Site-archief
Wij zijn gegroeid als wilde appelen
Drago Siliqi
.
In Berat (een prachtig oud stadje) in Albanïë waren we op weg naar een hotel dat een kopie was van het Capitool in Washington en onderweg kwamen we een openbare bibliotheek tegen. Meestal sla ik die over in mijn vakantie (ik kom al vrijwel dagelijks in bibliotheken) maar deze wilde ik toch wel even bezoeken. Een mooi groot gebouw met een zeer beperkte en heel oude collectie. Geen computers en de ledenadministratie werd nog op kaartjes geschreven. Een beetje zoals bij ons in de jaren ’70 en ’80.
De collectie romans was redelijk internationaal maar waar ik echt verbaasd over was, was de poëziecollectie. Maar liefst drie kasten vol! En dat op een collectie van een bibliotheek vergelijkbaar in Nederland voor een plaats van ca. 60.000 inwoners. Ik denk dat de verhouding poëzie en proza daar heel anders was dan in Nederland, veel meer poëzie verhoudingsgewijs. Nu is me dat in Oost-Europese landen ook al opgevallen, dat men daar veel meer aandacht heeft voor poëzie als onderdeel van de literatuur en het literatuuronderwijs.
Omdat ik geen Albanees spreek heb ik een willekeurige poëziebundel uit de kast getrokken en daar het gedicht ‘Si molla të egra jemi rritë’ uit overgenomen. Het is van de dichter Drago Siliqi (1930-1963) en het komt uit 1956. Ik heb het geprobeerd zo goed als kan te vertalen en dan wordt het ‘wij zijn gegroeid als wilde appelen’. Drago Siliqi was dichter, literair criticus en uitgever. Zijn eerste boek werd gepubliceerd toen hij 15 was, gevolgd door andere. Hij studeerde literatuur aan het Maxim Gorky Literatuur Instituut in Moskou. Als uitgever en literair criticus assisteerde en moedigde hij Ismail Kadare aan om ‘De generaal van het dode leger’ te schrijven, de meest geprezen roman van deze auteur. Siliqi kwam op 33 jarige leeftijd om bij een vliegtuigongeluk, toen de Aeroflot waarin hij naar China vloog neerstortte nabij Irkoetsk in de Sovjet Unie.
.
Wij zijn gegroeid als wilde appelen
.
Ze groeien als wilde appels van de hooglanden
in wilde vorst, wind en sneeuw en kou,
we lopen in het leven met het ritme van de
storm, op en als wilde appels zijn we gegroeid
.
Maar de vorst sloeg ons niet neer, en we
vertelden het ook niet aan een bergzwaluw.
De revolutie kwam en entte ons,
we gaven een prachtige vorm aan onze gierigheid
.
Mijn dorp
Andon Zako Çajupi
.
Eind deze maand ga ik met een paar vrienden een weekje naar Albanië. Ik heb dat altijd een fascinerend land gevonden en nu ga ik het bezoeken. Ooit een koninkrijk (vanaf 1928 onder koning Zog de 1e), daarna, vanaf 1939 een protectoraat van het Koninkrijk Italië, geregeerd door Victor Emmanuel III. En na de tweede wereldoorlog een satelietstaat van de Sovjet Unie onder leiding van Enver Hoxha (1908-1985). Na verkiezingen in 1991 kwam er na 40 jaar een einde aan het communisme in Albanië. Sindsdien is Albanië een parlementaire democratie.
Een land kortom met veel geschiedenis, een verleden als communistisch land met een leider (Hoxha) die in het begin van zijn machtsperiode een fervent Stalin bewonderaar was maar die zich later afwende van de Sovjet leiders en zich meer op het China van Mao richtte. Tel daarbij op dat het land tal van nationale parken kent met de meest prachtige natuur en de 750.000! bunkers die het land telt en je begrijpt waarom ik daar graag naartoe ga.
Toen ik me wat aan het inlezen was stuitte ik op een paar dichtregels (de beginregels) van een beroemd gedicht ‘Fshati Im’ of ‘Mijn dorp’ van Andon Zako Çajupi (1866-1930). Andon Zako Çajupi was advocaat, toneelschrijver, dichter en dichter van de Albanese Renaissance. Het gedicht ‘Mijn dorp’ is een ode aan de bergen en de rotsen, de weelderige bloemenweiden, het water van de rivier die zich ongetemd door de laagvlakte kronkelt, velden vol koren en mais, en koel water uit de bron en de vrouwen.
