Site-archief

Boris Pasternak

Russische dichter

.

Ondanks dat Rusland tegenwoordig geregeerd wordt door een dictator, er repressie heerst en vrijheid van meningsuiting (of vrijheid van wat dan ook) keihard onderdrukt wordt, heeft Rusland (en daarvoor de Sovjet Unie) een reeks van bijzondere en geweldige dichters voortgebracht. Een van die dichters, ik schreef al eens over hem, is Boris Pasternak (1890-1960). Ik werd weer eens op zijn bestaan als dichter gewezen door Wijnand Mijnhardt, wetenschapshistoricus. In een interview met hem in de Volkskrant van afgelopen zaterdag zegt hij over Pasternak: “Dokter Zjivago was lang verboden in Rusland, de Russen waren vooral dol op Pasternaks poëzie. Zelf heb ik helaas geen orgaan voor poëzie.”

In deze zin zit zoveel (moois). Dokter Zjivago is de roman waarmee Pasternak internationale bekendheid verwierf. Pasternak voltooide deze roman in 1955, maar door de Russische autoriteiten werd de publicatie ervan verboden, zodat het werk pas in 1957 voor het eerst gepubliceerd werd, niet in de Sovjet-Unie maar in Milaan. In 1958 werd aan Pasternak de Nobelprijs voor Literatuur toegekend voor zijn bijdrage aan de Russische lyrische poëzie en voor zijn rol in “het voortzetten van de grote Russische epische traditie”, maar het werd hem door de regering niet toegestaan de prijs te aanvaarden. De Sovjetautoriteiten noemden de prijs “een politieke daad tegen de Sovjet-Unie”. Wat dat betreft is er in al die tijd weer eens niets veranderd.

Geïntimideerd door een hetze vanuit de Schrijversbond zag Pasternak uiteindelijk “vrijwillig” van de prijs af. In 1989, in een periode waarin in Rusland er veel meer vrijheid was (Perestrojka en Glasnost) kon de zoon van Pasternak, Jevgeni, 29 jaar na de dood van zijn vader, alsnog de Nobelprijs postuum in ontvangst nemen. Pasternak schreef een drietal dichtbundels. In 1987 vertaalde de Werkgroep Slavistiek Leiden poëzie van Pasternak en publiceerde dit in De Tweede Ronde, jaargang 8. Een van deze gedichten lees je hieronder. Ben je het Russisch machtig dan kun je hier ook de oorspronkelijke tekst lezen.

.

Het is niet goed beroemd te wezen.
Het strekt geen sterveling tot eer,
Steeds maar archieven door te lezen,
Met manuscripten in de weer.
Want scheppen is: jezelf vergeten,
En niet succes, niet schone schijn.
’t Is schande, als je niets betekent,
Een spreuk op ieders lip te zijn.
Zet niet op eigen roem je zinnen,
Dan zul je in vergetelheid
De liefde van de toekomst winnen,
De roep van ruimte en van tijd.
Je moet een leemte achterlaten
In ’t lot, en niet op het papier,
Geen lijst van kosten en van baten,
Een streepje daar, een streepje hier.
Je moet een onbekende blijven,
Je spoor verbergen in het niet,
En gaan waarheen de nevels drijven
Tot je geen hand voor ogen ziet.
Een ander zal in later dagen
Jouw wegen volgen op de voet,
Terwijl je zelf van nederlagen
En van triomf niet weten moet.
Geen duimbreed van de weg afwijken,
Het wezen kiezen boven schijn,
Geen ander naar de ogen kijken
En tot het einde levend zijn.
.
.

Brandbijt

Elegieën voor Marina Tsvetajeva

.

Toen ik dit bericht wilde gaan schrijven heb ik eerst gekeken of ik ooit eerder over Marina Tsvetajeva had geschreven. Dat blijkt niet echt het geval. Ik noem haar naam in een bericht over Erich Arendt (toen geschreven Marina Zwetajewa).

Marina Ivanovna Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichter en schrijver wier werk door andere dichters geprezen wordt om zijn natuurlijkheid en diepgang. Zij liet meer dan duizend gedichten, acht toneelstukken, talrijke essays en brieven na, die nog steeds veel worden gelezen. Ze stond bekend om haar zeer sterke en onafhankelijke persoonlijkheid.

