Site-archief
Dag tien
Vakantiegedicht
.
Natuurlijk mag Ingmar Heytze (1970) niet ontbreken tijdens de vakantie. Uit zijn bundel ‘Elders in de wereld’ uit 2008 komt het gedicht ‘Ober’.
.
Ober
.
Het is mijn eerste werkdag in een statig grand café
waar freules fluisteren met diplomaten.
,
Ik draag een pak dat stinkt naar angst en sigaretten.
Men is niet snel tevreden hier. In de keuken
.
woont een dwerg die tosti’s bakt en bittergarnituur
frituurt. Hij steelt de fooien als ik niet kijk.
.
Geen idee heb ik van de drankjes die ik rondbreng
want de dwerg heeft alle etiketten afgeweekt,
.
geen idee ook wie zich later naar de keel grijpt,
de toiletten zoekt, de kelder in verdwijnt.
.
Dag acht
Vakantiegedicht
.
Van dichter Anne van Amstel (1974) het gedicht ‘Met dank aan sir David’ uit de bundel ‘Het oog van de storm’ die verscheen in 2004.
.
Met dank aan sir David
.
Laats keek ik geboeid naar een EO-natuurfilm
over de vuurdoop van kangoeroebaby’s:
roze en slapjes, als foetus geboren,
wurmen die zich door een woirwar van haartjes.
Al zijn ze voldragen, de drang naar de buidel
drijft spring-in-‘t-veld-jonkies er telkens in terug.
Down under steekt dan een steigerend pootje
of bovenmaats koppie balorig omhoog.
.
Jij zag die film ook, en droomt er nu over;
je kruis althans komt met een pantomime,
zó raak getroffen dat Attenboroughs bas
bisseert door de kamer, mijn lijf, ons matras.
.
Dag zeven
Vakantiegedicht
.
Op de zevende dag een gedicht van schrijver, dichter Louis Couperus (1863-1923) getiteld ‘Maar ’t allerzoetst…’ uit de bundel ‘Orchideeën’ uit 1886.
.
Maar ’t allerzoetst …
.
Mijn kunst is als een fijn-geslepen kelk
Van klaar kristal, waarin een purpren wijn
Als vol robijnen fonkelt …. Zie, wanneer
Mijn lippen, laafziek, licht de rand van ’t glas
Beroeren, koost de smaak mij als een kus …
Nog zoeter dan zijn smaak is mij de aroom
Des wijns, wen ze, als de geur dier rode bloem,
Aan ’t glas ontwelt, en mij bezwijmlen wil …
Maar ’t allerzoetst is mij die beker, zo
Daar, siddrend, drupplen lichts in trillen … Dan
Beroer ik niet mijn glas, en staar het toe,
En smacht het tegen, en geniet, geniet
Meer in mijn wensen, dan voldoening ’t nooit
Verlangensmoê gemoed ooit geven zou …
.
Zo is mijn kunst, wanneer ik, zwakke, schep,
Een ander in zijn schepping nageniet,
Of, scheppingloos, in onmacht me vermijmer ….
.
Dag zes
Vakantiegedicht
.
Op deze zesde dag van de vakantiegedichten een gedicht over een stukje Nederland dat je zomaar tegen zou kunnen komen dit jaar. Het gedicht is van Vasalis (1909-1998) uit de bundel ‘Parken en woestijnen’ uit 1940 getiteld ‘Afsluitdijk’.
.
Afsluitdijk
.
De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.
.
Vóór mij de jonge pas-geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken,
onschuldig op elkanders schouder slapen.
.
Dan zie ik plots, als waar ’t een droom, in ’t glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
.
Dag vijf
Vakantiegedicht
.
Vandaag een gedicht van Radna Fabias (1983) getiteld ‘Adam spoelt aan’ uit de bundel ‘Habitus’ uit 2018.
.
Adam spoelt aan
.
op zondagochtend op het kerkplein
in de stad – het is herfst er ligt blad
het toeval is van overheidswege
afgeschaft – ik raap hem op ik dep hem
droog ik houd hem om hem om hem
heen schrijf ik een zin waarin zijn knapzak past
.
adam rekt zich uit de verdrinking
heeft hem goed gedaan wat is hij
schoon hij heeft zes maskers hij
draagt er één dat heeft hij mee
uit de woestijn waar hij alleen was toen
intact nog en droog
.
Dag vier
Vakantiegedicht
.
Op dag vier van de vakantiegedichten een gedicht van Fritzi Harmsen van Beek (1927-2009). Het gedicht is getiteld ‘Interpretatie van het uitzicht’ en komt uit haar bundel ‘Geachte muizepoot’ uit 1965.
.
Interpretatie van het uitzicht
.
Verschillende bomen in deze verdoemde tuin
stellen godzijdank nog perk en paal aan
.
een oude man die daar gedurig rond loopt, zonder
hoed, zwart als een krent in grauw gebak van
.
licht en landschap, ja een man van ziekte. Zwak
maar taai en onbeschoft. Hij draait, de afgeleefde
.
kreeft, in kringen om mijn vijvers, der seizoenen dolle
dolle naald deert hem, verstokter, blijkbaar niet.
.
En de verlegen bleke regen al weggebleven is, de doorluchtige
wind, voortvluchtig, in het geheime hout ontweken.
.
En heerst verwildering alom en willekeur haakt
bladerloos aan de ontdane hagen waarlangs aarzelend
.
zijn zachte schunnige verwoesting vaart. En niemand kan
hem keren waar hij zeverend door mijn bezeerde heesters breekt
.
en bevend speeksel kwijlt langs mijn beleefde kleine twijgen.
