Site-archief

Gedicht met stilte geschreven

Paul Snoek

.

Paul Snoek was het pseudoniem van Edmond André Coralie Schietekat (1933 – 1981). Snoek was een van de bekendste dichters en prozaschrijvers van België en daarnaast was hij kunstschilder. Zijn pseudoniem is afkomstig van de naam van zijn moeder Paula Snoeck. Hij wordt gerekend tot de Vijfenvijftigers, een groep experimentele dichters van voornamelijk Vlaamse origine gegroepeerd rond Gard Sivik, zoals Gust Gils en Hugues C. Pernath, die allen zijn gaan publiceren voor 1955. Deze generatie dichters vormde een reactie op de voornamelijk Nederlandse Vijftigers. Paul Snoek weigerde trouwens ingedeeld te worden bij de Nederlandse Vijftigers.

Zijn werk is moeilijk bij één stroming in te delen of valt moeilijk onder één noemer te vatten. Begonnen als romantisch dichter, evolueerde hij naar meer agressieve en cynische geschriften. Op het laatste werd hij een gelaten, pessimistisch dichter, in overeenstemming met zijn manisch-depressieve buien waar hij de laatste jaren van zijn leven aan leed. Snoek overleed als gevolg van een auto ongeluk.

Overigens vond Paul Snoek zichzelf alles behalve een dichter. Hij vond zichzelf een zakenman, een gladde strafpleiter of zelfs barhouder. Toen hem in 1959 werd gevraagd wat voor hem de mooiste manier van doodgaan was, antwoordde Paul Snoek ,,achter het stuur van een lichtblauwe racewagen”. In 1981 reed hij in Egem in West-Vlaanderen met zijn fonkelnieuwe zwarte Alfa Romeo te pletter op een graafmachine. Een uitspraak van Snoek was: Sterven vind ik erg, maar doodgaan onbelangrijk.

Dat Snoek een van de belangrijkste dichters is van België van de 20ste eeuw mag echter wel duidelijk zijn. In 1969 verscheen ‘Gedichten 1954-1968’ en daarin staat ook het gedicht ‘Gedicht met stilte geschreven’ dat oorspronkelijk verscheen in de bundel ‘De zwarte muze’ uit 1967. In dit gedicht klinkt de pessimistische gemoedstoestand van Snoek al door.

.

Gedicht met stilte geschreven

.

Hoor de stilte kraait. De minnaars dolen
in de nieuwe wouden van de winterslaap
en alle zaaiers, nu vermond als jagers, doden.

.
Met een weefsel van regen en moeheid heeft
de stilte ons bekleed en onze lippen gericht
naar het van koude biddend noorden.

.
Zo stil is het nu dat men huivert en vreest
dat iemand plots op een gong zou slaan
en van de leegte zou scheuren het voorzichtig vlies.

.
Tot in vingertoppen eenzaam is het hart
en zo benauwend stil, als het huis, dat instort
bij het nauwelijkse rinklen der sleutels.

.

 

Jan Hanlo

Vers

.

Van mijn broer kreeg ik de 400 pagina dikke ‘Verspreide kritieken’, verzamelde essays en kritieken van Paul Rodenko (1920-1976), uitgegeven door Meulenhoff in 1992. In dit vierde deel van een reeks komt de criticus Rodenko aan het woord. Niet alleen poëzie maar ook proza wordt door Rodenko beschouwd. Interessant zijn ook zeker de poëziekronieken die Rodenko schreef voor ‘Delta’ een internationaal tijdschrift, waarin hij de ontwikkelingen op het gebied van poëzie in Nederland in de jaren vijftig beschrijft.

Rodenko, dichter, criticus, essayist en vertaler neemt in dit boek geen blad voor de mond en schrijft over dichters die wij heden ten dagen hoog aanslaan, op soms zeer kritische en cynische wijze (pure kitsch en aanstellerij, bijna eerste rangs-dichters, nog net charmant etc.).

Zijn bespreking van ‘Verzamelde gedichten’ van Jan Hanlo (1912-1969) is daarentegen zeer lovend. Daar lees ik ook het gedicht ‘Vers’ dat Rodenko aanhaalt. Hij zegt hierover: “En, van de subjectiviteit van de dichter uit gezien: wanneer alles met alles te maken heeft, is de ene weg dan niet even goed als de andere, het ene thema even goed als het andere, de ene vorm even goed als de andere? ” Omdat het zo’n mooi gedicht is en omdat Rodenko dit ook ziet als een uiting van de veelkleurigheid van het dichterschap van Jan Hanlo deel ik het hier graag.

.

Vers

.

Op mijn gitaar kan ik zacht een snaar aanslaan

en dan mijn vingers vormen tot een ongewoon akkoord

of laat des avonds langs de door de storm beruiste bomen gaan

.

