Site-archief

Johan Clarysse

Het geduld van water

.

Ik wil dit blog bericht, dat een recensie bevat van de bundel ‘Het geduld van water’ van Johan Clarysse, beginnen met een compliment. Een compliment en mijn grote waardering voor uitgeverij P uit Leuven. Al enige tijd valt me op dat uitgeverij P een stroom van bijzondere dichtbundels uitgeeft van dichters die een grote kwaliteit hebben. Blijkbaar is er bij deze uitgeverij oog voor talent en de wil nieuwe en reeds publicerende dichters uit te geven. Het valt me toch op dat juist de wat kleinere fondsen oog hebben voor de poëzie (denk ook aan U2pi en het fonds Open) waar de van oudsher grotere uitgeverijen wat meer op safe lijken te willen spelen. Een groot compliment dus aan de uitgever.

En nu is er dus weer een nieuwe bundel in het fonds van P, ‘Het geduld van water’ van Johan Clarysse (1957). Ik ken Johan Clarysse als dichter van de derde plaats in de Rob de Vospoëziewedstrijd van Meander. In die hoedanigheid publiceerde wij van MUGzine zijn gedicht in editie 20. Clarysse studeerde filosofie en is actief als beeldend kunstenaar en dichter. Naast het gedicht in MUGzine verschenen zijn gedichten in Het gezeefde gedicht, De Schaal van Dighter, de Poëziekrant, Roer en op de website van Meander. En waar hij als beeldend kunstenaar helemaal door is gebroken, zijn werk vele malen bekroond is en in verschillende musea te vinden is, is ‘Het geduld van water’ zijn debuutbundel als dichter (met een schilderij van Clarysse als omslag).

De uitgeverij schrijft op haar website over deze bundel: “Johan Clarysse legt ervaringen en herinneringen vast in treffende beelden, in een taal die helder en raadselachtig is en een zegging die zich tot de essentie beperkt. ‘Het geduld van water’ is een krachtig debuut dat formuleert wat ons ontglipt omdat we er aan voorbijgaan of de dagelijkse taal tekortschiet. De verzen van Clarysse schommelen tussen revolte en aanvaarding, verlangen en vervulling, empathie en observatie.”

Ronkende taal, zoals zo vaak gebezigd door uitgeverijen. Maar wat is mijn ervaring bij het lezen van deze bundel? Allereerst de uitgave zelf. Zoals ik gewend ben van P verzorgd en professioneel uitgegeven. De bundel is opgedragen aan L. en heeft als ‘motto’ een strofe van een gedicht van Rutger Kopland:

.

Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom

wat wij vinden niet is

wat wij zoeken?

.

Bij zo’n motto word ik enthousiast. Want zijn wij allemaal (ik in ieder geval) niet op zoek naar wat we niet zoeken maar juist wat we vinden. Hier komt de filosoof Clarysse al een klein beetje om de hoek kijken, en niet voor het laatst. De bundel is verder opgebouwd uit 5 hoofdstukken: Afscheid, Spiegel, Breinmist, Uitzichten en Vergetelheid. Elk hoofdstuk wordt ook voorafgegaan door een strofe of uitspraak van een dichter en éen filosoof. Afscheid door een uitspraak van W.H. Auden, Spiegel door Fernando Pessoa, Breinmist door René Char, Uitzichten door Wisława Szymborska en Vergetelheid door Friedrich Nietzsche. Niet de minste dichters en denkers.

In het hoofdstuk ‘Afscheid’ zijn twee gedichten in meerdere delen opgenomen. Het gedicht ‘Afscheid’ lijkt me te gaan over een (zijn) moeder en het gedicht ‘Rechter en vriend’ over een (zijn) vader. Beide gedichten zijn met veel warmte en empathie geschreven. In het hoofdstuk ‘Spiegel’ is er sprake van de ander. De ander die gespiegeld wordt in de gedachten en gevoelens van de spreker (de dichter). In slechts vijf gedichten wordt je als lezer meegenomen in een relatie die zich steeds op een andere plek afspeelt maar waarin gezocht wordt en gevonden, waarin verlangd wordt en aanvaard. Hier wordt langzaam duidelijk hoe de ronkende woorden van de uitgever (dichter?) invulling krijgen.

In het hoofdstuk ‘Breinmist’ is er sprake van een ‘zij’ (een moeder vermoed ik) die de aansluiting met het hier en nu kwijt raakt. Dementie die liefdevol beschreven wordt zonder sentimenteel te worden. In het gedicht ‘Alfabet’ wordt het treffend benoemd:  Laten we gisteren vergeten en over morgen / praten. Iets bestaat pas als je het benoemt, / zegt ze, in een alfabet dat ze / steeds opnieuw voor mij verzint.

