Site-archief
Bruidsnacht
Bob Stempels
.
Vandaag in de serie erotiek op zondag een erotisch getint gedicht uit 1939. Een gedicht over de bruidsnacht met een schurend randje van Bob Stempels.
Bob Stempels (1915 -1939) groeide op in Den Haag en studeerde rechten te Leiden. Zijn debuutbundel ‘Klein verlies’ stelde hij samen op zijn sterfbed – hij overleed aan tuberculose, een ziekte die hij in mei 1938 had opgelopen. Bob Stempels was medewerker aan onder meer De Nieuwe Gids, Helikon en Opwaartsche wegen. Hij is op 11 oktober 1939 in het crematorium te Westerveld gecremeerd.
Uit de bundel ‘Klein verlies’ het gedicht ‘Bruidsnacht’.
.
Bruidsnacht
.
Haar lach brandde; zij wist niet hoe
Haar handen zich verloren in zijn haren.
Zij lag heel stil, doelloos te staren
In de donkere nacht, en zij was moe.
.
Hij wierp zich weg en kreunde even,
Dan was hij in de dode slaap gegaan.
Zij wist al niet meer of hij had bestaan,
Of dat zij nimmer was alleen gebleven.
.
Haar lijf gloeide onder de hete deken;
De regen trilde koel tegen de ruiten,
Het drupte luide in de tuin daarbuiten.
.
Hoe gaarne was zij uit het bed ontweken,
Waarin zijn driften haar zo roekeloos namen,
En had het hoofd geleund tegen de kille ramen.
.
Hoe zich een dichter troost
P.A. de Génestet
.
Petrus Augustus de Génestet (1829 – 1861) was een Nederlands dichter en theoloog. De Génestet had een kort en verdrietig leven. In 1852 werd hij predikant maar in 1859 stierven zowel zijn vrouw als éen van zijn vier kinderen aan Tuberculose en moest hij zelf ontslag nemen als dominee wegens zijn zwakke gezondheid. Twee jaar later, in 1861, overleed hij zelf aan Tuberculose.
Door zijn humoristische en ontroerende gedichten was de Génestet erg populair. Zijn poëzie was toegankelijk voor een breed publiek. Maar ook godsdienst was een belangrijk thema in zijn gedichten. De Génestet was vrijzinnig-protestant, maar hij neemt even scherp stelling tegen de oppervlakkige vrijzinnigheid als tegen de steile onverdraagzaamheid. Samen met Nicolaas Beets wordt hij gezien als een deel van de Nederlandse navolging van het Byronisme (aanduiding van de navolging in de romantische literatuur van de eerste helft van de 19e eeuw van het werk van de Engelse dichter Lord G.G. Byron (1788-1824), die met zijn individualistische vrijheidsidealen, zijn gevoelens van melancholie over de onvervulbaarheid van het ideaal, zijn heldendom, wanhoop en cynisme, talloze West-Europese bewonderaars en navolgers kende).
De Génestet heeft in zijn korte leven toch nog heel wat gedichten geschreven die na zijn dood zijn gepubliceerd in ‘Dichtwerken’. Later werden zijn gedichten ook uitgegeven door N.V. Wereldbibliotheek en mijn (tweede) druk uit 1934 heeft als titel P.A. de Génestet, Complete Gedichten’. Uit deze bundel het gedicht ‘Hoe zich een dichter troost’.
.
Hoe zich een dichter troost
Probatum est
Geen goud heeft ooit mijn oog getrokken
Dan ’t zijden goud van maagdelokken,
Dan ’t purpren goud van d’avondstond;
Dan, rijke Muze dezer dalen,
Aurora met den krans van stralen!
De gouden rozen in uw mond;
Dan ’t bruine goud der beukeblaêren,
Het blonde goud der ruischende aren,
Het maatgeluid van gouden snaren;
Dan ’t heilig goud, dat Liefde en Echt
Door ’s Bruigoms witbesneeuwde haren
In groene mirtekransen vlecht,
Of – op des voorjaars milde wegen
De stromen van den gouden regen.
.
De terrorist en de poëzie
Invictus
.
Toen Timothy McVeigh op 11 juni 2001, de dag dat zijn doodstraf uitgevoerd zou worden, die hij kreeg na het plegen van een bomaanslag op een gebouw van de federale overheid in Oklahoma city, zijn final statement mocht maken, deed hij dit door het overhandigen van een handgeschreven gedicht aan zijn bewaker Harley Lappin.
Het gedicht was van William Ernest Henley getiteld ‘Invictus’ (betekenis: god van de onoverwinnelijkheid) uit 1875. Aangenomen wordt dat Henley in dit gedicht het bestaan van een god volgens de Christelijke doctrine ter discussie stelt of ontkent
Waarom McVeigh juist dit gedicht over schreef en aan de bewaker overhandigde daar kunnen we slechts naar gissen. Meteen na het overhandigen van de tekst werd McVeigh om het leven gebracht middels een dodelijke injectie.
De dichter Henley kreeg op zijn twaalfde Tuberculose waarna zijn rechterbeen werd geamputeerd. Zijn linkerbeen kon worden gespaard maar hij in zijn latere leven had hij enorm veel pijn door de abcessen die zijn lichaam teisterde. Velen denken dat zijn afkeer van het Christendom hier mee te maken heeft.
Dit is het briefje dat McVeigh aan de bewaker overhandigde mat daaronder de tekst van ‘Invictus’.
De titel Invictus was niet de originele titel van het gedicht. Dat had geen titel. De titel Invictus werd later door zijn redacteur toegevoegd toen het gedicht werd opgenomen in The Oxford book of English verse.
.
.
Invictus
.
Out of the night that covers me,
Black as the pit from pole to pole,
I thank whatever gods may be
For my unconquerable soul.
.
In the fell clutch of circumstance
I have not winced nor cried aloud.
Under the bludgeonings of chance
My head is bloody, but unbowed.
.
Beyond this place of wrath and tears
Looms but the Horror of the shade,
And yet the menace of the years
Finds and shall find me unafraid.
.
It matters not how strait the gate,
How charged with punishments the scroll,
I am the master of my fate:
I am the captain of my soul.
.