Ik kocht ‘Wegen naar Insomnia’ elegieën voor Marina Tsvetajeva van Johan de Boose (1962). De tekst op de achterflap is zowel raadselachtig als duidelijk: Wie elegieën schrijft zegt evenveel over zichzelf als over de bron van zijn droefheid, Daarom gaan de gedichten in ‘Wegen naar Insomnia’ slechts gedeeltelijk over de Russische dichter Marina Tsvetajeva. Voor de andere helft zoeken ze woorden voor de onmacht, de woede, de wanhoop en vooral de liefde van een man, die het ongeluk begaat postuum verliefd te worden.”

Johan de Boose is doctor in de Slavische Filologie, vertaler, acteur en schreef artikelen en gedichten die verschenen in Yang, De Revisor, De Gids, Poëziekrant, DWB en De Tweede Ronde. Maar in deze bundel dus elegieën (melancholische gedichten, klaagzangen) voor Marina Tsvetajeva, een dichter met een boeiend en bewogen leven.

Ze was getrouwd met Sergej Efron. Na de Russische revolutie, waarin Efron aan de zijde van de Tsaar vocht, emigreerde ze eerst naar Berlijn, daarna Praag en tenslotte Parijs. Zonder dat Marina het wist werkte haar man als geheim agent voor Stalin. Ze was veel van haar man gescheiden en onderhield talrijke onstuimige, soms platonische, soms expliciet erotische verhoudingen met diverse mannen en vrouwen waaronder Rainer Maria Rilke en Boris Pasternak. Ze onderhield nauwe banden met dichters (en lotgenoten) Anna Achmatova, Vladimir Majakovski, Osip Mandelstam en Arseni Tarkovski. Tsvetajeva keerde in juni 1939 terug naar de Sovjet-Unie. Deze beslissing werd naast isolement, armoede, heimwee en zorgen over de toekomst van haar zoon vooral ingegeven door de in de jaren dertig veranderde houding van haar man jegens de Sovjet-Unie. Uiteindelijk benam ze zichzelf van het leven na een, door de oorlog, gedwongen verhuizing naar Jelaboega.

Johan de Boose schreef en publiceerde ruim 50 jaar na haar overlijden de bundel met gedichten voor haar. Uit deze bundel koos ik het gedicht met de  titel ‘Brandbijt’ (een gat dat in het ijs wordt gehakt wanneer er water nodig is om brand te bestrijden).

.

Brandbijt

.

In je naam brandt melk. Wie drinkt

verschroeit. Wie jou bewandelt bloedt.

.

In de sterrenregen op een zwart plaveisel

heb ik jou herkend, de zilvergloed

.

geproefd, en niemand slaapt bij kreten

van wie stikt, van wie het zonlicht heeft

.

geslikt en zwijgend in de spiegel ziet

hoe vuur verdampt in de ruïne van de ziel,

.

November

Innokenti Annenski

.

De in Omsk (Rusland) geboren dichter, vertaler en essayist Innokenti Annenski (1855 – 1909) is een vrij onbekende dichter uit Rusland. Hij was dan ook een laatbloeier met een klein oeuvre, die pas na zijn dood erkenning kreeg en dan ook nog in een kleine kring van kenners waaronder Boris Pasternak (toch niet de minste). Hoewel hij al vanaf jongs af aan schreef publiceerde hij pas zijn eerste werk in 1901.

Annenski schreef bondige, precieze symbolistische lyriek (dat wil zeggen dat alles wat beschreven wordt staat voor iets anders) met een melancholieke inslag, die de tragiek van het bestaan tot onderwerp heeft. Onmiddellijk na zijn dood in 1909 werd zijn bekendste dichtbundel ‘Het cypressehouten kistje’ gepubliceerd. Daarna ontstond pas zijn grootste populariteit, tussen 1910 en 1920, niet alleen vanwege zijn verzen, maar ook vanwege zijn geroemde vertalingen van Franse symbolisten als Baudelaire, Rimbaud en Verlaine.

In 1996 verscheen de bundel ‘Vier Petersburgers’ bij uitgeverij De Bezige Bij met daarin onder andere het gedicht ‘November’ van Annenski in een vertaling van Peter Zeeman.

.

November

.

Het avondrood is dof, verschoten,

En doods de gele dageraad.

Een tak door het kozijn omsloten

Hing gister net zo desolaat…

.

Slechts dit wordt mij tot troost geboden:

Al wat ik schrijf wordt delicaat

Met milde tinten overgoten,

In zilverwitte glans gebaad.

.

De nevel houdt de zon gevangen…

Nu in de sneeuw een slee bespannen,

De wolken volgen in hun jacht,

.

Je over schel gefluit verblijden

En deinend door de witte pracht

Naar onbegrensde verten glijden…

.

