Site-archief

Marsman en Gorter

Dichters over dichters

.

Vandaag in de categorie Dichters over dichters de dichter, vertaler en literair criticus Hendrik Marsman (1899- 1940) over de dichter en oprichter van de Sociaal-Democratische Partij (de latere CPN) Herman Gorter (1864 – 1927).

In 1927 schreef Hendrik Marsman het gedicht ‘Herman Gorter’ naar aanleiding van het overlijden van de dichter. Gorter was een dichter die tot de beweging van de Tachtigers hoorde. De Tachtigers vormde een vernieuwende beweging in de Nederlandse literatuur (van ca. 1880 tot 1894) die voornamelijk bekend stond om zijn hervormingen binnen de poëzie. Zij zetten zich af tegen de romantiek en de bij die periode horende moraliserende toon in de literatuur, een periode die voorafging aan het tijdperk van de Tachtigers. In het werk van de Tachtigers kwamen impressionisme en naturalisme sterk naar voren.

Hendrik Marsman daarentegen maakte geen deel uit van deze Tachtigers. Marsman onderging in zijn begintijd als dichter invloed van de Vlamingen Wies Moens en Paul van Ostaijen, van vroege Duitse expressionisten als Georg Trakl en vooral van de Nederlandse dichter Herman van den Bergh, die met zijn bundel ‘De Boog’ uit 1917 bewust afstand had gedaan van de geijkte schoonheidsidealen van de Tachtigers. Ook werd hij in zijn begintijd beïnvloed door de expressionistische en kubistische schilderkunst.

Toch schreef Marsman een prachtig gedicht over Gorter. Jan Wolkers liet zich voor het monument voor de Tachtigers zelfs inspireren door dit gedicht van Marsman en dan met name door de eerste drie regels.

.

Hij was van vuur,

een golf, een vlam,

een stromend stuk natuur

.

Het monument voor de Tachtigers staat in het Oosterpark in Amsterdam en werd in 1992 geplaatst. Het gedicht ‘Herman Gorter nam ik uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ van H. Marsman uit 1967.

.

Herman Gorter

.

Hij was van vuur.
een golf, een vlam,
een stroomend stuk natuur,
blinkend als water in den zomerdag.
nooit, sinds ik hem zag,
zag ik nog een man
wiens wezen zoo bezielend overkwam
tot in zijn blik, zijn praten en zijn gang.
een rechte beuk, ook toen zijn einde kwam.
de bliksem sloeg
en van de bergen dreunde het naar zee,
met echo’s naar de sterren en de sneeuw
en door de bloemen drong het in den grond:
– ‘hij, die voor jaren in ons midden stond
en afscheid nam om in de taal
der menschen, juichend en kermend,
niets dan het verhaal
te zingen van het geluk,
hij keert terug,
hij is al doorgedrongen
in aarde’s moederschoot
en blinkend in zijn oorsprong
opgenomen, en door zijn dood
gezuiverd van de pijn
dichter te zijn
in een verschroeiden tijd.
hij, die vol hartstocht
langs de aarde dwaalde,
de schoonheid zocht en zong
onder de blauwe tenten van den zomer
en bij het gouden vuur des winters,
hij kwam terug,
hij is weer element onder de elementen
een golf, een vlam, een stroomend stuk natuur.

.

Ik ben gong

Henri Michaux

.

In de boekenbijlage van de Volkskrant van afgelopen zaterdag stond een korte beschrijving van een boek (een getekende roadmovie) van Nicholas de Crécy waarin de Belgische dichter Henri Michaux een hoofdrol speelt. Omdat ik deze dichter niet ken ben ik op zoek gegaan naar zijn leven en werk. Volgens het bericht in de krant is bekend dat Michaux met mescaline en LSD experimenteerde en dat maakte me nog eens extra nieuwsgierig. Zoals de regelmatige lezer van dit blog waarschijnlijk wel bekend is mag ik graag de rafelranden van de poëzie opzoeken en drugsgebruik (en zeker hallucinerende drugs) zijn soms een aanleiding tot, laat ik het vriendelijk zeggen, bijzondere poëzie.

