Site-archief

Poëzie als programmeertaal

Gerrit Krol

.

Enige tijd geleden werd aan de medewerkers van Meander gevraagd om onder woorden te brengen wat zij vonden dat een goed gedicht maakt, of aan welke eigenschappen een goed gedicht zou moeten voldoen. Ik moest hieraan denken toen ik een artikel over Gerrit Krol las op de website literatuurmuseum.nl. In dit artikel las ik dat Krol over een gedicht zegt dat dit een reeks woorden is, dat aan een aantal voorwaarden voldoet. Daarover zo meer.

Gerrit Krol (1934-2013) was naast romanschrijver, essayist en dichter ook computerprogrammeur bij een groot internationaal olieconcern. Vooral die laatste functie had een grote invloed op zijn poëtisch werk. Gerrit Krol was een groot bewonderaar van Gerrit Achterberg. Hij bewonderde de techniek, en vooral de procesachtige manier waarop Achterberg bewegingen kon beschrijven. Want veel meer dan de thematiek van de verloren geliefde, die gewoonlijk met Achterberg wordt geassocieerd, was dat voor Krol het geheim van Achterberg: de manier waarop hij het exacte en het poëtische wist te verzoenen.

Door zijn fascinatie met het exacte in combinatie met het poëtische in het werk van Achterberg, wilde Krol onderzoeken of het mogelijk was poëzie daadwerkelijk te programmeren. Door zijn werk als programmeur was hij bezig met computers, en hij raakte geïnteresseerd in de manieren waarop hij die zou kunnen gebruiken om ze te laten denken en dichten (opmerkelijk genoeg niet om in te zetten als schrijfgereedschap: Krol gebruikte nooit een tekstverwerker). Het programma dat hij schreef heette ‘APPI’: Automatic Poetry by Pointed Information. En zo heette ook het bijbehorende boek dat hij schreef. Het was een essay met illustraties. Om het fenomeen poëzie voor een computer behapbaar te maken, begint Krol met een systematische ontleding van wat een gedicht is:
.
Wanneer is een reeks woorden een gedicht? Je zou kunnen zeggen: een reeks woorden is een gedicht als:
– ze een beeld of een voorstelling beschrijven
– een ander zich van die woorden een voorstelling kan maken
– als hij het prettig vindt zich deze voorstelling te maken
– de woorden, in die volgorde, niet worden gebruikt voor andere doeleinden.
.
.
Wat wilde Krol nu eigenlijk met APPI? De grootste uitdaging was misschien niet om goede gedichten te laten leveren door een programma, maar om te proberen de computer te vertellen wat poëzie is. Dat ging niet, vooral omdat Krols poëzie altijd werd gekenmerkt door ambiguïteit, humor en het inzetten van onpoëtisch materiaal.
.
.
Maar als je met een algoritme iets kunt construeren, kun je misschien ook wel een algoritme gebruiken om gedichten mee te maken. Gerrit Krol deed dat in 1971, toen computers nog helemaal niet zo’n alledaags fenomeen waren als nu, in zijn boekje APPI – Automatic Poetry by Pointed Information – Poëzie met een computer. Krol geeft de computer invoer: hij beschrijft bijvoorbeeld een plaatje. Een plaatje van een dame in badpak beschrijft hij bijna als een readymade gedicht in een aantal zinnen als:
.
.
ze heeft een nieuw badpak aan
misschien gaat ze zwemmen
ze steunt op haar hand
om niet te vallen
een aardige vrouw om te zien
een wereld op zich
een denkend wezen
dat haar lippen verft
een lok voor haar ogen
haar oksel is niet te zien
als ze haar arm opheft
zie je die wel
als je haar van de andere kant bekijkt
zie je de andere oksel ook
voor hetzelfde geld kun je zeggen
een nieuw badpak
nu al kiezen
en straks kopen
en het plaatje vergeten
.
.
Er zijn vele manieren om een gedicht te beschrijven en voorwaarden of eigenschappen aan gedichten toe te dichten, Krol voegde er wat mij betreft een heel treffende aan toe. Lees het hele artikel op https://literatuurmuseum.nl/artikelen/poezie-als-programmeertaal 
.
.

Hella Haasse

Virgo

.

Regelmatig kom ik erachter dat er schrijvers zijn, die ik eigenlijk alleen maar ken als prozaschrijver, die naast hun prozawerk ook poëzie hebben geschreven. Opmerkelijk vaak wordt er gedebuteerd met poëzie waarna men zich op de proza werpt. Blijkbaar is poëzie een mooie kruiwagen om schrijver van proza te worden. En nu is er opnieuw een schrijver waarvan ik ontdek dat zij ooit poëzie schreef namelijk Hella Haasse. Hella Haasse (1918-2011) debuteerde met een dichtbundel in 1945. Daarna zou er van haar nauwelijks nog poëzie in druk verschijnen, tot er in 2006 plotseling acht gedichten opdoken in het Vlaamse literaire tijdschrift ‘Het Liegend Konijn’. De enige informatie die erbij stond was: Deze gedichten zijn uit de jaren 1960-1980.

De 22 gedichten in haar debuutbundel getiteld ‘Stroomversnelling’ schreef ze op haar zeventiende. Zelf beschouwde ze dit bundeltje als jeugdzonde. En hoewel ze weliswaar poëzie bleef schrijven (haar archief bevat enkele schriften en een flinke map met grotendeels ongepubliceerde poëzie) zou een tweede bundel er nooit komen. Wil je meer hierover lezen kijk dan op op de site https://literatuurmuseum.nl

In de verzamelbundel ‘Ik ben genoemd Meisje en Vrouw’ 500 gedichten over de vrouw uit de Nederlandstalige letterkunde, samengesteld door Christine D’haen uit 1980, is een gedicht uit haar bundel ‘Stroomversnelling’opgenomen getiteld ‘Virgo’ wat me op de een of andere manier aan Marieke Lucas Rijneveld deed denken.

.

Virgo

.

Zij is een wezen tussen vrouw en knaap –

Zij heeft de strakke passen van een jongen

Soms ligt zij als een poes inééngedrongen:

Dan schijnt zij vrouw, en glimlacht in haar slaap.

.

Haar ogen zijn van amber, en die weten

veel wegen, die haar mond aan geen verraadt –

Zij spiegelt zich in ’t water als zij baadt

Haar lijf is rank en koel en nooit bezeten.

.

Zij houdt van lichte bloemen zonder geur,

lang kan zij zwemmen in de groene bronnen –

Zij leest veel en aandachtig, zoals nonnen

dat doen, alléén, achter gesloten deur

.

terwijl het zonlicht aan de wanden fluistert

en ’t glas-in-lood raam donker glanst als wijn.

Zij heeft de trots van hen, die eenzaam zijn,

een hart dat wacht en aan de stilte luistert. –

.