Site-archief

De kunstschilder

Dubbel-gedicht

.

Pas geleden kwam ik een video op Instagram tegen van een Amerikaanse vrouw meen ik, die zich verwonderde over de betekenissen van Nederlandse woorden. Dat er zoveel woorden in het Nederlands zijn die precies hetzelfde zijn en klinken maar een totaal andere betekenis hebben. Iedereen kan er wel een paar bedenken. Bank bijvoorbeeld. Wat heeft een financiële instelling te maken met een meubelstuk voor meerdere personen? Maar er zijn er meer. Toen ik op zoek was naar gedichten in de rubriek Dubbel-gedicht en ik een gedicht zag met als titel ‘Schilder’ dacht ik aan een huisschilder. Maar het betrof hier een kunstschilder, toch een wezenlijk andere professie.

Het tweede gedicht dat ik vond ging ook over een kunstschilder. Vandaar dat het dubbel-gedicht niet gaat over een schilder maar over een kunstschilder al haal je dat niet uit de titels van de twee gedichten.

Het eerste gedicht is van schrijver, dichter, columnist Simon Carmiggelt (1913-1987) en komt uit de bundel ‘Het jammerhout’ dat hij onder het pseudoniem Karel Bralleput schreef en publiceerde in 1955.

Het tweede gedicht is van schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler Maurits Mok (1907-1989) en werd gepubliceerd in de bundel ‘Spiegel van het menselijk bedrijf’ dat hij schreef onder het pseudoniem Jan Luyken jr. in 1979.

.

De schilder

.

Zijn vrees staat als een bevend spook

te kijk op zijn Picasso-doeken.

Stééds angst, op al die Talens-koeken.

En in de keuken staat ze ook.

.

Want déze vrouw, zo fel en kloek,

verdreef hem uit de luwe sferen

van landschap en van jutteperen,

te hoop gelopen op het doek.

.

O kalme jaren, toen hij dát nog deed:

de lichtvlek mikken op een vaas,

de gaatjes nadoen van de kaas.

Dat stille werk deed niemand leed.

.

maar zij dreef blauwzuur in zijn coloriet.

Haar strengheid tourmenteert zijn kwast,

en als zijn angst zich paars ontlast,

ageert hij tegen haar ‘Kom éten, Piet.’

.

De schilder

.

Stil voor het onbesmette doek

staat daar in afgetrapte broek

de schilder onder wilde haren

dromerig voor zich uit te staren.

.

Dan, eensklaps door de geest gedreven,

begint zijn hand zich uit te leven

en schaft de kunstgeleerden brood,

hetzij aanstonds of na zijn dood.

.

 

Ezelsoren

Berijmde bokkesprongen

.

In 1962 verscheen bij Wereldbibliotheek -Vereniging een bundel van M. Mok. Een bundeltje met kolderrijmen of light verse zouden we tegenwoordig zeggen. Maurits Mok (1907-1989) was schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler. Als correspondent op een handelskantoor (waar vind je dit soort banen nog?) schreef en publiceerde hij gedichten in het Katholieke tijdschrift De Gemeenschap. In 1934 debuteerde hij met de roman ‘Badseizoen’. Door zijn Joodse afkomst veranderde hij zijn naam van Mozes Mok naar Maurits Mok en in de tweede wereldoorlog publiceerde hij onder pseudoniemen als Hector/Hendrik Mantinga, Victor Langeweg en Jan Luyken jr.

Maurits Mok was in de jaren dertig en veertig een van de weinige auteurs die verhalende, epische, gedichten schreven. Hij zag in deze dichtvorm een mogelijkheid om strijdbaarheid uit te drukken, maar moest later wel erkennen, dat deze dichtwijze vatbaar was voor gemeenplaatsen en rijmdwang. In zijn latere gedichten vond Mok een korte en betere vorm om zijn gedachten uit te drukken. Het thema van de menselijke vergankelijkheid valt in zijn poëzie samen met het lot van het joodse volk.

Mok ontving verschillende literaire prijzen. In 1957 de Herman Gorterprijs en de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor ‘Stormen en Stilten’ uit 1956, de prijs van de stichting Kunstenaarsverzet in 1958, de Henriëtte Roland Holst-prijs in 1962 en de Marianne Philipsprijs in 1968.

In 1962 verscheen dus ‘berijmde bokkesprongen’ waarover J. A, Blokker in zijn inleiding onder andere schrijft: “Ik hoop dat bij Mok de victorie begint. Ik hoop dat er een dag komt waarop de gehele Nederlandse dichtersbent op een avond – in de avondzon – een sober balcon betreedt en zich afvraagt: “Waarom ben ik geen kip of haan, / dan had ik bonte veren aan…” Want dat vraagt men zich te weinig af in dit land.”  Blokker refereert hiermee aan het gedicht  ‘een dichter’ waarin Mok pleit voor meer verbeelding (iets wat we in deze tijd ook goed zouden kunnen gebruiken).

Ik koos voor het gedicht ‘de ezelsoren’ waarin de verbeelding de vrije ruimte krijgt.

.

de ezelsoren

.

er waren eens twee ezelsoren,

die hadden hun oriëntatie verloren.

.

Hoorden zij thuis in een schrift of een boek,

of raakten zij van een schedel zoek?

.

Na vier uren hoor en wederhoor

keek elk de ander diep in het oor.

.

De ene sprak tot zijn metgezel:

“Jij bent van zuiver ezelsvel!”

.

En daarop sprak het stukje dier:

“Jij bent van omgekruld papier!”

.

Hetgeen tot zodanige vijandschap leidde,

dat hier op slag hun wegen scheidden.

.

Moeder en muze

Ed. Hoornik

.

Na een post over gedichten over vaders kan een gedicht over de moeder natuurlijk niet uitblijven. Ed. Hoornik schreef een prachtig gedicht over de moeder en de muze.

Ed. Hoornik (1910 – 1970) behoorde tot de Amsterdamse school. De Amsterdamse school was een verzameling dichters die een ironische, cynische of opstandige kijk op de dagelijkse werkelijkheid laten blijken in hun gedichten. Dit was dan vaak een reactie op de, in hun ogen, hoogdravende en onwezenlijke poëzie van hun voorgangers van voor 1937. Andere dichters van de Amsterdamse school waren Maurits Mok, Jac. van Hattum en Gerard den Brabander.

Aanvankelijk was het werk van Ed. Hoornik sociaal-kritisch. Zijn latere werk is sterk getekend door zijn ervaring als overlevende van concentratiekamp Dachau en heeft daarom vooral de confrontatie met de dood als thema. Naast gedichten schreef hij ook toneelstukken, romans en essays.

Uit zijn bundel ‘De erfgenaam’ uit 1940 het gedicht over de moeder en de muze.

.

Moeder en muze

.

Zij vond de melk nog in de stenen beker

en ’t ei, dat hij gepeld had laten staan;

altijd onrustig, ook al deed hij zeker,

was hij gekomen om weer weg te gaan.

.

Hem nawuivend liet zij de hand traag zinken,

en hield zich in, terwijl hij sneller ging,

alsof in hem een sterk nieuw lied ging klinken,

waarin hij wraak nam op haar liefkozing.

.

Geen moeder kan de dichter muze wezen,

al drinkt hij aan haar borst ’t Verlangen in;

geen moeder kan hem van de waan genezen

een God te zijn tussen de mensen in.

.

erfgenaam

ed-hoornik

Gedichten die vrouwen aan het huilen maken

Marianne Thieme

.

In navolging van de prachtige bundel ‘gedichten die mannen aan het huilen maken’ stelde actrice en schrijfster Isa Hoes in 2015 een bundel samen met de titel ‘Gedichten die vrouwen aan het huilen maken’. Net als in de manneneditie vroeg zij bekende Nederlandse vrouwen naar hun meest dierbare gedicht.

Zo ook Marianne Thieme, partijleider en fractievoorzitter van de Partij voor de Dieren in de tweede kamer. Het zal weinigen verbazen dat het gedicht dat zij uitkoos een link heeft met het gedachtegoed van deze partij. Als motivatie schrijft ze: “Ik heb mij altijd sterk verbonden gevoeld met de natuur en met dieren. Dat gevoel van verbondenheid weet de joodse dichter Marits Mok als geen ander op een sublieme manier in woorden te vatten. Woorden die zo duidelijk maken dat de praktijken als dieren experimenten, de bio-industrie en de jacht onethisch zijn en volstrekt indruisen tegen de humaniteit en beschaving.”

Uit de bundel ‘Het dierbaarst’uit 1990 het gedicht ‘Levenden’ van Maurits Mok (1907 – 1989).

.

Levenden

.

In dierenogen valt hetzelfde licht

als in het oog van mensen.

Het levende schept adem uit één bron,

vangt van zijn eerste kreet

tot aan zijn laatste huivering

dezelfde zon.

.

Denkenden gaan met dieren

onder dezelfde hemel

dezelfde einder tegemoet,

door één verlangen voortgedreven:

leven.

.

gedichten-die-vrouwen-aan-het-huilen-maken-isa-hoes-boek-cover-9789044629538

mariannethieme_1296527878_64

 

Dichter in verzet

Maurits Mok (1907 – 1989)

.

Maurits Mok werd geboren als Mozes Mok maar veranderde zijn naam in 1971 naar Maurits. Mok was behalve dichter, schrijver, vertaler en criticus ook één van de oprichters in 1944 van uitgeverij De Bezige Bij.

Maurits Mok werd als kind  geconfronteerd met de gevolgen van een oorlog: hij zag de vluchtelingen tussen 1914 en 1918 om zich heen. Ook nam hij in die tijd waar hoe hele ‘klassen’ slachtoffer waren van onrechtvaardige maatschappelijke verhoudingen. In de jaren dertig merkte hij wat het betekende, jood te zijn en tot een vervolgde bevolkingsgroep te behoren.

Mok debuteerde in 1934 met de roman Badseizoen , maar publiceerde later vooral veel poëzie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog dook hij onder in Het Gooi. In deze periode publiceerde hij onder de pseudoniemen Victor Langeweg en Hector Mantinga.

Naast een aantal andere literaire prijzen ontving hij in 1959 de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945.

Uit de bundel Avond aan avond uit 1970 (De Bezige Bij) een gedicht over gruwelen van de oorlog.

.
The face of god after Auschwitz

.
Al die zielen die goden aanhangen,
speeksel omzetten in gebeden,
dromen verwarmen tot mythen,
mythen verkillen tot stenen
grondslagen van een geloof –
ik schuif de mist van hun visioenen weg
en ben alleen; een ijskoud waaien
staat op, een vleugelslag
van horizon tot horizon
die vormen oproept en verslindt,
en enkel leegte achterlaat, sneeuwvelden
over de aarde, een met zwarte, uitgegloeide
zweren overdekte zon.

.

mok_1977