Henri Michaux (1899 – 1984) was een Franstalig Belgisch schrijver, dichter en schilder. Hij werd Frans staatsburger in 1955. Zijn werk wordt vaak gerekend tot het surrealisme, al maakte hij zelf geen deel uit van deze kunstbeweging. Michaux ontving in 1965 de ‘Grand Prix National des Lettres’ en weigerde deze in ontvangst te nemen. Hij ontwikkelde in zijn leven onder andere compassie en toewijding voor mensen met psychose. Hij experimenteerde persoonlijk met exploratieve psychische belevingen vanuit de rede (gebruik van hallucinerende drugs) en keerde in ruime zin daartoe terug. Zijn twee bekendste werken zijn ‘Misérable miracle’ uit 1972 en ‘Les Grandes Épreuves de l’esprit et les innombrables petites’ uit 1966.

Michaux is vooral bekend om zijn esoterische romans en gedichten die zijn geschreven in een toegankelijke maar grillige en soms zenuwslopende stijl.  Zijn oeuvre omvat poëzie, reisverslagen en kunstkritiek.Tijdens zijn reizen door Azië maakte Michaux kennis met de oosterse cultuur en ontstond zijn interesse voor kalligrafie en zijn voorliefde voor Oost-Indische inkt. Om in beeld te brengen wat in taal onmogelijk te zeggen was, begon de dichter te schilderen.

In het literaire tijdschrift ‘Ad Interim’ uit 1949 verscheen het gedicht ‘ik ben gong’ (vertaling Koos Schuur) van Henri Michaux.

.

ik ben gong

.

In het lied van mijn gramschap is een ei,
En in dat ei zijn mijn moeder en vader en kinderen,
En in dat al is vreugde en verdriet gemengd en leven.
Grote stormen die mij bijstand gaven,
Zomerzon die mij gedwarsboomd heeft,
Er is haat in mij, sterk en van oude datum,
En wat de schoonheid aangaat ziet men later wel.
Ik ben inderdaad hard geworden slechts door schilvers;
Als men eens wist hoe mollig ik welbeschouwd bleef.
In ben gong en watten en sneeuwig lied,
Ik zeg dit en ik ben er zeker van.
.
.
                                                                                                        Zonder titel, 1960 (Museum Of Modern Art)

Personificatie

Dubbelgedicht

.

Vandaag in het dubbelgedicht geen twee gedichten over een zelfde onderwerp maar twee gedichten waarin beeldspraak of personificatie voorkomt. Personificatie is een vorm van beeldspraak waarbij de dichter menselijke eigenschappen of menselijk gedrag toekent aan abstracte begrippen of levenloze objecten.

In de twee volgende gedichten betreft het een klimop dat praat en bomen die tranen. Het eerste gedicht is van Martinus Nijhoff (1894-1953) en komt uit de bundel ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ een keuze uit de oorspronkelijke gedichten uit 1959. In mijn geval uit de 6e druk uit 1970. Het gedicht is getiteld ‘Het klimop’.

Het tweede gedicht is van Guido Gezelle (1830-1899) en komt uit de bundel ‘Bloemlezing uit Guido Gezelle’s gedichten’ uit 1904. In mijn geval de 10e druk uit 1940. Het gedicht is getiteld ‘Tranen’.

.

Het klimop

.

Als ik langs ’t ziekenhuis waar zij verpleegd werd loop,

het is niet omdat ik op haar opstanding hoop,

het is omdat het klimop hoger is gaan reiken

dat ik op ’t muurtje klim om door het hek te kijken.

.

Het is om het gebouw weer in de tuin te zien.

Ik ruik de rozen weer, ik ruik de creolien,

ik ga de trap weer op, ik loop door lege gangen,

ik kom weer voor de deur waar ’t bordje is omgehangen.

.

Maar tegelijk, o klimop, die mijn slaap beroert,

hebt gij mij naar een verre dag teruggevoerd.

Ik lig in een prieel, ik ben een zieke jongen,

en zij zit bij me en heeft ons lievelingslied gezongen.

.

‘Ik ga een deken halen, het wordt koud, mijn kind,’

zegt ze. Haar lichte stap verdwijnt over het grint.