Van de vlugge lustige vogels geen hulp meer te verwachten is nu
.
de heilige reiger zelfs al ochtendlijk is uitgeweken achter de
geschonden horizon. Het is te hopen dat de mooie rode autobus
.
die alle oude mensen later af komt halen, hem nu spoedig
over rijdt naar ongenadiger terreinen, naar jachtvelden van
.
eeuwig asfalt, waarin overal verchroomde bakken voor zijn
rochels en de uitgekauwde stompen van zijn stinkende sigaren.
.
Want al mijn vijvers liggen dicht, mijn paadjes raken
zeer vertrapt, de schuwe schepselen hebben mijn struikgewas
.
verlaten, mijn heerlijkheid ligt braak. O keer, keer
welluidende wind, verliefde regen weer tot aan mijn
.
haveloze heuvelen.
.
Dag drie
Vakantiegedicht
.
Op dag drie van de vakantiegedichten een gedicht van Vrouwkje Tuinman (1974) uit haar bundel ‘Vitrine’ uit 2004 het gedicht getiteld ‘Zorgenkind’.
.
Zorgenkind
.
Eerst hebben we haar opgehaald.
Dat had niet gehoeven, deed ze met
lauwe schouders door ons heen.
.
Nu zij aan tafel, herfst onder haar
ogen, merk ik, ver weg van de leuning
van de stoel van de man, dat ik
plotseling liplezen kan. Ze zegt
.
ik zal blij zijn de dag dat ik mijn ogen sluit
.
en jij hebt dat zo gemaakt,
lezen wij erachteraan de man en ik.
Wij zeggen dat niet. Ik wijs mezelf aan.
.
Dag twee
Vakantiegedicht
.
Vandaag een gedicht van de Vlaamse dichter Shari van Goethem (1988) getiteld ‘wat aan haar voorafging. Het gedicht komt uit haar bundel ‘Tere stengels’ uit 2019.
.
wat aan haar voorafging
.
de avond waarop we nog van niemand waren
staken we onze natte neuzen in het zand
ook de dagen daarna was ons snot nog korrelig
maar het voelde niet meer zoals toen we huilden
omdat ademen moeizaam ging. we huilden
.
omdat we net als iedereen van iemand
wilden zijn. dachten dat een naam
daarbij zou helpen dus verzonnen we er één
in ander zand. we raadden naar het aantal
vreemden waar de zee reeds overheen schreef
.
we wachtten tot ze bij ons hetzelfde deed
dan waren we net als iedereen, we lachten
en huilden dan weer omdat ademen nog steeds heel
moeizaam ging en bleef, omdat we wisten
.
dat ademen nooit meer zo onschuldig zou kunnen
als die keer
.
Vakantiegedichten
Bauke Vermaas
.
Elk jaar in de zomermaanden neem ik ‘beperkt’ verlof van dit blog. Dat wil zeggen dat ik dan drie weken lang elke dag een gedicht deel van een dichter en daarbij aangeef waar ik het gedicht vandaan heb. Dus geen uitgebreide stukken over poëzie in de buitenruimte, stiftgedichten, Spoken word, bijna vergeten dichters, voordrachten, podia, festivals of poëzie en kunst/film/muziek. Gewoon een gedicht dat ik mooi vind van een dichter die je misschien kent en misschien niet.
Vandaag dag 1 met het gedicht ‘Graven’ van Bauke Vermaas. Stadsdichter, schrijver en publicerend in verschillende literaire en poëtische tijdschriften.
.
Graven
.
Je kunt overal beginnen
spitten tot je op iets stuit.
Je zult iets vinden. Hoe
maakt niet uit.
.
Langzaam
en
voorzichtig
.
of snel en onstuimig schep na schep na grote schep. Tot
.
iets je weg blokkeert.
Wroet je dan verder
of probeer je te zien
wat een scherf een botje
een steen verbergt?
.
Zocht je naar die steen
of naar wat nog leeft achter
de muren die hij maakte
.
en als je hem wegneemt
wat stort er dan in?
.
Park in Volterra
Jean Piere Rawie
.
In 1987 gaf uitgeverij Bert Bakker de bundel ‘Oude gedichten’ uit van Jean Piere Rawie. In deze bundel staan gedichten uit vijf eerdere bundels van Jean Piere Rawie (1951) waaronder de bundel ‘Het meisje en de dood’ uit 1979. Steeds weer terugkerende thema’s zijn liefde, drank, doodsverlangen en het lijden dat daar zo nauw mee verbonden is. Rawie houdt zich bezig met de vergankelijkheid van het leven dat plotseling duidelijk kan worden in gewone zaken.
Deze debuutbundel van Rawie bestaat volledig uit gebonden verzen – sonnetten, kwatrijnen en rondelen- en hoewel de recensies wisselend waren bij uitkomen van deze bundel stond dit een zeer succesvol dichterschap (Rawie was jarenlang de best verkopende duichter in Nederland) niet in de weg.
Uit de bundel koos ik voor het gedicht ‘Park in Volterra’. Juist omdat nu veel mensen op vakantie gaan of zijn en in dit gedicht juist het einde van de zomer. het begin van de herfst met al zijn misere wordt beschreven.
.
Park in Volterra
.
De herfst deed zich reeds vaag gevoelen.
Het was het einde van ’t seizoen.
De zetbaas van het paviljoen
sjouwde met tafeltjes en stoelen.
.
Geremd door zuidelijk fantsoen
stonden ragazzi en fanciulle,
verachting veinzend, in de zwoele
namiddagzon verliefd te doen.
.
Wij dronken een glas wijn en zwegen.
Wij bleven met onszelf alleen,
tot er een oude man verscheen
die blaren op een hoop ging vegen.
.
– Als in een Franse film, zo één
waar ze elkaar tot slot niet kregen.
.













