Site-archief
Jan Cremer
Verloren gedichten
.
Wie jan Cremer zegt, zegt ‘Ik, Jan Cremer’, deel twee van deze klassieker, ‘de Hunnen’ en waarschijnlijk ook zijn schilderkunst. Cremer heeft zelfs een eigen museum in Enschede.
Waar ik zeker niet aan dacht (omdat ik het niet wist) was Jan Cremer als dichter. Uit de summiere informatie voorin het kleine maar goed uitgegeven bundeltje ‘Verloren gedichten’ uit 2004, blijkt dat Jan Cremer al in 1957 debuteerde als dichter. Zeven jaar voor hij doorbrak als schrijver van ‘Ik, Jan Cremer’.
Zelfs bij een zeer goed gedocumenteerde website als http://www.dbnl.org/ geen woord over zijn poëzie. Het merendeel van de gedichten opgenomen in ‘Verloren gedichten’ komt dan ook uit de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw.
Een (klein) deel van de gedichten zijn in het Engels en waarschijnlijk geschreven in de tijd dat Cremer in Amerika woonde en werkte.
Achterop het bundeltje de volgende woorden van Seymour Kim: `Jan Cremer can rank unashamedly as the briljant illegitimate son of Louis-Ferdinand Céline, Henry Miller, Jean Genet and Maxim Gorski.’
De vroege poëzie van Cremer is niet wat je zou verwachten (rauw, expliciet) maar eerder melancholisch en zelfs een ietsje romantisch. Ik heb gekozen voor het gedicht ‘Emmastraat 10 Enschede’ (ik vermoed het geboorteadres van Jan) uit 1978 en een deel van zijn ‘cyclus poetry american style’uit 1969.
.
Emmastraat 10 Enschede
.
Ik ben hier de oude eik
en ik wacht
de donkere zomernacht
op de vuurvogel
met veren die licht geven
ooit overzag ik hier het slachtersveld
en hoorde ik ze schreeuwen
een laatste roep
verstomd galop
.
flitsende messen door weke kelen
hinniken gesmoord in zachte doodskreet
stampende vurige hengsten
werden aan mij vastgemaakt
steigerende onwil werd wreed bestreden
mijn stam was doordrenkt van paardebloed
mijn voet verdronk in zweet
zwepen werden op mij uitgemeten
de scherpte van het slachtmes in mijn schors gekerfd
gebleekte huiden hebben in mijn takken gehangen
het kabaal van de kraaien in mijn kruin
veulens hebben mij in wanhoop
aangesproken
.
ik ben hier de oude eik
en ik wacht
Horsa en Hengist hadden mij verlaten
in met bloed en mest doortrokken stro.
.
.
A staten Island Industrial engineer
who had known enemies
was blasted to death
when he turned
the ignition key in his car
touching off 10 sticks of dunamite
planted under the hood
.
Robert Lee Massie
scheduled to die in the gas chamber
for murder
has written to Governor Reagan
that he wishes
.
to be executed on schedule
.
Gregory Corso
32 jaar
.
De leeftijd van 32 jaar blijkt schrijvers te inspireren. Iedereen kent het nummer 32 jaar van Doe Maar en deze post gaat over een gedicht geschreven op de vooravond van de 32ste verjaardag van Beat poet Gregory Corso.
Gregory Corso (1930 – 2001) groeide op onder slechte omstandigheden en belande dan ook al op jonge leeftijd in de gevangenis. Daar leerde hij echter de literatuur kennen en ontwikkelde hij een voorkeur voor de dichtkunst. Over zijn ervaringen in de cel zei hij later: “When I left, I left there a young man, educated in the ways of men at their worst and at their best. Sometimes hell is a good place – if it proves to one that because it exists, so must its opposite, heaven exist” Zijn hemel vond hij in de poëzie.
In 1950 kwam hij uit de gevangenis en kwam hij in contact met Allen Ginsberg, William S. Burroughs en Jack Kerouac. Hij begon te schrijven voor de Los Angeles Examiner maar acteerde en speelde ook onder andere in Andy Warhols film ‘Couch’.