En ik tel wachtende tussen de klimopblaren

de sterren die reeds aan de hemel flonkrend waren. –

.

‘Dromer’ zegt het klimop ‘kom van dat muurtje af,

ga heen en leg een deken op je moeders graf.

Zij moet het op den duur ontoegedekt koud krijgen

nu zij in ’t klimop ligt en de sterren ziet stijgen.’

.

Tranen

.

’t Is nevelkoud,
en, ’s halfvoornoens, nog
duister in de lanen;
de boomen, die ‘k
nog nauwelijks zien kan,
weenen dikke tranen.

.

’t En regent niet,
maar ’t zeevert… van die
fijngezichte, natte
schiervatbaarheid,
die stof gelijkt, en
wolke en wulle en watte.

.

’t Is aschgrauw al,
beneên, omhooge, in
’t veld en langs de lanen:
de boomen, die ‘k
nog nauwelijks zien kan,
weenen dikke tranen.

.

 

 

Twee maal twee

H. Marsman

.

Waar ik op maandag een gedicht uit de bundel ‘1 x 1’ of ‘One Times One’ van E.E. Cummings, werd ik verrast door een gedicht in de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1941, van Hendrik Marsman (1899 – 1940) met de titel ‘Twee maal twee’ alsof het hier een vervolg op ‘1 x 1’ lijkt. Dit is natuurlijk helemaal niet het geval maar door de titel getriggerd las ik het gedicht en wat blijkt;  het gedicht van Marsman gaat over een sluimerend verlangen waaraan toe wordt gegeven. Wat dat verlangen is en in welke context dit gebeurd valt uit het gedicht goed op te maken. Kijk dat noem ik nog eens verrassend. Alle reden om het gedicht met jullie te delen.

.

Twee maal twee

.

Kaarsen staan naast ons bed.
het donker hangt om het onrustige woud
van de vlammen; maar in mijn armen houd
ik den jongen, die bed,
brood en gebeden met mij deelt.
.
boven mij, tegen den zolder, verdeelt
een waterpas spiegel de vage ruimte
der kamer met de kleine trillende vlammen
in twee bijna gelijke vertrekken;
ook boven mij lekken de vlammen,
ook boven mij houd ik den jongen
in mijn armen, die bed,
brood en gebeden met mij deelt.
.
hier, onder het deinen van mijn buik
voel ik het kloppende leven dat woelt in mijn schoot
en door mijn bezwijming dansen de vlammen bij honderdtallen
maar boven mij zie ik zijn rug zoo dreigend hangen
alsof hij loodrecht omlaag zal vallen;
en terwijl ik hiér mij verlies in vervoerende ondergangen,
zie ik dáar mijn ontuchtig-spiedend masker neerhangen
over zijn schouder – totdat ik de oogen sluit.
.
.

Kwatrijnen en Rondeel

Dubbel-gedicht

.

Ik heb besloten dat een Dubbel-gedicht ook twee gedichten kan bevatten die in vorm een overeenkomst hebben. Nu is een kwatrijn een heel andere vorm dan een rondeel, klopt, maar het zijn beide vaste versvormen. En dus is het vandaag een Dubbel-gedicht van vaste versvormen.

Het eerste gedicht is een kwatrijn, of eigenlijk zijn drie kwatrijnen. Een kwatrijn is een gedicht of een strofe van een gedicht van vier versregels en twee rijmklanken. Het woord is afgeleid van het Franse quatrain, van quatre, voor vier. Het rijmschema is meestal a-a-b-b, maar ook a-b-a-b en andere schema’s zijn mogelijk.

De ‘Drie kwatrijnen’ zijn geschreven door Hendrik Marsman (1899 – 1940) en verschenen in ‘Verzamelde gedichten’ uit 1967. De Drie kwatrijnen stammen uit de tweede periode (1929 – 1933).

Het tweede gedicht is een rondeel. Het belangrijkste kenmerk van een rondeel is de vele herhalingen: regels 1, 4 en 7 zijn hetzelfde en regels 2 en 8 zijn hetzelfde. Daarnaast kent een rondeel een vast rijmschema: a-b-a-a-a-b-a-b.

