Site-archief
Nieuwe versvorm
Wim Meyles
.
Tweevoudige Nederlands kampioen plezierdichten Wim Meyles (1949) is geen onbekende op dit blog. Zo schreef ik twee jaar geleden al over zijn bundel ‘Ietsnut’ en was hij een van de light verse dichters in editie 8 van MUGzine samen met Remko Koplamp, Inge Boulonois en Frank van Pamelen. En nu is er weer een nieuwe bundel van Wim Meyles uit getiteld ‘Kortjakje’ waarin Kortjakjes, (snel)sonnetten, Trijntje Fops, limericks, lobbertangen en nog vele andere vormen van light verse zijn opgenomen.
Dat Meyles al lang meeloopt in het vak van het plezierdichten blijkt uit zijn inmiddels grote oeuvre. Zo heeft hij al 29 boeken op zijn naam staan en schrijft hij ook korte verhalen, sprookjes en fabels. Het Kortjakje is een versvorm die door Meyles is bedacht (zoals heel veel versvormen zijn bedacht door dichters als Drs. P, Joz Knoop, Bas Boekelo, Katja Bruning en Frits Criens). Het Kortjakje is als volgt gevormd: kort-jak-je: 4-3-2, dus vier regels, drie regels en twee regels, met verder als kenmerken: jambische viervoeters en het rijmschema AAAA BBB CC.
Hier een voorbeeld kortjakje uit Meyles zijn nieuwe bundel met de gelijknamige titel.
.
Kortjakje
.
.
Nonsens
Inenting
.
In de jaren ’50 werd er door uitgeverij Het Spectrum veel poëzie uitgegeven. Bundels van dichters maar vooral ook allerlei verzamelbundels en bloemlezingen. Een van die bloemlezingen is nu in mijn bezit, mijn broer wist deze van een waarschijnlijke aftocht richting oud papierbak bij een kringloopwinkel te redden, en ik ben er blij mee.
Het betreft hier de bundel ‘Nederlandse Nonsens op rijm’ uit 1953. Alleen van de titel word ik al vrolijk. In de binnenkant van deze bundel staat geschreven: Nederlandse Nonsens op rijm, een gevarieerde keuze uit meer dan honderd jaar poëtische parodie en fantasie, waaraan elkeen, mits hij gelijktijdig zijn hart en hoofd laat werken, genoegen kan beleven. Medewerkers aan deze bundel zijn De Schoolmeester, Piet Paaltjens, Cornelis Paradijs, Braga, Charivarius, Trijntje Fop, Daan Zonderland, C. Buddingh’ en Annie Schmidt (toen nog zonder M.G. ).
Veel oud werk dus maar zeer zeker ook grappig, venijnig en parodiërende gedichten. Ik koos voor een gedicht van Cornelis Paradijs. Achter dit pseudoniem gaat een groot schrijver schuil namelijk Frederik van Eeden (1860 – 1932). Het gedicht verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Grassprietjes’ uit 1885. Waarom ik voor dit gedicht koos mag meteen duidelijk zijn uit de titel.
.
Inenting
.
Zou ik mijn kind niet laten vaccineeren
Met zuiv’re koepokstof,
Zou ik dien wreeden geesel niet bezweren,
Die reeds zoovelen trof?
.
God zond den dood om ’t menschdom te genezen,
Met zonden zwaar belaân,
Toch heeft ons tevens zijn genâ gewezen
Hoe hem te keer te gaan.
.
Geweldig komt het pestvuur ons bestoken,
Elk schoon zwicht voor zijn kracht,
Doch licht en schaad’loos wordt die kracht gebroken:
Een prik en ’t is volbracht.
.
Volgroote goedheid! nimmer te doorgronden
Is Godes heerschappij:
De Heer der Heem’len slaat zoo fel geen wonden,
Of schenkt er pleister bij.
.
Eerst de hond
Dubbel-gedicht
.