In 1954 verscheen ‘The Vestal Lady on Brattle and Other Poems’, zijn eerste dichtbundel. Dit was het begin van een reeks voordrachten van Corso waarvoor hij stad en land afreisde, bijvoorbeeld naar Oost-Europa en Mexico. In 1956 verhuisde hij naar San Francisco en werd het boegbeeld van de Beat Generation. Het hoogtepunt van zijn dichtersbestaan lag in de jaren ’50 en ’60.
In totaal publiceerde Corso ruim 20 dichtbundels. Zijn werk droeg hij voor “in his natural voice, a trademark high-pitched “New Yorkese” drawl with subtle undertones of expressiveness.” In 2001 overleed Corso en op zijn eigen verzoek werd hij begraven in een graf naast dat van Percy Shelley op de Cimitero Acattolico in Rome.
Hieronder het gedicht dat hij schreef op de vooravond van zijn 32ste verjaardag in 1962.
.
Writ On The Eve Of My 32nd Birthday
.
a slow thoughtful spontaneous poem
I am 32 years old
and finally I look my age, if not more.
Is it a good face what’s no more a boy’s face?
It seems fatter. And my hair,
it’s stopped being curly. Is my nose big?
The lips are the same.
And the eyes, ah the eyes get better all the time.
32 and no wife, no baby; no baby hurts,
but there’s lots of time.
I don’t act silly any more.
And because of it I have to hear from so-called friends:
“You’ve changed. You used to be so crazy so great.”
They are not comfortable with me when I’m serious.
Let them go to the Radio City Music Hall.
32; saw all of Europe, met millions of people;
was great for some, terrible for others.
I remember my 31st year when I cried:
“To think I may have to go another 31 years!”
I don’t feel that way this birthday.
I feel I want to be wise with white hair in a tall library
in a deep chair by a fireplace.
Another year in which I stole nothing.
8 years now and haven’t stole a thing!
I stopped stealing!
But I still lie at times,
and still am shameless yet ashamed when it comes
to asking for money.
32 years old and four hard real funny sad bad wonderful
books of poetry
—the world owes me a million dollars.
I think I had a pretty weird 32 years.
And it weren’t up to me, none of it.
No choice of two roads; if there were,
I don’t doubt I’d have chosen both.
I like to think chance had it I play the bell.
The clue, perhaps, is in my unabashed declaration:
“I’m good example there’s such a thing as called soul.”
I love poetry because it makes me love
and presents me life.
And of all the fires that die in me,
there’s one burns like the sun;
it might not make day my personal life,
my association with people,
or my behavior toward society,
but it does tell me my soul has a shadow.
.
Semjon Lipkin
Russische dichter
.
Semjon Lipkin studeerde in Moskou en was daar een gewaardeerd vertaler uit oosterse talen. Hij was een protegé van Achmatova, die hem naar voren schoof als één van de betere dichters van de jaren ’50.
Semjon Lipkin (1911-2003) was getrouwd met de Russische dichteres Inna Lisnjanskaja (1928). Het echtpaar kon in de Sovjettijd weinig publiceren. Ze behoren evenwel tot de beste dichters van die periode en van de jaren na de perestrojka. Universele problematiek van de gedichten van Lisnjanskaja doet haar werk uitstijgen boven de actualiteit en alles wat kortstondig en tijdgebonden is. Meer dan Lisnjanskaja gaat Lipkin in op gebeurtenissen in het dagelijks leven of op dingen die hij zich herinnert, bijvoorbeeld uit de oorlogsjaren.
.
Gedenkplaats
.
Twee schilders, Beiers, blonde krullen,
Verven de openstaande ramen
En niets verraadt bij deze knullen
’t Bestaan van enig zielendrama.
.
Daarbinnen staan in strenge orde
Gedoofde ovens aangetreden.
Herauten van de as van morgen,
Of tekens van een dood verleden?
.
Ik volg de kalme kwasten, adem
De frisse lucht in van het najaar;
En angstig wervelen de blaren
Rond Dachau, het voormalig Lager.
.