‘k Kan bladeren in een boek met platen

of op een nieuw vel van mijn bloc een streep zetten

of dwalen naar de stenen bank waar we eens stonden

.

Of met de trein naar Zandvoort naar het strand gaan

en naar de grijze zee en de verlaten branding kijken

en daar met gave schoongespoelde schelpjes in mijn hand staan

.

Het bloed bruist

Peter Goossens

.

De uit Dendermonde afkomstige dichter en kunstschilder Peter Goossens (1957) debuteerde in 2015 met de bundel ‘Madrigalen van strijd en liefde’. In 2017 volgde de bundel ‘Als’ en in 2020 de bundel ‘Laisser-allez’. Ik ken Peter van een optreden bij Ongehoord! en van zijn eerdere bundels Als en Banalitiet van de liefde. Nu heeft Peter opnieuw een dichtbundel gepubliceerd  met de titel ‘Het bloed bruist’.

Op het eerste gezicht is dit opnieuw een bundel waar zorg aan is besteed, mooie vormgeving, met een omslag aan de binnenzijde met een goede foto van Peter en mooi stevig papier. Er is geen opdruk op de rug, wat het terugvinden van de bundel bemoeilijkt in een boekenkast. Sla ik de bundel open dan valt me, helaas opnieuw, op dat alle gedichten gecentreerd in de bundel zijn opgenomen en dat de gedichten erg hoog op de pagina beginnen. Ik vind gecentreerde gedichten niet mooi en storend bij het lezen. Ik zie het vaker, vrijwel altijd bij in eigen beheer uitgegeven bundels maar ook uitgeverij Heimdall maakt zich er dus schuldig aan. Voor mij, en dit is mijn particuliere mening, ogen gecentreerde gedichten in een bundel niet professioneel.

Maar genoeg over de vorm, laten we naar de inhoud gaan. Tegenwoordig is het bij veel jonge (en dan vooral vrouwelijke) dichters populair om in hun poëzie een verhaaltje te vertellen. Zo’n verhaaltje hoeft geen urgentie te hebben, het kan overal over gaan (wat meestal het geval is) en dan wordt er taal- en spelenderwijs een draai aan gegeven. Bij Peter is dit geenzins het geval. De poëzie van Peter is rauw, cynisch soms en direct. Uit de gedichten spreekt een zekere teleurstelling en kritiek op de wereld om hem heen.

In zijn poëzie worden ook verhalen verteld maar op een meer prozaïsche manier, het poëtische van de taal is ondergeschikt in zijn poëzie. De lezer wordt ook regelmatig direct aangesproken; (tussen) zinnen als ‘Wat zal het’, ‘Je weet wel’, ‘U weet wel’ en ‘Maar laten we het even anders uitdrukken’ geven aan dat hier gesproken wordt met de lezer. Er is in de hele bundel een bepaalde urgentie om de lezer deelgenoot te maken, aan te spreken, te waarschuwen ook. Alsof je naast hem zit en hij tijdens een voordracht naar jouw kant opkijkt en het tegen je zegt.

De lange gedichten gaan over het leven, de dood, de maatschappij, de politiek, nachtelijke seksuele escapades en zijn soms heel expliciet (zoals in het gedicht ‘Ssssssst …’) zonder echt banaal te worden. Zoals de uitgever schrijft: “De bundel is een meer filosofische benadering over maatschappij en mens, over eenzaamheid en hoe in lelijkheid ook schoonheid zit. Er worden geen onderwerpen uit de weg gegaan.”.

Sommige keuzes begrijp ik niet helemaal, zoals het gebruik van Duitse zinnen in het gedicht ‘Der Tod ist ein Monolog’ maar de gedichten zitten vol gedachten en meningen en zijn daardoor, ondanks dat er poëtisch taal-technisch wat weinig te genieten valt, zeker de moeite waard van het lezen. Maar uitgesproken komen deze gedichten nog meer tot zijn recht. Een aantal gedichten heb ik tijdens een voordracht van Peter mogen beluisteren bij ‘De Groene Fee’ in Breda afgelopen jaar, en dan komt de poëzie van Peter pas echt tot zijn recht.

Voor mij is het op één na laatste gedicht in de bundel ‘Handen’ het meest veelzeggend over Peter de inhoud van de bundel, daarom hier dit gedicht maar dan niet gecentreerd.

.

Handen

.

Ooit waren mijn handen nog jong

onbezoedeld.

Ze streelden over lichamen

en maagdelijk witte bladen.

Ze streelden de wind

verdreven de bitterste schimmen.

Ze streelden zichzelf.

.

