Site-archief
Tuin van Eros
Jan Engelman
.
De dichter, kunst- en cultuurcriticus en essayist Jan Engelman (1900 – 1972) is voornamelijk bekend geworden vanwege zijn gedicht ‘Vera Janacopoulos’, dat volgens sommigen een typisch voorbeeld is van poésie pure waarbij de schone klank en de symboliek hiervan belangrijker zijn dan de betekenis.
Simon Vestdijk heeft in zijn studies over poëzie, ‘De glanzende kiemcel’ uit 1942, aannemelijk gemaakt dat gedichten als ‘Vera Janacopoulos’ niet alleen gebaseerd zijn op klanken, maar dat de betekenissen van de afzonderlijke woorden wel degelijk bijdragen aan de poëtische sfeer van het gedicht. Het gedicht werd na verschijnen in een tijdschrift meteen beroemd, en door sommigen wat belachelijk gevonden, of zelfs het “einde der poëzie” zoals door de hoogleraar Nederlands, Nico Donkersloot.
Engelman was zowel om zijn opvattingen en gedichten als vanwege zijn persoonlijke leven omstreden in het literaire leven van vóór de Tweede Wereldoorlog. Hij zou er een losse seksuele moraal op nahouden, hoewel hij zich hierover nooit expliciet heeft uitgelaten. Toch kreeg Engelman in zijn actieve jaren als dichter verschillende literaire prijzen zoals de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre in 1954.
.
Uit zijn bundel ‘Tuin van Eros’ uit 1932 het gedicht ‘Vera Janacopoulos’ met de bekende openingszin “Ambrosia, wat vloeit mij aan?”.
.
Vera Janacopoulos
Cantilene
Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw schedelveld is koeler maan
en alle appels blozen
de klankgazelle die ik vond
hoe zoete zoele kindermond
van zeeschuim en van rozen
o muze in het morgenlicht
o minnares en slank gedicht
er is een god verscholen
violen vlagen op het mos
elysium, de vlinders los
en duizendjarig dolen
.
Met dank aan Wikipedia en gedichten.nl
Die achternacht
Joost Zwagerman (1963 – 2015)
.
Hoewel ik een aantal van de boeken van Joost Zwagerman heb gelezen, behoorde hij niet tot mijn favoriete schrijvers. ook zijn poëzie vond ik vaak wat gekunsteld. Helemaal niet erg natuurlijk, smaken verschillen. Nu hij maandag zo plotseling en onverwacht een einde aan zijn leven heeft gebracht voelde ik toch dat ik ook aan zijn poëzie aandacht moest besteden. Overal in het nieuws worden zijn romans en essays genoemd en het feit dat hij bij De Wereld Draait Door vaak over kunst sprak (iets waar ik trouwens wel altijd enthousiast van werd), maar vrijwel nergens lees ik uitgebreid terug dat hij ook poëzie schreef. Zwagerman behoorde in de jaren 80′ tot de ‘Maximalen’
De dichters die bij de “Maximalen’ behoorde zetten zich vooral af tegen de volgens hen ‘witte en stille’ gedichten die er door de talige dichters werd geschreven. In plaats van die minimale poëzie wilden zij ‘maximale’ – en ze noemden de bloemlezing waarin ze hun werk verzamelden dan ook ‘Maximaal’ (1988). Deze Maximalen rekenden af met poëzie die gebukt ging onder ‘het juk van het grote niets’, zoals Joost Zwagerman het noemde. Zoals alle nieuwe stromingen maakten zij dus een karikatuur van het werk van hun voorgangers. Dichters moesten zichzelf niet langer reduceren tot ‘lispelende garde van de porseleinkast’, maar moesten de ‘muze de straat opjagen’- poëzie moest realistisch zijn. Maar voor deze ‘Maximalen’ was het ook van belang hoe een gedicht was geschreven: behalve het leven speelde ook het talige een grote rol.
Om ook dat aspect van zijn schrijverschap aandacht te geven hier een gedicht uit 2004 waarin ik bij herlezing wel iets van de worsteling in zijn leven terug lees. Of om, zoals hij het zelf schreef’ de laatste zin uit dit gedicht aan te halen; “een man om van kaft tot kaft uit voor te lezen”.
.