Als er een thema is waarover veel gedichten zijn gemaakt (naast de dood en de liefde) dan is het wel het dier. En van alle dieren zijn er denk ik het meeste gedichten over katten, gevolgd door gedichten over honden. Voor het dubbelgedicht koos ik voor de laatste vooral omdat de twee gedichten die ik koos zo totaal verschillend zijn.
Het eerste gedicht is van Kees Stip (1913 – 2001). Onder het pseudoniem Trijntje Fop publiceerde hij vele nonsensversjes. In de bundel ‘De peperbek en andere beesten’ dat werd gepubliceerd onder zijn officiële naam C. Stip uit 1967 staan allerlei gedichten over dieren waaronder het gedicht ‘op een tekkel’.
Het tweede gedicht is van de Poolse dichter, toneelschrijver en essayist Zbigniew Herbert (1924 – 1998). Het gedicht ‘Eerst de hond’ komt uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1999 en werd vertaald door Gerard Rasch. In Polen wordt Herbert beschouwd als een klassiek dichter, hoewel hij maar weinig steunt op metrum en rijm. Hij is klassiek in zijn waarnemingen, zowel van de broosheid van mensen als van de trouw der dingen. Zijn poëzie wordt gekenmerkt door beheersing, beknoptheid, eerlijkheid en soberheid, soms ook door een speels-filosofische toon.
.
op een tekkel
.
Een tekkel volgde trouw te Dordt
een man met een reclamebord
waarop stond: PIETERS’PILLEN ZIJN
GEWELDIG TEGEN ZENUWPIJN.
het beest sprak enigszins verlegen:
‘Daar ben ik ook geweldig tegen.’
.
Eerst de hond
.
De hond zal dus als eerste gaan
daarna het varken of de ezel
in wart gras treden ze een paadje uit
en daarover schiet de eerste mens
die met ijzeren hand de druppel angst
verstikt die op zijn glazen voorhoofd zweet
.
als eerste dus de hond een brave hond
die nooit van ons is weggelopen
van een bot aardse lantaarns droomt
in zijn wervelende hok in slaap valt
zijn arme bloed raakt aan de kook verdampt
.
daarna gaan wij met een andere hond
die ons aan de lijn zal voeren
met onze witte astronautenstok
stoten wij onhandig sterren aan
niets zien we en niets horen we
we beuken op de donkere ether
en op alle golven klinkt gejank
.
al wat je mee op reis kunt nemen
door het koudvuur van de zwarte wereld –
de naam van mens de geur van appel
een noot van klank een kwart van kleur
.
heb je nodig voor de terugreis
voor het vinden van de snelste weg
wanneer de blinde hond je leidt
naar de aarde blaft als naar de maan
.
Kees Stip
Op een…
.
Kees Stip (1913 – 2001) was een Nederlands puntdichter en beroemd vanwege zijn dierengedichten. Vanaf 1951 schreef hij onder het pseudoniem Trijntje Fop honderden dierenversjes voor de Volkskrant.
Deze dierenversjes zijn bijzonder vormvast. Er wordt nooit met het metrum gesmokkeld: de versregels hebben zonder uitzondering vier heffingen. Het rijmschema is zonder uitzondering AABBCC (het zogenaamde gepaard rijm). Net als in een limerick wordt meestal ergens in het vers, vaak in de eerste regel, een plaatsnaam genoemd. De meeste van zijn dierenversjes bestaan uit zes regels; af en toe zijn het er acht en bij uitzondering een nog hoger even aantal. Er bestaat er ook een van twee regels. Af en toe bevatten de laatste regels een ouderwets geformuleerde pseudo-wijze les voor kinderen.
.
Op een kip
.
Een kip sprak peinzend tot een ei:
‘Wie was er eerder: ik of jij?
De wijsbegeerte mag misschien
op deze vraag geen antwoord zien,
maar ik heb, wat men ook mag zeggen,
nog nooit een ei een kip zien leggen.’
.
Op een koe
.
Een koe te Moskou sprak: ‘een koebel
kost amper anderhalve roebel.
en weet je wat ik heb ontdekt?
Een aardig klokkenspeleffect
bereikt men door met drie bellen
geweldig te gaan wiebelen.’
.









