het verhaal van 4 kinderen op reis rond de wereld’ na dat door C. Buddingh’ werd vertaald). De pocket is voorzien van vele tekeningen die Lear maakte. Ik koos uit de bundel het gedicht dat Lear zo beroemd maakte ‘The Owl and the Pussycat’ maar niet in de vertaling van Tigges maar in een vertaling van Ans Bouter die ik op Internet vond.

.

De uil en de snoezepoes

.
De Uil nam de Snoezepoes mee naar zee
In een erwtengroenkleurige boot
Een doosje met krenten, een tas vol met centen
Bij Snoezepoes op haar schoot
De Uil zong zacht in de sterrennacht
En bespeelde zijn gitaar
O Snoezepoesje, o Poesje, mijn schat
Je bent mooi met je prachtige haar
Je haar, je haar
Je bent mooi met je prachtige haar
.
En de Poes zei parmant: je bent elegant
Wat klink je toch lief als je zingt
Ik trouw graag zo’n zanger, toe aarzel niet langer
Maar wat dóet ‘r dan dienst als ring
Een maand ging teloor, ze zeilden maar door
Naar het land waar laurieren staan
Daar lag bij een struik, een big op zijn buik
Met een snuit met een ringetje d’r aan
D’r aan, d’r aan
Met een snuit met een ringetje d’r aan
.
Zeg, Big, ik mag hopen, wil jij ‘m verkopen
Je ring? En de Big zei geen nee
Nou gelijk dan maar doen en dan bij de Kalkoen
Gaan we trouwen, hij heeft toch corvee
Diner met pastei en peertjes erbij
In hun poot elk een vorkachtig mes
En hand in hand werd gedanst in het zand
Bij ’t licht van de maan, een succes
Succes, succes
Bij t licht van de maan, een succes

.

Zie de maan

Ongerijmde rijmen

.

In 1954 publiceerde Het Spectrum in de Prismareeks de bundel ‘Ongerijmde rijmen’ – een blik in de speelkamer van muzen en poëten waarin de muzen soms in haar hemd en de poëten op kousevoeten verschijnen en dientegevolge een sfeer van ongedwongen hartelijkheid en hatelijkheid heerst welke geest en harte verfrist en alle plechtigheid verjaagt uit vijf eeuwen Nederlandse poëzie -.

Michel van der Plas stelde deze bundel samen met humoristische poëzie. Een bron van vermaak, juist omdat er zoveel onbekende dichters in staan met soms heel fraaie gedichten en rijmen. In verschillende hoofdstukken met titels als ‘Onwaarschijnlijke verhalen’, ‘Waarschijnlijker verhalen’, ‘Verzuchtingen, ontboezemingen, uitvallen’ en ‘Kolder, kolder, kolder’ staan meer dan 250 gedichten van vroeger en nu (tot 1954). Van hele korte grafschriften zoals die van De Schoolmeester: Wandelaar, om u de waarheid te zeggen, U kunt zo moei van ’t loopen niet zijn als ik van ’t leggen.

Ik koos voor een gedicht met een variatie op een Sinterklaasliedje van de mij volledig onbekende dichter Dop Bles (Rotterdam 1884 – Den Haag 1940)

.

Zie de maan

.

Zie de maan schijnt door de boomen,

en de boomen naast elkaar

staan met lusteloos gebaar

wachten of geen mensch zal komen

met een touw

om zich gauw

aan een tak wat op te hangen,

om wat hooger stil te droomen:

’t heerlijk avondje is gekomen.

.

Nederlandse poëzie van de 20ste eeuw

Van Holst tot heden

.

Op mijn oproep via Twitter, om onverkochte poëziebundels aan mij te schenken die anders wellicht weggegooid zouden worden na de Koningsdagverkoop, kreeg ik van Elisabeth vijf bundeltjes die “bij mij een beter thuis zouden hebben”. Waarvoor mijn dank uiteraard. Een van deze bundeltjes valt bijna uit elkaar (blijkbaar goed gelezen en zelfs met plakband hersteld) maar is dan ook uit 1958. Het is de Prisma pocket ‘Nederlandse poëzie van de 20ste eeuw, Van Holst tot heden’ samengesteld door C.J. Kelk en Bert Voeten. Nu had ik al aardig wat bundeltjes uit deze periode en allemaal in pocketversie (waar zijn ze gebleven?), maar deze had ik nog niet. Van Willem Elsschot’s (1882) gedicht ‘Tot den arme’ tot Alfred Kossman’s (1922) ‘Bosheks’ staan erin.

Ik heb gekozen voor een gedicht van Ida G. M. Gerhardt (1905) met de titel ‘De paarden’.

.

De paarden

.

Daags drinken bij het wed

de grote aardse paarden.

Hoefprenten staan op de aarde,

het gras is zilt geplet

.

Te nacht, als sterren en maan

in zachte diepten spiegelen,

beweegt het wak aan wiegelen:

twee vleugels ruisen aan.

.

Het water ligt vervaard,

als witte manen zinken:

rimpelend om het drinken

van een geweldig Paard.

.

Later draagt het, weer blak,

de adem in nevelvegen

van ’t Paard dat, reeds ontstegen,

dronk uit een sterrewak.

.

prismapocket

IdaWEr