Het hoofdstuk ‘Uitzichten’ staat in het teken van het ‘zien’ (zien, kijken, ogen bekijken). De dichter bekijkt en beschrijft hoe hij de wereld, de stad, de kunst, een boek, het geluk ziet, ervaart. De uitzichten zijn de ik-ervaringen die de dichter met ons deelt. Deze gedichten zijn zintuigelijk, intiem op een observerende manier (opnieuw een invulling van de belofte op de binnenflap van deze bundel).

In het laatste hoofdstuk ‘Vergetelheid’ lees ik minder een duidelijke boodschap of idee terug. In de gedichten wordt er vooruit en terug gekeken, de tijd, de ik figuur, herinneringen  als verdwijnend en terugkerend in de tijd. Het hoofdstuk en de bundel sluit af met het gedicht ‘Blessuretijd’. In dit gedicht komen een aantal dingen samen. De dood en de tijd, het alledaagse leven, de kunst en de filosofie. En het besef dat alles eindig is.

Johan Clarysse heeft met de bundel ‘Het geduld van water’ een volwassen dichtbundel afgeleverd, een bundel waarin veel te ontdekken en te genieten valt. Geen ellenlange prozagedichten, geen vaste versvormen maar gedichten in een vrije vorm waarin het spelen met de taal vanaf de eerste bladzijde een hoofdrol is toegekend. De taalvondsten en -ideeën zijn rijk en origineel. In deze bundel wordt inhoud gegeven aan de belofte van de uitgever (en dichter) die wordt gedaan op de binnenflap voorin: “Wie de kronkelwegen van het leven en de liefde heeft geproefd herkent in Claryssens verzen een tochtgenoot” . Ik herken mijzelf in deze bundel als een ‘tochtgenoot’.

.

Blessuretijd

.

Nu de doden trekken aan mijn mouw,

ga ik door:

.

met keukenkruiden kweken,

springen en spreken

in het ongewisse, met adem

blazen in mijn doeken.

.

Pendelen tussen

wat voltooid is en onaf,

tussen het kind en het badwater,

tussen moederhart en getal,

.

speel ik in blessuretijd.

.

Joan Miró

Een boomkruiper

.

Afgelopen weekend was ik bij museum Beelden aan zee in Scheveningen. Daar is momenteel een tentoonstelling van werk van Joan Miró (en van Jean Arp, ook zeer de moeite waard). Het werk van Miró (1893-1983) dat tentoongesteld wordt is veelzijdig en interessant. Wat minstens zo interessant is, is de bijbehorende handleiding langs de beelden in het museum. Daarin wordt aan de hand van zijn beeldhouwwerken het verhaal van zijn leven verteld. Zo las ik dat Miró in nauw contact stond met dichters als Paul Éluard (1895-1952) en André Breton (1896-1966). Maar Miró schreef ook zelf gedichten maar daar heb ik geen voorbeelden van kunnen vinden.

Waarschijnlijk omdat Miró geen onderscheid maakte tussen de verschillende disciplines (schilderkunst, beeldhouwwerk, poëzie). Een voorbeeld van dergelijke ‘poem-paintings’, de zogenaamde droomschilderijen waarin hij poëtische teksten en losse woorden verwerkte is ‘ceci est la couleur de mes rêves’ uit 1925.

.

.

Maar Miró illustreerde ook dichtbundels van  bijvoorbeeld René Char (1907-1988). Na de tweede wereldoorlog verschenen vier uitgaven van deze twee kunstenaars waaronder ‘Le chien de cœur’ uit 1966.

.

.

De tentoonstelling van Miró (en Arp) in Mueseum Beelden aan zee kan ik iedereen van harte aanbevelen. Vooral omdat er werk te zien is dat voor het eerst buiten Spanje te zien is én er zijn twee studies te zien waarvan er één voor het eerst in een museum. Omdat ik geen gedicht kon vinden van Miró heb ik gekozen voor de dichter René Char met wie Miró samen heeft gewerkt. Uit ‘Grenzend aan Van Gogh’ Les voisinages de Van Gogh in een vertaling van Clasine Herring, komt het gedicht ‘Een boomkruiper’.

.

Een boomkruiper

.

Nooit zal dit tere beestje het moe worden om het
reliëf van alles wat je ziet, die aardrijkskundeles
voor zoveel vogels, te leren,
Leuk vogeltje.
Hem zal je van momenten van verdwazing niet
afbrengen.
Hij leeft zo dicht bij onze stemmen van alledag.
Eerst wordt de schors gespleten, daarna opgetild,
maar steeds houdt hij de schors in stand!
.
Het boodschappertje heeft zijn snavel en zijn
nageltjes alleen gekregen om de rommelige
tuin van de Liefste te inventariseren.
Verfijnde aanzegger van een stille winterdag,
Boomkruiper, die argwanenden betovert.
.
.

