Site-archief
Wat deed ik daar
Tsead Bruinja
.
Van voormalig dichter des vaderlands Tsead Bruinja (1974) is pas geleden een nieuwe bundel gepubliceerd getiteld ‘Wat deed ik daar’. Schreef ik eerder over zijn ‘projectbundel’ die de dekkende titel draagt ‘De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie’ 101 gedichten uit het Koninkrijk van 1945 tot nu, waarin hij een stem geeft aan al die Nederlandse dichters die hun roots ofwel buiten Nederlands hebben liggen ofwel in hun eigen taal of dialect binnen Nederland dichten. Nog steeds een hele fijne bundel om in te zien en te lezen.
Maar nu dus oorspronkelijk werk waarin Tsead Bruinja eigenlijk terugkeert naar zijn wortels. Het Fries en Friesland. Debuteerde Bruinja in 1998 met de bundel ‘Vreemdgaan’ en in 2000 kwam zijn eerste Friestalige bundel uit getiteld ‘De wizers yn it read’. Hierna volgden nog vele bundels, Nederlandstalig, Friestalig en gemixt. ‘Wat deed ik’ is een bundel gedichten waar “over ontgoocheling door een wereld die zorgt voor stramme weiden en gekneusde slootjes en een bundel vol betovering door de liefde, zonder wie het anders naakt zijn is.” zo meldt de achterflap.
In zijn poëzie geen interpunctie of hoofdletters, een rechttoe rechtaan poëzie voor wie graag eens een ander geluid hoort of leest. Ik koos voor het gedicht ‘of toch avondvrijen’.
of toch avondvrijen
.
volkomen het spoor bijster
ik bedoel geheel onverslagen
.
geheel onverslagen dus hebben we
de bewakers op het bed gelokt
hen bedolven onder kussen
lakens dekens
.
met kleurige spreien hebben we hen in slaap gesust
.
en terwijl zij met stuiptrekkende pootjes
de pluizig staartjes van konijnen volgden
aan de achterkant van hun ogen
.
hebben wij doorgezet en overgezet naar de dag
wat ’s nacht te jubelen stond en op popelen
.
roze pluis van het wasbolletje
slaapmasker lichtschakelaar
.
Poëzie uit het Koninkrijk
Tsjead Bruinja
.
Op woensdag 23 november vindt er in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een bijzondere poëziemiddag plaats met voormalig dichter des vaderlands Tsjead Bruinja (1974). Op deze middag, die toegankelijk voor iedereen (aanmelden kan hier, onderaan de pagina) zal Bruinja zijn bundel ‘De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie 101 gedichten uit het koninkrijk van 1945 tot nu’, presenteren. In zijn periode als dichter des vaderlands (2019-2020) deed hij onderzoek (vooral in de collectie van de KB) naar de volle breedte van de poëzie in het Koninkrijk Nederland, dus ook naar poëzie in andere talen en dialecten.
Toen ik hier voor het eerst van hoorde moest ik meteen denken aan de bundel ‘Minnezinne in moerstaal’ van Ria Westerhuis en Delia Bremer uit 2019 waarin de dames 49 dichters (en dus 49 gedichten) verzamelden in vele dialecten en talen, van Utregs, Limburgs, Drents tot plat Haags, Achterhoeks, Deventers, Vlaams, Suid-Afrikaans en Schleswig-Holsteins.
Bruinja gaat alleen weer een stuk verder want hij verzamelde poëzie vanuit alle windstreken maar ook van dichters wier wortels niet in Nederland liggen maar in landen als Irak, Iran, Amerika, Suriname, de Antillen, Aruba, Indonesië etc. Hiermee streeft hij naar een veel inclusiever verhaal over de poëzie in Nederland.
Op de presentatie gaat Arno Kuipers, collectiespecialist van de KB, in gesprek met Tsead Bruinja over zijn speurtochten in de KB en zullen de dichters Nina Werkman, Lamia Makaddam, Frans Budé en Raj Mohan voordragen.
Om alvast in de stemming te komen hier een gedicht van Lamia Makaddam (1971) uit haar bundel ‘Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf’ dat in 2020 verscheen getiteld ‘Kamerplanten’.
.
Kamerplanten
Ik koop geen kamerplanten meer.
Ze gaan altijd dood en daar erger ik me aan.
Ik verzorg ze zoals ik een kind zou verzorgen.
Liggen ze er slapjes bij dan geef ik ze een beetje water.
In oorlogstijd verplaats ik ze van hoek naar hoek
en geef ze nog wat water.
Wanneer een blad naar de tuin van de buren dwarrelt
geef ik ze nog meer water.
En wanneer een van de kinderen laat thuiskomt
houd ik de planten onder stromend water.
En een keer liet ik ze een week lang in bad liggen
omdat mijn man ging slapen zonder mij een kus te geven.
.
Het onkruid in onze borst
.
De boom waarin ik de wind dacht te horen waaien
hakte ik omver.
Voor de maan die me liet weten dat het nacht was
sloot ik mijn ogen.
Ik liet de liefde achter op tafel en rende achter de gedichten aan.
Ik verloor mezelf in het leven en betrad een boek zonder titel.
Sinds vanochtend zit ik in een tuin die ik met de hand heb getekend
en spreek ik een man toe die ik gemaakt heb uit tuinafval.
Ik vertelde hem over het leven dat na de dood begint
over het dode onkruid dat wij in onze borst dragen
niet omdat het van goud is, maar omdat wat uit de boom valt
onze doden zijn.
En de takken die breken, dat is onze tijd.
.







