Site-archief

Poëzietijdschriften

A.C.W. Staring

.

In Nederland en België worden er verschillende poëzietijdschriften uitgegeven. Het Nederlands Letterenfonds subsidieert een aantal van deze tijdschriften. Op de website van het Nederlands Letterenfonds is het volgende te lezen: “Goede literaire tijdschriften fungeren als veerplank voor bekend en onbekend talent. Een vrijplaats waar talent zich kan ontwikkelen en nieuwe ideeën ruim baan krijgen. Ook bieden ze redacteuren de mogelijkheid hun (redactionele) vaardigheden aan te scherpen en zich te presenteren aan het publiek en het boekenvak in het bijzonder. Tijdschriften spiegelen niet alleen wat er in de maatschappij gebeurt, maar beïnvloeden ook actief onze kijk op literatuur en de wereld.”

Omdat er sprake is van een subsidierelatie betaald het Fonds deze tijdschriften. Een deel van dit geld gaat naar dichters die in deze tijdschriften gedichten publiceren: € 75,- per gedicht. Geen vetpot, zeker niet als je het vergelijkt met wat prozaschrijvers krijgen (€ 0,10 per woord). Maar het is een vergoeding. Er zijn ook poëzietijdschriften die geen vergoeding (kunnen) bieden, eenvoudig weg omdat de kosten van een tijdschrift aanzienlijk zijn.

En toch is er een enorme behoefte aan het publiceren van poëzie. Door dichters die al jaren aan de weg timmeren, door dichters die nooit publiceerden maar wat in de vergetelheid zijn geraakt, door aanstormend talent. Gelukkig is er tegenwoordig de mogelijkheid om aan zelfpublicatie te doen, in eigen beheer een bundel uitgeven, op Instagram, Facebook of een ander social mediaplatform je poëzie te plaatsen of via een eigen website. En je kunt natuurlijk altijd je gedichten opsturen naar een poëzietijdschrift in de hoop dat het opgepikt wordt en gepubliceerd.

MUGzine is ook zo’n mogelijkheid. Met het minipoëziemagazine MUGzine zitten we een beetje tussen het zelf publiceren en het betaald krijgen voor publicatie in een gesubsidieerd tijdschrift in. Omdat MUGzine een particulier initiatief is (van MUGbooks, Poetry Affairs en Brrt.Graphic.Design en we geen enkele cent subsidie ontvangen zijn we aangewezen op onze fans of donateurs. Liefhebbers van poëzie die naast het gratis poëzie lezen via mugzines.nl ook gedichten in een mooi klein (A6)  tijdschrift thuis willen lezen. Dat kan al vanaf € 22,50 en daarvoor ontvang je 5 x per jaar de MUGzine en altijd een leuk extraatje.

We krijgen met enige regelmaat de vraag hoe je gepubliceerd kan worden in MUGzine. Wij werken met een onafhankelijke kleine redactie die inzendingen ontvangt en beoordeelt, zelf suggesties doet op basis van een richting die wij als makers kiezen en dichters aandraagt los van een thema. Omdat we een particulier initiatief zijn dat elke cent moet omdraaien kunnen we geen gage bieden. Wanneer we € 75,- per gedicht zouden betalen zouden we na 1 nummer ‘failliet’ zijn. We zijn dan ook aangewezen op die dichters die ons initiatief steunen uit liefde voor de poëzie. En gelukkig zijn dat vele dichters. Inmiddels na 27 nummers hebben ruim honderd dichters uit Nederland en Vlaanderen een bijdrage geleverd waarvoor we ze heel dankbaar zijn.

Geen blogpost zonder gedicht, daarom van A.C.W. Staring (1767-1840) landheer, landbouwkundige en dichter het gedicht ‘Bij de terugzending van een dichtstuk’ uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 1981.

.

Bij de terugzending van een dichtstuk

.

Gij noemt dit HEMELVAL? Ik acht het ledig schallen;

Maar keur nogtans den titel goed:

Ja! ’t komt den hemel uitgevallen –

Zoo als het sterrensnuitsel doet.

.