Het gedicht ‘Rondeel’ is van dichter D.A.M. Binnendijk ( 1902 – 1984). Dick Binnendijk was docent, dichter en literatuurcriticus. Het gedicht ‘Rondeel’ verscheen in Forum, een literair tijdschrift dat verscheen tussen 1932 en 1935, en later in ‘Nieuwste Dichtkunst’ De Uilenreeks No. 1 uit 1934.

.

Drie kwatrijnen

.

Zonder weerklank

.

Volk, ik ga zinken als mijn lied niet klinkt;

ik moet verdrogen als gij mij niet drinkt;

verzwelg mij, smeek ik  maar zij drinken niet

wees mijn klankbodem, maar zij klinken niet.

.

Verbittering

.

De namen van wie eens mijn vrienden waren

werden tot as tussen mijn tanden en ik spuw ze uit.

eenzaam schijnt men te moeten zijn in deze dode landen;

het leven dooft in kaars na late nachtkaars uit.

.

Voor het inslapen

.

In deze kleine kamer vind ik soms nog vrede.

al wat daarbuiten ligt heeft voor mij afgedaan;

wat rest mij  nog, dan ‘Krieg und Frieden’ lezend,

tot mijn verwoeste dromen in te gaan?

.

Rondeel

.

Geen vrucht, hoe glanzend aan haar tak,

Kan ‘t geeslen van de buien weren

Die in de herfst ten buit begeeren

Wat voordien aan haar greep ontbrak.

.

Geen vlaag, die in den nacht opstak,

Zal de geheime gloed bezweren

Der vruchten, glanzend aan den tak,

Die alle buien wreed bezeeren.

.

Zoo geen vermeetle hand verbrak

Des harten ongeschonden zegel,

Waarmee ‘t zich hecht aan eigen regel —

Een spaart zijn onweerstaanbre knak

Geen vrucht, hoe eenzaam aan haar tak.

.

Met twee maten

Marnix Gijssen

.

De verzamelbundel ‘Met twee maten’ uit 1956 werd in dat jaar in een oplage van maar liefst 15.000 stuks gedrukt en later in 1969 nog eens 7.500 stuks. Deze bundel ingeleid en samengesteld door Paul Rodenko, heeft als ondertitel; de kern van vijftig jaar nederlandse poëzie geïsoleerd en experimenteel gesplitst.

De bundel is dus in tweeën gedeeld, de eerste maat, zoals Rodenko het noemt, geeft een beeld van het beste, dat er de laatste halve eeuw in Nederland en Vlaanderen aan poëzie is geschreven (dus ruwweg de eerste helft van de 20ste eeuw).

De tweede maat wil een poging zijn tot reconstructie van de poëtische erfenis van de laatste halve eeuw, op basis van het contemporaine poëtische bewustzijn, dat in zijn meest geprononceerde vorm in de poëzie der experimenteren tot uitdrukking komt.

Juist naar die tweede maat ging mijn belangstelling uit, grote dichters en gedichten uit de eerste helft van de 20ste eeuw ken ik genoeg maar wat verstaat of verstond Rodenko in 1956 als experimenteel? Met de kennis en de kijk van een 21ste eeuwse lezer valt dat experimentele erg mee. Toch valt er een hoop te genieten en is duidelijk waarom dichters als Andreus, Lucebert en Claus in dit deel zijn opgenomen.

Maar ook een schrijver/dichter als Marnix Gijsen (1899-1984) staat tussen de Experimentelen. Ik ken Gijsen als schrijver maar niet zozeer als dichter en juist hij staat hier als experimenteel gerangschikt. Als je het gedicht ‘Bij een sterfbed’ leest begrijp je dit ineens beter.

.

Bij een sterfbed

.

Dat wij allen

aan dit leven

kleven

lijk een oester aan haar schelp,

lijk aan den tepel der leeuwin

de weke welp

doet dat mij dat beven?

Of is het dat oud en diep verdriet

om den dag die heengaat,

om een bron die in zand vervliet,

om Oedipus die ons blind en klagend

verlaat?

.