Boris Pasternak

Russische poëzie

.

Boris Pasternak (1890 – 1960) was de zoon van een gewaardeerd kunstschilder Leonid Pasternak en de pianiste Rosa Kaufman. Hij groeide op in een kosmopolitisch en intellectueel milieu: tot regelmatige bezoekers van de familie behoorden onder anderen de componisten Sergej Rachmaninov en Alexander Scriabin, de dichter Rainer Maria Rilke en schrijver Leo Tolstoj. Boris studeerde muziek en filosofie en hij publiceerde gedichten van zijn 22ste. Later zei hij over dit werk dat het onrijp was. Hij werd wereldberoemd met zijn roman Dokter Zjivago. Onder meer door dit werk ontving hij in 1958 de Nobelprijs voor de literatuur.

Bij deze roman behoren een 25tal gedichten. Mede hierdoor wordt hij gezien als één van de grootste dichters van het post-revolutionaire Rusland. Pasternaks poëzie wordt gekenmerkt door een intens meebeleven met het gevoel van het onderwerp. Het gaat om de emoties, de extase van gevoelens. Zijn gedichten kenmerken zich door een hoge muzikaliteit. Kern van zijn poëzie is de metafoor die berust op een vluchtige associatie. Zeker in zijn beginperiode zijn de gedichten niet altijd even toegankelijk.

 

De hof Gethsemane

 

De sterren flonkerden wat onbekommerd

Maar er viel licht toch waar de bocht begon.

De weg lag om d’ Olijfberg heen gekronkeld

En daar beneden stroomde de Kedron.

 

De kleine weide stokte halverwege

En ging vervolgens in de Melkweg op.

De zilveren olijven liepen tegen  .

De hemel met zijn stergewemel op.

 

Aan ’t einde bij een hof liet Hij hen achter

En zei dat Hij weer bij hen komen zou.

‘Blijf waken bij de muur,’ zei Hij, ‘en wacht er

Mijn ziel is diep bedroefd, tot stervens toe.’

 

En zonder weerstand deed Hij afstand van de

Almachtigheid en wonderdadigheid,

Als waren ’t dingen die Hij eenmaal leende.

Hij was nu even sterfelijk als wij.

 

De nachtelijke verte leek een oord van

Vernietiging en van het niet-bestaan.

De wereld was volkomen uitgestorven

En leven was slechts mooglijk in die tuin.

 

Terwijl Hij in de zwarte diepten staarde,

Zij waren leeg, geen eind en geen begin

Bloeddroppels zwetend, bad Hij aan Zijn Vader:

Neem deze drinkbeker van mij vandaan!

 

Hij bad en zie, zijn moeheid was te dragen,

Hij liep weer naar de schuur en zag terstond

Dat Zijn discipelen te slapen lagen,

Vlak langs de weg, in ’t priemgras op de grond.

 

Hij zei: ‘De Heer heeft jullie uitverkoren

Voor deze tijd, maar jullie slapen maar…

De Zoon des Mensen is de dood beschoren,

Hij geeft zichzelve over aan ’t gevaar.’

 

Direct daarop verschenen de verraders,

Met fakkels en met zwaarden toegerust.

Het waren slaven, vergezeld van Judas,

Met op zijn lippen de verraderskus.

 

De enige die weerstand bood was Petrus:

Hij sloeg het oor van een der slaven af.

‘Een twist wordt nooit door ’t zwaard beslecht,’ zei Jezus,

‘Dus steek dat zwaard weer in de schede weg.

 

Kan God de Vader mij geen eng’len zenden,

Zijn legioenen om mij bij te staan?

Dan zouden, zonder mij een haar te krenken,

Mijn vijanden weer spoorloos verder gaan.

 

Maar ’t levensboek is aan de bladzij toe

Die ’t liefste is van alle heiligdommen.

Al het geschrevene tot heden moet

Nu in vervulling gaan. Het zij zo. Amen.

 

De loop der eeuwen lijkt op een parabel

En kan in brand geraken, onderweg.

In naam van haar verschrikkelijke luister

Daal ik vrijwillig af in ’t smart’lijk graf.

 

En op de derde dag zal ik herrijzen.

Dan drijven eeuwen, als een karavaan

Van barges, zoals vlotten verder drijven,

Te mijnen oordeel uit het duister aan.’

.

boris_pasternak_cropped

Boris Pasternak in 1934 tijdens het eerste congres van Sovjet schrijvers

dz

Met dank aan ‘Spiegel van de Russische poëzie’ en Wikipedia