Site-archief
Controversiële diersoort
Recensie
.
Wanneer ik een poëziebundel krijgt toegestuurd om daarover te schrijven, dan verheug ik me op het lezen, het proberen te doorgronden, het analyseren van dat was is geschreven, het bekijken van de presentatie van de bundel en hoe een en ander in elkaar is gezet en opgemaakt. Tegelijkertijd hou ik van vele vormen van poëzie, van de rafelranden van wat nog als poëzie wordt gezien, van de mix tussen kunst en poëzie.
Ik schrijf dit omdat de bundel ‘Controversiële diersoort’ van uitgeverij Opwenteling eigenlijk aan al deze zaken voldoet. Als ik op de website van de uitgeverij de Opwentelmanifesten lees word ik al blij. Dit is een uitgeverij die tegendraads durft te zijn, die non-conformistisch en speels is. De vraag is dan vervolgens; is deze nieuwe bundel dit ook?
Laat ik met de uitvoering en de vormgeving beginnen. De omslag is meteen een weerslag van de inhoud, speels. ietwat chaotisch (lijkt het) maar met op de kaft de bijdragende dichters allemaal genoemd. Bekende en wat minder bekende namen. Op de achterflap een gedicht dat door de vormgeving grotendeels onleesbaar is gemaakt. Gelukkig staat voor de aandachtige lezer op driekwart van het gedicht ‘zie blz. 85’ waar het gedicht, weliswaar als onderdeel van de collageachtige paginaopmaak, te lezen is.
En dat brengt me meteen bij de inhoud. Wanneer je zoals ik, de bundel van de uitgeverij krijgt toegestuurd, zit daar een begeleidende brief bij. In deze brief wordt gesproken van een ‘vreemdfragmentarische bundel, omdat vreemdfragmentarische tijden hierom vragen’. Okay, die voorsprong heb ik maar kun je als lezer ook uit de voeten met de bundel?
Auteursnamen die wel op de omslag prijken ontbreken bij de gedichten in de bundel. Daar komt nog bij dat Arnoud Rigter en Sieger Baljon, de samenstellers van deze bundel, gedichten van de verschillende dichters, verknipt en in delen weer aan elkaar geplakt hebben. Dit geeft, zo zal je begrijpen, een nogal bevreemdend en verwarrend effect. Want wat lees ik? Waar kijk ik naar.
Opnieuw door de brief die ik van de uitgeverij kreeg, weet ik dat de gedichten van gevestigde auteurs onderling worden verknipt en tot een nieuw geheel gemaakt. Pagina’s van bestaande bundels zijn ingescand en als zodanig opgenomen. En waarom? Om de vruchtbaarheid van grilligheid te onderzoeken, om bloeddorst in de vorm van een dekhengst en omdat de mens een controversiële diersoort is. Als je de Opwentelmanifesten van de uitgeverij hebt gelezen komt dit alles je helemaal niet vreemd voor, mij niet in ieder geval.
De opmaak van de pagina’s is misschien op het eerste oog rommelig, de schaduwranden van het kopieerapparaat zijn gewoon opgenomen, evenals de snijranden van de opgeknipte gedichten. Je zou je hieraan kunnen storen maar omdat dit een experimentele bundel is, zo lees ik het tenminste, past dit juist weer heel goed bij de visie die de samenstellers hadden. En de samenvoeging van delen van gedichten bij elkaar leidt tot een bijzondere leeservaring; door de opmaak weet je dat je van een deel van een gedicht van de ene dichter overgaat naar een deel van een gedicht van een andere dichter. Op deze manier wordt (een nieuwe vorm van) poëzie gemaakt die er nog niet was. Het doet me soms denken aan stiftgedichten waar je delen van een tekst zwart maakt waardoor er iets nieuws ontstaat, alleen is dat hier niet met de stift gedaan maar met de schaar.