Het waren net keurige bloemblaadjes

verkenden de bedding

lieten ogen tranen.

Ze boden herinneringen

vervaagden stoffige spinnenwebben.

.

Op een dag werden we wakker

en leken het vreemdelingen.

Ze zagen er bezoedeld uit

rimpelig, ruw, aangeslagen, gekloofd.

.

Het zijn portretten

en ze redden zich.

Beter nog

het zijn gezegende handen.

.

Mensen zeggen dingen

Pieter Seinen

.

De Arnhemse rapper, dichter en filosoof Pieter Seinen (1989) was in 2016 halve finalist van de NK Poetry Slam, deelnemend dichter van de Poëziebus en hij trad op met ‘Mensen zeggen dingen’. Mensen Zeggen Dingen organiseert Spoken Word evenementen op locatie en festivals. Iedere vorm van woordkunst krijgt bij hen een podium. Ze richten zich vooral op Spoken Word, waarin ze de combinatie zoeken van literatuur, theater, rap, cabaret en improvisatie. Met zijn ritmische, vaak humoristische en cynische teksten en zijn stijl van performen past Pieter Seinen dan ook heel goed bij ‘Mensen zeggen dingen’.

Op de website van Pieter http://www.pieterseinen.nl kun je zijn teksten lezen waaronder deze ‘Leuk dat je werk hebt’ uit begin 2015.

.

Leuk dat je werk hebt

.

De banenmarkt is als een slecht middelbareschoolproject
dat per se gedaan wordt met z’n zessen tezamen.
Met drie personen heb je de taken van echte noodzaak gedaan
dus moet de rest maar enquêtes gaan maken.

De banenmarkt is net een wachtkamer.
Zo van: “Alstublieft een puzzel dat zal u effe vermaken.”
Je hebt mensen met banen om geld te verplaatsen.
Managers managen het aantal managementlagen.

Er zijn mensen met banen om mensen te helpen aan banen,
mensen met banen om je ongevraagd te bellen met vragen.
Zit je net lekker. Pak je bestek van de tafel.
Belt er iemand om over abonnementen te praten.

En als hij dan hard genoeg z’n best heeft gedaan
stap je over naar een firma die hetzelfde maakt.
Leuk dat je werk hebt, maar wat heb je er aan?
Heeft het naast je salaris nog een enkele waarde?

Zonder makelaar kan je appartementen betalen,
zonder reisorganisatie kan je naar plekken toe gaan,
zonder reclame voor fruit is er trek in bananen,
zonder bestuur weet ik best hoe ik pallets opstapel.

Je baan is als etiketten van flesjes afhalen.
Het houdt je bezig maar je kan het net zo goed laten.
Leuk dat je werk hebt, maar wat heb je er aan?
Heeft het naast je salaris nog een enkele waarde?

.

 

Dichter op verzoek

Deel 2

.

Op verzoek van Richard Langbroek wil ik vandaag in het kader van Dichter op verzoek, aandacht besteden aan de (geboren Haagse) dichter en vertaler Gerard den Brabander (1900 – 1968).

Gerard den Brabander was samen met Jac. van Hattum en Ed Hoornik samensteller van de bloemlezing ‘Drie op één perron’ uit 1960. De samenstellers werden wel tot de Amsterdamse school gerekend – dichters die afstand namen van de opvattingen die in het tijdschrift Forum werden uitgedragen, o.a. door Menno ter Braak en E. du Perron. Ze lieten het anekdotische toe in de poëzie en ook sociaal engagement. Het werk van den Brabander wordt wel getypeerd met termen als sarcastisch, cynisch, opstandig en suggestief.

Den Brabander wordt samen met een aantal generatiegenoten wel tot de Criteriumdichters gerekend. Hij schreef ook regelmatig in het literaire tijdschrift Criterium. Hij was bevriend met Theun de Vries. Deze kende hem in 1947, samen met  Victor E. van Vriesland en Cola Debrot, de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam toe voor ‘De steenen minnaar’ uit 1946.

Uit de bundel ‘Drie op één perron’ het gedicht ‘Herfstnacht in de Tuilerieën’.

.

Herfstnacht in de Tuilerieën

Alle banken hebben hun gelieven
aan de moede scheemring toevertrouwd.
En zij huiveren diep in eigen hout
sinds de minnenden zich stil verhieven.

Nacht en regen. Soms een roep door ’t woud
van een duif en het onhoorbaar klieven
van het duister, dat zich slapend houdt
om de laatste liefde te gerieven.

Verder niets. De nacht en ik alleen,
eenzaam wandelend aan de rand der tijden,

zó verheugd en zó bedroefd meteen
om mijn voeten die een afscheid schrijden…

En de zachte regens om mij heen
of iemand ingehouden schreide…

.