Die achternacht kwam ik mij tegen op een plek
Die achternacht kwam ik mij tegen op een plek
waar ik mij gewoonlijk niet vertoon.
Ik stelde mij teleur. Sprak te luid
tegen mensen die mij zichtbaar niet vertrouwden.
Ik wilde dat ik vond dat ik naar huis toe wilde
en sprak mij aan om hiervandaan te gaan
maar dat was zo gemakkelijk nog niet. Ik verloor mij
in gesprekken die ik al zo vaak gevoerd had
zonder zicht op toonzaamheid
of zelfs maar dunne trucs
waarmee je doorgaans
een kapotte nacht doorkomt.
Het eindigde ermee dat ik van alles
in mijn oor siste wat ik maar half verstond.
Wat doe je op zulke momenten? Ik liet mij
voor wat ik was; het had geen zin mij het zwijgen
op te leggen, ik was berstensvol op mij gebeten
en toen het eenmaal ochtend was
zag ik mij als zo vaak in tongen terug
als het legioen dat vreemden streelt.
Spreekwoord was ik dat niet snapt,
gaandeweg de dag werd ik weer opvoeding
die ouders voor hun kinderen uitdenken
en in het holst van alle bruikleen
was ik wat ik telkens na zo’n achternacht in corvee
en klatering moet zijn: voor dag en dauw de bijbel,
met stofomslag en in voldongen esperantoklanken,
een man om van kaft tot kaft uit voor te lezen
.
Uit: Roeshoofd hemelt
.
Met dank aan http://www.literatuurgeschiedenis.nl
Charles Baudelaire
Voorbijgangster
.
Charles Baudelaire (1821 – 1867) was een Frans dichter en kunstcriticus die vooral bekendheid kreeg door zijn poëziebundel ‘Les fleurs du mal’ uit 1857. Hoewel Baudelaire vaak gerekend wordt tot de symbolisten waarbij verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie centraal werden gesteld, zijn er ook duidelijk tekenen van de Romantiek (waar de subjectieve ervaring als uitgangspunt werd genomen) en het Realisme (stroming waarin men poogt de werkelijkheid zo authentiek mogelijk weer te geven) in zin werk terug te vinden. Charles Baudelaire wordt gezien als één van de belangrijkste dichters van de Franse literatuur in de 19e eeuw.
Hieronder het gedicht ‘À une passante’ uit ‘Les fleurs du mal’ in het Frans en in de Nederlandse vertaling.
.
À une passante
La rue assourdissante autour de moi hurlait.
Longue, mince, en grand deuil, douleur majestueuse,
Une femme passait, d’une main fastueuse
Soulevant, balançant le feston et l’ourlet ;
Agile et noble, avec sa jambe de statue.
Moi, je buvais, crispé comme un extravagant,
Dans son oeil, ciel livide où germe l’ouragan,
La douceur qui fascine et le plaisir qui tue.
Un éclair… puis la nuit ! – Fugitive beauté
Dont le regard m’a fait soudainement renaître,
Ne te verrai-je plus que dans l’éternité ?
Ailleurs, bien loin d’ici ! trop tard ! jamais peut-être !
Car j’ignore où tu fuis, tu ne sais où je vais,
Ô toi que j’eusse aimée, ô toi qui le savais !
.
.
Aan een voorbijgangster
De straat rondom mij was vervuld van oorverdovend leven.
Groot, slank, gekleed in rouw, met droeve majesteit,
Ging mij een vrouw voorbij, die met een fraaie hand
De schulprand van haar rok oplichtte en liet dalen;
Soepel en vol gratie, haar been een beeldhouwwerk.
Ik, als een dwaas verstard, dronk uit haar ogen,
Als een loden lucht waarin storm kan ontstaan,
De zoetheid die betovert en het genot dat doodt.
Een bliksemflits… dan duister!… -Vluchtige schoonheid,
Wier blik mij plotseling weer deed geboren worden,
Zal ik je ooit nog zien, nog vóór de eeuwigheid?
Elders, ver weg van hier! te laat! of nooit misschien!
Want ik weet niet waarheen jij vlucht, jij niet waarheen ik ga,
O jij die ik beminnen zou, o jij die dat goed wist
.
Met dank aan Wikipedia en http://poezie-log.blogspot.nl/
.