Wat ik ook bewonderenswaardig vind is dat de dichters, toch niet de eerste de beste, toestemming hebben gegeven om hun gedichten zonder naamsvermelding en op deze manier gepubliceerd te zien. Tel daarbij op de in stukken geknipte en fragmentarisch aaneengevoegde gedichten van Jonathan Griffioen, Daniël Vis en Maarten van der Graaff, en je hebt een moedige bloemlezing van een eigenwijze uitgeverij.
Wat ik verder bijzonder vind is het gegeven, dat ik door de begeleidende brief wat meer informatie ontvang, die de lezer moet ontberen maar dat na lezing (of vooraf als je de bundel eerst hebt doorgebladerd) de informatie krijgt hoe de bundel te lezen, waar welke gedichten van welke dichter staan en hoe de samenstellingen gelezen kunnen worden (welk deel van welke dichter is). Dat geeft deze bijzondere, experimentele en controversiële bundel ineens weer een stuk leesbaarheid en herkenning terug.
De bundel bestaat uit 5 hoofdstukken waarvan de meeste gedichten bevatten in zijn geheel. Weliswaar zonder dichtersnaam bij het gedicht maar na hoofdstuk 5 zijn daar de inhoudsopgavepagina’s en daar ligt de sleutel verborgen voor wie toch wil weten welk gedicht van welke dichter is.
Ik realiseer me dat dit bovenstaande vooral gaat over gebruik, indeling, en complexiteit van het lezen van de bundel gaat. Gelukkig is veel poëzie opgenomen in zijn geheel van dichters als Anouk Smies, Radna Fabias, Asha Karami, Roelog ten Napel, Guido Utermark en nog een aantal dichters uit het fonds van De Opwenteling.
De laatste zin uit de bundel van dichter Jo-An Westerveld zegt denk ik genoeg: Wij waren meestal de keurige mensen die je niet zag op de hoek van je straat maar daar stoppen wij nu mee.
Ik heb genoten van het lezen van de gedichten, van het uitvinden en uitzoeken van de ‘gebruiksaanwijzing’ van de bundel, van de op het eerste oog onsamenhangende samenstellingen, de collageachtige vorm, het ruwe, ongepolijste van de vormgeving. De uitgevers van deze bundel verdienen een pluim. Op deze manier poëzie uitgeven refereert aan stromingen en tijden dat er (nog) geëxperimenteerd werd met poëzie, dat vorm soms boven inhoud ging, dat je moeite moest doen om te begrijpen en dat je, juist daardoor, een bundel extra ging waarderen.
Voor wie wel van een uitdaging houdt, voor wie poëzie ook zoeken mag zijn maar vooral voor wie oprecht van mooie poëzie kan genieten is deze bundel bedoeld. Ik ben daar een van.
Uit het rijke aanbod in deze bundel koos ik het gedicht ‘Sonnet XXII’ van Roelof ten Napel dat eerder verscheen in ‘In het vlees’ uit 2020.
Sonnet XXII
.
soms, gepijnigd, wanneer ik aan je denk
maar je niet werkelijk voel
dan mis ik je – alsof het genoeg is
niet meer goed te weten wie je was
om te geloven
dat ik met je leven kan, leven kon,
,
alsof het genoeg is een wond te vergeten
om hem te doen helen –
alsof je me, met andere woorden,
niet steeds herinnert aan wie je was, voordat je
vertrok –
.
soms, pijngod, die mij mijn woede gaf, denk ik
verlangend aan je terug, voordat ik je bitter weer
doodbijt, fijnkauw, doorslik en verteer
.
poème, lancôme
Gerrit Kouwenaar
.
Sommige gedichtenbundels zijn alleen door hun uiterlijke verschijningsvorm al een plezier om in handen te hebben. Door de aandacht die gegeven is aan het ontwerp, de papiersoort, de grafische vormgeving van de omslag is zo’n bundel dan al gelukt. Als dan ook de inhoud nog eens van een hoge kwaliteit is dan kunnen we spreken van een prachtbundel.