Spiegel internationaal

René Char

.

In 1988 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff de bundel ‘Spiegel Internationaal’ moderne poëzie uit 21 talen. De bundel werd samengesteld door Maarten Asscher en Laurens Vancrevel en bevat poëzie uit 21 taalgebieden van over de hele wereld (met een nadruk op Europese landen). Een aantal dichters is zeer bekend en beroemd (Günter Grass, T.S. Eliot, Seamus Heaney, Primo Levi, Octavio Paz, Anna Achmatova) maar er staan ook, voor mij, verrassingen in zoals de dichter René Char (1907 – 1988) uit Frankrijk.

Char publiceerde in 1929 zijn eerste poëziebundel en werd in zijn beginjaren aangemoedigd door Paul Éluard, een van de bekendste Franse Surrealisten. Hij trok naar Parijs, waar hij onder meer André Breton en Louis Aragon leerde kennen. In 1934 vestigde hij zijn naam met de ‘Le marteau sans maître’, een van de belangrijkste dichtbundels voortgekomen uit het surrealisme van de periode 1929-1934. Uit de bundel spreekt een samenballing van krachten die ook zijn latere werk zal kenmerken. Invloeden van Nietzsche zijn herkenbaar, maar wel steeds vanuit een originele eigen visie.

In de oorlog zit Char in het verzet maar blijft schrijven. Kort na de oorlog publiceert hij zijn bekende bundel ‘Fureur et mystère’ (1948), waarin een intense bewogenheid doorklinkt en het mysterie van de tederheid centraal staat. Deze bundel werd opgenomen in Les Mondes ‘100 boeken van de eeuw’. Char nam na de oorlog vaak openlijk politieke standpunten in. Vanaf de jaren zestig klinkt steeds sterker de angst en de hoop van het tijdsgewricht door in zijn poëzie. In die periode keerde hij zich onder andere publiekelijk tegen de stationering van atoomraketten in de Provence.

Char was goed bevriend met veel (bekende) kunstenaars als Albert Camus, Pablo Picasso, Joan Miró en Wassily Kandinsky.

In Spiegel Internationaal staat onder andere het gedicht ‘Pyreneeën’ in vertaling van Clasine Heering.

.

Pyreneeën

.

Gebergte van de grotelijks bedrogene,

Op de spits van uw koortsige torens

Verzwakt de laatste lichtschijn.

.

Niets dan leegte en lawine,

Treurnis en nood!

.

Al die karig-beminde troubadours

Zagen binnen het bestek van die éne zomer

Hun zoet en pessimistisch koninkrijk wit kleuren.

.

O! onverbiddelijk is de sneeuw

Die zich verheugt in lijden aan haar voeten,

Die wil dat wie geleefd heeft in het zand

IJskoud verstijfd zal sterven.

.

Maan

Nes Tergast

.

De Haagse Nes Tergast (1896 – 1974) was makelaar, dichter en kunstcriticus. Zijn echte naam was Albert Ernest Bruno Johannes en hij werd geboren in Java. Onder het pseudoniem Bruno van Nes werkte hij aanvankelijk met poëzie mee aan ‘Werk’ (1939). In 1940 verscheen de bundel ‘Glas en schaduw’, samengesteld uit de poëzie voor ‘Werk’ en het tijdschrift ‘Criterium’. Pas geruime tijd na de tweede wereldoorlog verscheen opnieuw poëzie in de bundel ‘Het moederland’ (1949), waarin zijn geboorteland Indonesië een belangrijke evocatieve rol speelt. Daarna volgden nog twee bundels gedichten: ‘Deliria’ (1951) en ‘Werelden’ (1953). De hem voor deze poëzie toegekende Jan Campertprijs 1955 weigerde hij. (Bron: DBNL.org).

De poëzie van Tergast kun je modern noemen zowel qua inhoud als qua vormgeving. Zijn werk sluit aan bij dichters als René Char, Prévert en Cummings. Onderstaand gedicht ‘Maan’ verscheen in Maatstaf.

.

Maan

.

Lach in de torens van mijn bloed

De weerhaken van je topazen rust

.

Zing de staalblauwe speren van je huid

In het weerbarstig huis van mijn gedachten

.

Ruk de vier windstreken van mijn verlangen

Met het stilet van je gebaar aan flarden

.

Dans in mijn ogen die op slapen staan

Nog enkele flitsen uit het ingewand

Van het hiernamaals over

.

O maan maanzieke maan

Die in de spiegel naast mij slaapt

Die achter in mijn dromen naast mij slaapt.

.

maan