Tijd heelt geen wonden; wie heeft dat beweerd

Edna St. Vincent Millay

.

Dichter en toneelschrijver Edna St. Vincent Millay (1892-1950) ken ik sinds ik in ‘Ter ere van de goedertieren maan’ uit 1978 van Herman de Coninck een gedicht van haar las dat Herman had vertaald. De hele bundel bestaat uit vertalingen van De Coninck van het werk van St. Vincent Millay. Zij was een opmerkelijke en bijzondere vrouw en dichter. Een prominent literatuurcriticus noemde haar  ‘een van de weinige dichters die in onze tijd in het Engels schreef, noemde en die zoiets als de status van grote literaire figuren had bereikt.’

In 1923 won ze de Pulitzer-prijs voor poëzie en was daarmee de eerste vrouw die die prestigieuze prijs won. In In 1943 was Millay de zesde persoon en de tweede vrouw die de Frost Medal ontving voor haar levenslange bijdrage aan de Amerikaanse poëzie. Schrijver en dichter Thomas Hardy (1840-1928) zei dat Amerika twee grote trekpleisters had: de wolkenkrabber en de poëzie van Edna St. Vincent Millay.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat haar poëzie en haar leven nog steeds tot de verbeelding spreken. Ans Bouter kreeg een bronzen medaille Schönste Bücher aus aller Welt, Leipzig 2017, voor haar bundel ‘Dwars vers’. In deze bundel staan vertalingen van de poëzie van Edna St. Vincent Millay en Emily Dickinson. Ook op haar website zijn verschillende vertalingen van de poëzie van Edna St. Vincent Millay te vinden, waaronder het gedicht ‘Tijd heelt geen wonden; wie heeft dat beweerd’ of  ‘Time does not bring relief; you all have lied’.

.

Tijd heelt geen wonden; wie heeft dat beweerd

Tijd heelt geen wonden, wie heeft dat beweerd
Die leugens dat de pijn wel ooit verdwijnt
Ik mis hem als de regen zachtjes dreint
Ik heb hem nodig als het tij zich keert
De oude sneeuwlaag smelt, desintegreert
Vermolmde blaadjes geuren op het plein
Maar hoe verbitterd liefde ook mocht zijn
Mijn hart blijft vol ervan, ‘t wordt niet verteerd
Er zijn wel honderd plekken die ik mijd
Zo allesoverheersend is hij daar
En als ik opgelucht iets rustigs vind
Waar hij nooit straalde, niemand werd verblind
Zeg ik, hier doet niets denken aan die tijd
En voel hem als ik in de verte staar

.

Time does not bring relief; you all have lied

Time does not bring relief; you all have lied
Who told me time would ease me of my pain!
I miss him in the weeping of the rain;
I want him at the shrinking of the tide;
The old snows melt from every mountain-side,
And last year’s leaves are smoke in every lane;
But last year’s bitter loving must remain
Heaped on my heart, and my old thoughts abide.
There are a hundred places where I fear
To go,—so with his memory they brim.
And entering with relief some quiet place
Where never fell his foot or shone his face
I say, “There is no memory of him here!”
And so stand stricken, so remembering him.

.

De Titanic

Thomas Hardy

.

Afgelopen week zag ik een nieuwsbericht waarin was te zien ( het waren video-opnamen) hoe de Titanic na 110 jaar ( de Titanic zonk in de nacht van 14 op 15 april van 1912 in de Noord Atlantische oceaan, zo’n 660 kilometer ten zuiden van Newfoundland in Canada) er nu bij ligt op de bodem van de oceaan op 3810 meter onder het wateroppervlakte.

Een team van OceanGate Expeditions maakte video-opnamen van 8K die heel scherp laten zien ( tot in detail) hoe het schip er na al die jaren bij ligt. De bedoeling is dit elk jaar te doen om te zien hoe het schip erodeert en om de veranderingen vast te kunnen leggen.