De bundel ‘Totaal witte kamer’ uit 2002 van Gerrit Kouwenaar (1923 – 2014) is zo’n bundel. Slechts 48 pagina’s maar elke pagina is de moeite waard. Het viel dan ook niet mee om een gedicht te kiezen uit deze bundel. Omdat de vakantieperiode er weer aankomt en omdat veel buitenland nog niet bereikbaar is koos ik voor het gedicht ‘poème lancôme’.
.
poème, lancôme
.
Het nalaten, het vergetene, de dingen
die sprakeloos prijsgeven, het inzichtige
het voortvluchtige, het geblevene
.
terwijl het gedicht zich besterft en herleest
men zich doorziet door het glas van zijn geest
geurt het volmaakte onterft in zijn leegte
.
nu moet men ontginnen met mondjevol ogen
zich tellen, halveren in naschrift vervliegen
verbleken in daglicht, in lijfgoed verteren
.
opdat men zich nalaat, al dunner al minder
uitwendig het tijdstip, opdat men zich wegdoet
in aangetast eten, de taalkunde aflaat-
.
In dit gevecht wint het leven
Dmitri Progov
.
De Russisch dichter en beeldend kunstenaar Dmitri Aleksandrovitsj Prigov was één van de pioniers van het Moskouse conceptualisme en is het meest bekend om zijn poëzie. Conceptuele kunst is een kunstvorm waarbij het idee ofwel het concept belangrijker is dan esthetische of materiaal-technische afwegingen. Denk hier bijvoorbeeld aan de urinoir van Marcel Duchamp.
Prigov (1940 – 2007) werd geboren in Moskou als zoon van een ingenieur en een pianiste. Zijn tienerjaren beleefde hij tijdens de periode van de Dooi onder Chroesjtsjov. Na het afmaken van de middelbare school werkte hij enige tijd als slotenmaker in een fabriek. In 1957 begon Prigov met het schrijven van poëzie, die later niet alleen in Rusland, maar ook in het Westen als samizdat (clandestien gedrukte en uitgegeven literatuur die als ongewenst werd beschouwd door de machthebbers) circuleerde.
Het conceptualistische idee vond bij Prigov uitdrukking in zijn bijna primitieve poëzie. Hij maakte veelvoudig gebruik van tautologie (het benadrukken van een woord met een ander woord dat (zo goed als) dezelfde betekenis heeft) en herhalend rijm en veronachtzaamde de regels van de interpunctie. Hierdoor komt de nadruk te liggen op de compositie van het gedicht. Prigov organiseerde zijn gedichten vaak in cycli, die uit tien tot twintig gedichten bestaan.
Eén van de genres dat hij veel gebruikte voor zijn gedichten, was dat van het alfabet (Azbuka), dat gebaseerd is op Kerk-Slavische gebeden. Ook zijn alfabetten waren dankbaar materiaal voor zijn voordrachten, waarvoor zijn typische manier van voordragen kenmerkend was. Opvallend is Prigovs enorme productiviteit: hij zag het als een project om in een tijdsbestek van dertig jaar 25.000 gedichten te maken, die hij overal opschreef: op vazen, decors, kladjes, veelal in een bijzondere grafische vormgeving. In 2005 had hij bijna 36.000 gedichten geschreven in verschillende genres, zoals epiek en lyriek.
.
In het café van het huis van de literatoren
Drinkt de militieman zijn bier.
Hij drinkt het op zijn gewone manier
zonder zelfs te kijken naar de literatoren.
.
Zij ook kijken niet naar hem.
Rond hem is het leeg en licht.
En al hun verschillende kunsten
Zijn bij hem zonder enig gewicht.
.
Hij stelt zich het voor, het leven,
Verschijnend in de vorm van de plicht.
Het leven is kort, de kunst is lang.
In dit gevecht wint het leven.
.