Gele dood, stomme dood,

elke porie wordt een wonde,

ik bloed zwijgend, langzaam uit.

Mijn zoetste ketens, vlees en geest,

hebt gij weer plots ontbonden.

Ik ben uw buit, ik ben uw buit.

.

De zee

H. Marsman

.

Dichter, vertaler en literair criticus Hendrik Marsman (1899-1940) is bij de meeste mensen bekend van zijn gedicht ‘Herinnering aan Holland’ dat hij schreef in 1936 toen hij, na jaren in een expressionistische (soms futuristische) stijl poëzie had geschreven, meer realistischer en traditioneler poëzie ging schrijven. Voor zijn expressionistische periode behoorde Marsman  lange tijd tot de stroming van het vitalisme (wat zoveel betekent als levensdrift, de drang om intens, vurig en gevaarlijk te leven en als zodanig een afsplitsing was van het expressionisme). In 1940 verschijnt van Marsman de bundel ‘Tempel en kruis’. Over deze bundel schreef Arthur Lehning in ‘De vriend van mijn jeugd’:

“Zijn laatste cyclus van verzen heeft iets van het meeslepende en visionaire van zijn eerste werk, maar het is van een langere adem. Het thema is niet alleen dat van de cultuur, maar ook van zijn eigen leven, en de zin van het leven, en van zijn zelfbevestiging is nu niet meer het individu, vermetel en geïsoleerd tegenover wereld en kosmos gesteld, maar humaan en humanistisch met de stroom der cultuur verbonden.”

Uit deze sober uitgevoerde kleine bundel koos ik het wat kortere gedicht ‘De zee’.

.

De zee

.

Wie schrijft, schrijv’ in den geest van deze zee
of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif
dat stand houdt als de vloed ons overvalt
en de cultuur gelijk Atlantis zinkt;
hier alleen scheert de wiekslag van het licht
de kim van het drievoudig continent
dat aan ons lied den blanken weerschijn schenkt
van zacht ivoor en koolzwart ebbenhout,
en in den dronk den geur der rozen mengt
met de extasen van den wingerdrank.
Hier golft de nacht van ’t dionysisch schip
dat van de Zuilen naar den Hellespont
en van Damascus naar den Etna zwierf;
hier de fontein die naar het zenith sprong
en regenbogen naar de kusten wierp
van de moskee, de tempel en het kruis.
Hier heeft het hart de hoge stem gehoord
waardoor Odysseus zich bekoren liet
en ’t woord dat Solon te Athene sprak;
en in de branding dezer kusten brak
de trots van Rome en van Babylon.

.

Zolang de europese wereld leeft
en, bloedend, droomt den roekelozen droom
waarin het kruishout als een wijnstok rankt,
ruist hier de bron, zweeft boven déze zee
het lichten van den creatieven geest.

.

 

Een lentemorgen trad je uit ons huis

J. Presser

.

De schrijver, historicus en dichter J. Presser (1899-1970) schreef in de Tweede Wereldoorlog een aantal gedichten onder het pseudoniem J. van Wageningen. Een aantal gedichten werden illhgeaal gestencild of gedrukt en verspreid. Tijdens een treincontrole werd de jonge vrouw van Presser, Debora Appel, opgepakt met een vervalst identiteitsbewijs en hij zou haar nooit weer zien. Zij zou later tijdens de oorlog worden vermoord in concentratiekamp Sobibór.

In het gedicht ‘Een lentemorgen trad je uit ons huis’ uit 1943 vertolkt Presser op beklemmende wijzehoe de Jodenvervolging ingreep in het persoonlijk leven van Joden en dus ook van hem zelf. In het gedicht spreekt de dichter nog niet van de dood maar van ballingschap zoals ooit, volgens het oude testament, de joden in Babylon.

.

Een lentemorgen trad je uit ons huis

.