De Engelse dichter Thomas Hardy (1840-1928) schreef ‘The Convergence of the Twain’, met als ondertitel ‘Lines on the loss of the Titanic’ in 1912. Hij schreef het voor het Titanic Disaster Fund. De Titanic, een luxueus schip waarvan men dacht dat het onzinkbaar was, kwam bij haar eerste vaart in aanvaring met een ijsberg en zonk op 15 april 1912, waarbij meer dan 1500 mensen omkwamen. Hardy’s gedicht is een huiveringwekkende verslag van menselijke ijdelheid en machteloosheid tegenover de onverschillige, vernietigende krachten van de natuur.

.

The Convergence of the Twain

.

Lines on the loss of the “Titanic”)

 

I
            In a solitude of the sea
            Deep from human vanity,
And the Pride of Life that planned her, stilly couches she.
II
            Steel chambers, late the pyres
            Of her salamandrine fires,
Cold currents thrid, and turn to rhythmic tidal lyres.
III
            Over the mirrors meant
            To glass the opulent
The sea-worm crawls — grotesque, slimed, dumb, indifferent.
IV
            Jewels in joy designed
            To ravish the sensuous mind
Lie lightless, all their sparkles bleared and black and blind.
V
            Dim moon-eyed fishes near
            Gaze at the gilded gear
And query: “What does this vaingloriousness down here?” …
VI
            Well: while was fashioning
            This creature of cleaving wing,
The Immanent Will that stirs and urges everything
VII
            Prepared a sinister mate
            For her — so gaily great —
A Shape of Ice, for the time far and dissociate.
VIII
            And as the smart ship grew
            In stature, grace, and hue,
In shadowy silent distance grew the Iceberg too.
IX
            Alien they seemed to be;
            No mortal eye could see
The intimate welding of their later history,
X
            Or sign that they were bent
            By paths coincident
On being anon twin halves of one august event,
XI
            Till the Spinner of the Years
            Said “Now!” And each one hears,
And consummation comes, and jars two hemispheres.
.

Benjamin’s vertellingen

W.L. Penning jr.

.

Wanneer ik de vele dichtbundels bekijk op de rug in mijn boekenkast, zie ik soms bundels waarvan ik het bestaan vergeten ben of waarvan ik het bestaan niet eens kon vermoeden. Meestal zijn dit oude en wat obscure bundels zoals in onderhavig geval ‘Benjamin’s vertellingen’ een gedicht door de Schiedamse dichter Willem Levinus Penning jr (1840 – 1924) . Dit fraaie werkje is uitgegeven in de sprokkelmaand (februari) van 1898 (zo staat het er echt) in Amsterdam door S.L. van Looy en bevat een aantal hoofdstukken en delen die in de jaren voor 1898 vanaf 1881 werden gepubliceerd onder andere in De Gids, Europa en De Nieuwe Gids.

De gedichten gaan over Benjamin en zijn vrouw Ruth, over het dichterschap, over het familieleven, over het dagelijks leven maar steeds rondom de familie van Benjamin waar de titel naar verwijst. In het hoofdstuk ‘Hoe in den grooten Benjamin de kleine werd wakker geluid’ staat het gedicht ‘De muze en haar dienaar’ dat losgezongen van de rest ook goed leesbaar is als opzichzelfstaand gedicht. Waarbij ik graag je wijs op de laatste 4 zinnen van de tweede strofe, waar de dichter duidelijk aangeeft hoe hij denkt over de ware kunst  (een kunstenaar moet lijden).

Penning was een van de voorlopers van de Beweging van Tachtig, een stroming die mede opkwam uit verzet tegen de clichématige, bloedeloze literatuur van haar voorgangers. Hoewel Penning tot die voorgangers behoorde, was hij nu juist een van de weinigen die een eigen geluid lieten klinken. Dichtbundels als ‘Benjamin’s vertellingen’ en ‘Tom’s dagboek’ thematiseren de kinderjaren van de dichter. Door een oogkwaal ging het gezichtsvermogen van Penning snel achteruit en werd hij uiteindelijk blind. Penning was bevriend met bekende dichters, zoals Jacques Bloem, Jan Greshoff, Hein Boeken en Albert Verwey. Zij maakten het mogelijk dat “Levensavond” (1921) verscheen daar Penning toen al enige jaren blind was..

Op Delpher kun je de bundel (tweede druk uit 1920) in zijn geheel lezen mocht je hierin geïnteresseerd zijn https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?coll=boeken&identifier=MMKB02A:000031081:00001

.

De muze en haar dienaar

.

Aanschouwlijk, zou zich Ruth het nonnetje ook doen hóóren;

Zou ’t dubbel spoken! had ik wel gezworen;

Doch nu ’t Portret weêr hing, werd van geen vers gewaagd;

En liggen bleef het – tot door na-jaarskoren,

Door storm-muziek mijn ziel werd opgejaagd,

En zich ontwikkelde uit een zakendrukte

Waarvoor de muze al menigwerven week;

Wien ze ooit zich eensklaps weêr ontsluierde ne vrrukte,

Gist hoe in mij de minnaar Dienaar bleek.

Wien ze ooit verkóór, hij weet hoe’s dichters leven

Een dubbel-leven is, en al wie kunstig doet

Veel en uit liefde lijden moet-

Of koud is de uitslag van zijn streven,

Fabriekswerk! mooi, maar poppig goed!

.

Met zwier en glans den Geest ontwrongen,

Zij ’t kunstgewrocht bewond’renswaard, –

Beminnelijk is, en Goddelijk van aard,

Wat, tevens aan ’t Gemoed ontsprongen,

Meer bloeit dan blinkt, als uit de ziel gezongen

Dier leven trillende openbaart.

.

En wijl in ’s dichters hof de lieflijkste rozen

Zich drenkten met zijn hartebloed,

En tranen dauwden op haar gloed,

En stille pijn zich teekent in haar blozen,

Zoo heet de dichter ziek? ….

Blijkt maar zijn oogst gezond,

Gezond is ook zijn ziel! En àlweêr, zorgzaam blijde,

Wil ze als der Parel moeder lijden. –

En aarden naar de Schelp daar Venus uit ontstond.

.

 

Dichter of Denker

Rodin

.

Het beeldhouwwerk van Auguste Rodin (1840-1917) ‘De denker’ blijkt bij nader inzien ooit door Rodin gemaakt te zijn als ‘De dichter’ lees ik in een bijlage van de Volkskrant. ‘Le penseur’, zoals het beeld door het leven gaat stelt Dante Alighieri voor, de middeleeuwse dichter die het epos La Divina Commedia of De goddelijke komedie schreef over zijn fictieve reis naar het vagevuur en de hemel.

Rodin kreeg in 1880 de opdracht tot het ontwerpen van de toegangspoort voor het nieuwe museum voor Decoratieve Kunsten in Parijs. Rodin koos als thema voor Inferno, het eerste deel van de La Divina Commedia, waarin de hel wordt bezocht. De centrale figuur aan de bovenkant van de poort was Dante zelf en Rodin noemde dit beeld aanvankelijk De poëet.

Het museum voor Decoratieve Kunsten is er nooit gekomen en Rodin begon met het gieten van De denker los van deze poort. Los van de context van de poort werd het beeld uiteindelijk De denker genoemd.

Als eerbetoon aan de Dichter moest ik denken  aan het gedicht ‘Dichter’ van Hermen de Coninck. Daarom hier uit ‘De gedichten’ van Herman de Coninck dit gedicht.

.

Dichter

.

voor hem zijn alle dingen

glazen wijn: zeer verfijnde zijnden

om te laten staan tot later

en het is alsof hij heel traag

drinkt terwijl hij wacht

want verlangen wordt bezitten

van een verlangen

en geluk is wachten

op geluk.

.

(bijna) vergeten dichters

S.W. Schortinghuis

.

Een enkele keer kom ik in een kringloopwinkel of op een rommelmarkt een dichtbundel tegen waar ik, puur en alleen om de kaft, al blij van word. De bundel ‘Gedichten’ van S.W. Schortinghuis is zo’n bundel. Een ouderwets, bijna schoolschriftachtige omslag, in een soort bruin nep-leer maar gewoon van papier.

En als je dan de bundel opent begint deze met een inleiding in de vorm van een gedicht. Uit dit gedicht kun je opmaken dat de dichter Schortinghuis (1840 – 1931) vijfentachtig jaar was toen deze bundel verscheen in Winschoten in 1925.

Sijze Wilto Schortinghuis, zoals zijn volledige naam luidt, was ambtenaar, politicus, bankier, dichter en ook burgemeester van Finsterwolde (1871). Hij publiceerde in lokale kranten gelegenheidsverzen, die dus in deze bundel staan.

Omdat het zo’n charmant gedicht is hier de inleiding van de bundel.

.

INLEIDING

.

In de plaatselijke bladen
Schreef ik in den laatsten tijd
Zeer eenvoudige gedichten,
Waaraan d’ aandacht werd gewijd.
‘k Mocht dit menigwerf ervaren,
Mondeling en ook per brief;
En, — ik wil het graag bekennen,
Die waardeering was mij lief.

Toen ‘k onlangs in Februari
’t Vijf-en-tachtigst jaar besloot,
En van velerhande zijde
Warme sympathie genoot,
Maakte men, zooals reeds vaker,
Zijne wenschen openbaar
Om die verzen uit te geven
In één bundel bij elkâar.

Menig had, — zoo werd gesproken, —
Uit mijn woorden troost vergaard,
En het uitzicht op de toekomst
Werd bij ’t voortgaan opgeklaard. —
Ik, die in mijn lange leven
Menig leed te dragen had,
Voel mij dankbaar, dat ik and’ren
Troost mocht brengen op hun pad.

Allen, die dit zullen lezen,
Breng ik mijnen blijden groet!
‘k Wensch hen, op de reis door ’t leven,
Levenslust en levensmoed,
’t Staat maar vast, dat elk, die handelt
Naar zijn’ duren, heil’gen plicht,
In zijn’ blijde en droeve dagen
Wandelt in vertroostend licht.

.

Waterloop

A.C.W. Staring

.

In Gendringen (Gelderland) is in 2010 de vernieuwde Schrijversbuurt opgeleverd. In de Schrijversbuurt zijn verschillende kunstobjecten geplaatst van kunstenaar Léon Mommersteeg. In deze kunstwerken is het gedicht ‘Waterloop’ van A.C.W. Staring verwerkt. De basis hiervan is het tekst-kunstwerk in het appartementencomplex De Dichter. Daar begint het gedicht, verwerkt in onder andere de onderkant van de balkons, en loopt via verschillende objecten als stoeptegels en bankjes de rest van de wijk in.

A.C.W. Staring (1767 – 1840) was landheer (heer van de Wildenborch), landbouwkundige en dichter. Hij was een romantisch dichter (waarvan er destijds niet veel waren in Nederland). Zijn romantische inslag betrof zowel hetgeen waarover hij schreef (legenden, beschrijvingen van de natuur) als de wijze waarop hij dat deed (gevoelig en humoristisch).

Staring blonk uit in de dichterlijke vertelkunst maar veel waardering kreeg hij indertijd niet omdat men zijn werk moeilijk toegankelijk vond.

Waterloop

.

Nu baant zich ’t Nat

Een heimlijk pad,

En tjilpt en fluistert,

In bloem en blad

Voor ’t oog verduisterd.

Nu dartelt vrij,

Op gouden zanden,

De stroom voorbij.

Hij schuurt zijn randen

Allengskens uit,

En sleept den buit

Van kleiner vlieten

Geweldig voort;

En golven schieten,

Van ver gehoord,

Langs ’t rotsig boord.

Nu vangt een dal

Den Waterval.

Een glinstrend kleed

Ligt stil verbreed

In ’t nieuwe perk.

Het loofgewemel,

Het bonte zwerk,

De blaauwe hemel,

Zien statig neêr

Op ’t effen Meer.
.
gendringen
gendringen2
gendringen 3
Staring
Staring in Vorden
                                                                      Standbeeld van de dichter Staring in Vorden.

Met dank aan Wikipedia en http://gemeente.oude-ijsselstreek.nl/