Het gedicht markeert de periode waarin een hernieuwd nationaal Albanees bewustzijn opbloeide, onder andere in de kunst. Toch is de nationale trots al zo oud als Albanië zelf hoe hartgrondig de Albanezen het lot van hun land ook mogen vervloeken (heel veel Albanezen verlaten het land voor een betere toekomst elders). Het gedicht ‘Mijn dorp’ werd vertaald uit het Albanees door Robert Elsie (een in Canada geboren Duitse geleerde die gespecialiseerd was in Albanese literatuur en folklore).
.
Mijn dorp
,
De bergen rijk aan steen,
de weilanden vol gras,
de velden vol tarwe,
daarachter ligt een rivier.
Daar tegenover het dorp
Met kerk en rijen grafstenen,
En eromheen staan
eenvoudige, kleine huisjes.
Frigide is het water,
de wind waait, maar het maakt niet uit,
de nachtegaal verkondigt het:
Gazelle-achtig zijn de vrouwen.
Liggend in de schaduw, mannen
aan het spelen, druk aan het kletsen.
Het ongeluk kan hen niet overkomen,
want ze leven van hun vrouwen.
Vrouwen in de velden, en
in de wijngaarden, vrouwen,
vrouwen oogsten hooi, de hele
dag en nacht zwoegend.
Vrouwen dorsen,
oogsten de oogst, vrouwen,
vertrekken voor zonsopgang,
komen in het donker terug!
Voor hun echtgenoten verschroeien vrouwen in de zon,
werkend, nooit rustend,
zelfs niet op zondag!
Arme Albanese vrouw,
de hele tijd aan het zwoegen,
en als ze naar huis gaat,
maakt ze zowel lunch als avondeten.
Hoe zit het met uw man
die bij de fontein zit te loungen?
Oh, mijn ellendige vrouw,
Jij leidt ook het huishouden!
.
Childe Harold
De omzwervingen van Jonker Harold
.
Afgelopen week bekeek ik de film ‘The trip to Italy’ een vervolg op de geweldige road movie ‘The trip’ met Steve Coogan en Rob Brydon. In het begin van deze film, waarin ze in de voetstappen treden van de grote Engelse dichters Byron en Shelley, komt in een gesprek het gedicht ‘Childe Harold’s Pilgrimage’ ter sprake. Ik kende het gedicht niet en ben dus eens op onderzoek uit gegaan.
In 1812 verschijnt van de hand van George Gordon, Lord Byron (1788 – 1824) een lang verhalend gedicht getiteld ‘Childe Harolds Pilgrimage’. Het gedicht is geschreven in de versvorm die door Edmund Spenser werd geïntroduceerd in diens gedicht ‘The Faerie Queene’. Deze naar hem genoemde versvorm (Spenserian stanza) werd na zijn dood niet meer gebruikt, tot hij in de 19e eeuw werd herontdekt door onder meer Lord Byron, Keats, Shelley en Scott. In deze versvorm bestaat elk couplet uit negen regels, de eerste acht daarvan zijn jambische pentameters, de laatste regel is een alexandrijn. Het rijmschema is “ababbcbcc.”.
‘Childe Harold’s is een melancholieke en romantische jongeman, die na een losbandig leven afleiding zoekt in buitenlandse reizen. Hij beschrijft die reizen door het Middellandse Zeegebied, bezoekt romantische plekken en diverse ruïnes en verbindt hieraan overpeinzingen over het verleden. In totaal beschrijft Lord Byron in vier canto’s de reis van de hoofdpersoon door landen als Portugal, Spanje, Albanië, Griekenland maar ook België (de slag bij Waterloo), Duitsland, het Alpengebied en tot slot Italië (een reis van Venetië naar Rome).
In 2009 werd ‘Childe Harold’s Pilgrimage’ vertaald door Ike Cialona en zij gaf dit verhalende gedicht de titel ‘De omzwervingen van Jonker Harold’ mee. Uit deze editie een strofe waarin de hoofdpersoon het slagveld bij waterloo bezoekt.
.
’t Ardenner woud wuift met zijn loof, bedauwd
Door tranen die Natuur hier heeft gestort.
Het rouwt – als iets dat onbezield is rouwt –
Om elke krijger, ach! die binnenkort
Vertrapt zal zijn zoals het gras nu wordt
Geplet door hem, die niet meer op zal staan.
Het gras herleeft en zal deze cohort,
Die vurig hoopt de vijand te verslaan,
Bedekken wanneer zij tot stof zal zijn vergaan.
.