Een lentemorgen trad je uit ons huis,

in een dun bloesje, zonnig en tevreden,

en geen van beide hoorde ’t zacht geruis,

of zag de vale schaduw neergegleden

.

van ’t noodlot wiekend boven ’t jonge hoofd,

dat glimlachend zich eens nog naar me wendde…

Ik heb een ganse nacht en dag geloofd,

dat ik die vlotte, lichte tred herkende

.

en toen niet meer. Toen kwam het formulier

met naam en stempel, nummer van barak,

verzoek om warme kleren. Ach, toen brak

mijn hart natuurlijk niet. Mijn ogen zagen

jou ergens ver, heel ver, aan een rivier

van Babylon de slavenketen dragen.

.

Neem me onder je vleugels

Van The Big Bang Theory naar de nationale dichter van Israël

.

In de erg grappige sitcom ‘The Big Bang Theory’ speelt Mayim Bialik sinds 2010 Amy, de vriendin van de oppernerd Dr. Sheldon Cooper. Ik mag deze serie graag bekeijken al was het alleen maar omdat er een heleboel wetenschappers meewerken aan deze serie waardoor de berekeningen en de wetenschappelijke onderwerpen die terloops aan de orde komen heel serieus zijn uitgewerkt en kloppen met de wetenschappelijke realiteit. Daarnaast is de serie ook gewoon ontzettend grappig.

Toen ik een stukje over Mayim Bialik las en op haar Wikipedia pagina keek, bleek dat zij een afstammeling is van Chaim Nachman Bialik. Chaim Nachman Bialik (1873 – 1934) was een joodse dichter, schrijver van proza, vertaler en redacteur uit de Oekraïne, die in het Hebreeuws en Jiddisch schreef. Hij is één van de meest invloedrijke Hebreeuwse dichters en wordt in Israël algemeen beschouwd als de nationale Dichter, alhoewel hij 14 jaar voor de oprichting van de staat is gestorven. Bialik heeft gedurende de periode van 1899 tot en met 1915, 20 van zijn gedichten in het Jiddisch gepubliceerd in verschillende Jiddische periodieken in Rusland. Zijn gedichten worden vaak beschouwd als de beste van de moderne Jiddische poëzie van die tijd.

Zijn bekendste gedicht is wellicht ‘Hachnasini tachat knafeeg’ of ‘Neem mij onder je vleugels’. Ik kon geen Nederlandse vertaling vinden van dit gedicht maar wel de Engelse vertaling van Ruth Nevo.

.

Take me under your wing

 

Take me under your wing,
be my mother, my sister.
Take my head to your breast,
my banished prayers to your nest.

One merciful twilight hour,
hear my pain, bend your head.
They say there is youth in the world.
Where has my youth fled?

Listen! another secret:
I have been seared by a flame.
They say there is love in the world.
How do we know love’s name?

I was deceived by the stars.
There was a dream; it passed.
I have nothing at all in the world,
nothing but a vast waste.

Take me under your wing,
be my mother, my sister.
Take my head to your breast,
my banished prayers to your nest.

.

 

 

Doodstrijd

H. Marsman

.

Dichter, vertaler en literair criticus Hendrik Marsman (1899 – 1940) overleed in 1940  toen de Berenice, het schip waarop hij met zijn vrouw naar Engeland vluchtte, in Het Kanaal verging, waarschijnlijk als gevolg van een torpedo van een Duitse U-boot, die een explosie veroorzaakte. Tussen 1919 en 1926 schreef hij het gedicht ‘Doodstrijd’ waar je met een beetje fantasie een voorspellende Marsman in kan lezen.

.

Doodstrijd

.

Ik lig zwaar en verminkt in een hoek van den nacht,

weerloos en blind; ik wacht

op den dood die nu eindelijk komen moet.

het paradijs is verbrand: ik proef roet,

dood, angst en bloed.

ik ben bang, ik ben bang voor den dood.

.

ik kan hem niet zien,

ik kan hem niet zien,

maar ik voel hem achter mij  staan.

hij is misschien rakelings langs mij gegaan.

hij sluipt op zwarte geruisloze voeten onzichtbaar

achter het leven aan.

.

hij is weergaloos laf:

hij valt aan in den rug;

hij durft niet recht tegenover mij te staan;

ik zou zijn schedel te pletter slaan.

ik heb nu nog, nu nog, een wild ontembaar

verlangen naar bloed.

.

%d bloggers liken dit: