Site-archief
Prosper aan Guido
Prosper van Langendonck
.
Bij het lezen van de naam Prosper moest ik onwillekeurig denken aan Foleor van Steenbergen, de ons in 2021 ontvallen toondichter, maar dat heeft vooral met de ietwat ouderwetse naam te maken, dat weet ik. De naam Prosper van Langendonk kwam ik tegen toen ik las in de bundel ‘Dichters van vroeger’ een bloemlezing uit acht eeuwen Nederlandse poëzie, samengesteld door Garmt Stuiveling uit 1977. Ik realiseer me dat 1977 voor veel mensen al ‘vroeger’ is maar veel van de namen in deze bundel zijn herkenbaar, al is het maar omdat vele straten en lanen genoemd zijn naar de grote dichters uit ons verleden.
Prosper van Langendonk (1862-1920) was een Vlaams dichter hetgeen me verraste, uit de ondertitel van deze bundel zou je verwachten dat het Vlaamse smaldeel buiten de selectie is gehouden. In de Aantekeningen en Verklaringen staat ook niets van deze dichter opgenomen, alsof hij illegaal mee is gelift.
In 1893 richtte Van Langendonck samen met August Vermeylen, Emmanuel de Bom en Cyriel Buysse het literaire tijdschrift ‘Van Nu en Straks’ op, het tijdschrift dat de Vlaamse literatuur vernieuwde. Zijn opstel uit 1894 ‘De herleving van de Vlaamse poëzij’ gold als manifest van de literaire vernieuwing. Binnen de redactie van het tijdschrift had hij als enige rooms-katholiek wel meer voeling met de traditionele stijl. De thema’s die hij vanuit zijn achtergrond beschreef werden op een romantische, nogal zwaarmoedige manier, met naar moderne oren omslachtig taalgebruik, worden verwoord. Later in zijn leven, kwam er meer weltschmerz in zijn werk waarschijnlijk door de schizofrenie waaraan hij leed.
Van Langendonk schreef vooral voor Van Nu en Straks maar er werd ook werk van hem opgenomen in Dietsche Warande en Belfort. De reden dat ik hier over deze dichter schrijf is tweeledig. Allereerst is het een (bijna) vergeten dichter maar daarnaast is in de bundel een gedicht opgenomen dat hij schreef ‘aan Guido Gezelle’ ook al een Vlaamse dichter die is opgenomen met werk in deze bundel. De ondertitel had dus waarschijnlijk beter ‘een bloemlezing uit acht eeuwen Nederlandstalige poëzie’ kunnen heten.
.
Aan Guido Gezelle
.
Zwaar peinzend hoofd, met eeuwigheid omtogen,
doorgroefd van voren, door de idee geleid,
diep over al dat werelds wee gebogen,
dat, staag opwellend in uw boezem schreit;
.
schoon hoofd, wars van versiering, los van logen,
wijdstralend brandpunt van ál-menselijkheid,
waarop, nu ’t aardse leven is vervlogen,
een glans van eeuwig leven ligt gespreid;
.
in laaie liefdesvlammen gaan ons harten
tot U, die al hun liefd’ hebt voorgevoeld,
en duizendvoud doorvoeld hun fijnste smarten,
.
met gal gelaafd, door ’t waanwijs volkje omjoeld,
waarop gij nederschouwt, met zielvolle ogen,
groots van vergiffenis en mededogen…
.
De Kloostermaagd
Guido Gezelle
.
Guido Gezelle ( 1830 – 1899) was was een Vlaams rooms-katholiek priester, lyrisch dichter en hekeldichter, taalwetenschapper en vertaler die 15 talen sprak.
Van Guido Gezelle bezit ik de bundel ‘Dichtoefeningen’ uit 1892 van uitgever Jules de Meester. Een werkje dat je in veel officiële bibliografieën niet zal tegenkomen omdat het is uitgegeven door het seminarie en waarschijnlijk is bedoeld voor gebruik in het Seminarie.
De bundel begint met de pagina Goedkeuringe en daar staat het volgende te lezen:
“’t is altijd met vruegde dat Wij de heeren Professors onzer Collegiën hunne schriften zien in het licht geven. Wij verleenen dus volgern Onze Goedkeuring aan de Vlaamsche dichtoefeningen, van den Eerweerden Heer Guido Gezelle, Pb, Professor van Poësis in ’t Kleen Seminarie te Rousselaere; dit werk dat den Schrijver moet tot eere strekken, zal ook, verhopen Wij, van langs om beter bewijzen dat Godsdienst en Deugd de schoonste stoffen leveren voor Letter- en Dichtoefening; het zal Onze jonge Leerlingen meer en meer aanmoedigen om hunne Taal te beoefenen en in weerde te houden.”
Ja zo ging dat in de 19e eeuw in Vlaanderen. Dit voorwoord, of deze Goedkeuringe zijn afgegeven in Brugge op 1858 door J.B. Bisschop van Brugge.
In de bundel dus louter religieuze gedichten en door het geloof ingegeven poëzie. Een mooi voorbeeld is het gedicht ‘De Kloostermaagd’.
.
De kloostermaagd
.
Aanschouw, met onberoerde schreên,
een jonge en eedle vrouw
ootmoedig naar den Autaar treên,
tot Christus’ heilge trouw:
het wereldsch valsch geluk, ofschoon
het haar ten deele kwam,
versmeet zij voor de doorne kroon
van ’t arm gekruiste Lam;
zij koos, in plaats van ’t prachtig huis,
een muur van naakten steen,
een houten diamanten Kruis,
een perelsnoer van been;
een lijkdoek en een boetgewaad
voor trouwkleed, voor juweel,
een boek waar Gods gebed in staat:
’t is al heur erflijk deel.
En Christus’ arme zieke leên,
zijn lijden, zijn verdriet,
voor bruidschat, is haar toegegeên
en zij het ontzegt het niet:
ze aanveerdt het met een wellekom
gelijk m’een schat aanveerdt,
want Christus is heur bruidegom
en- Hij is alles weerd.
.







