Categorie archief: Recensies

laat mijn egel met rust

Een recensie

.

Dichter Katelijne Brouwer ken ik al enige jaren. Zo waren we beide gastdichters bij de presentatie van de bundel ‘Hoe een zee een woord werd‘ van Antoinette Sisto in 2017, stonden we beide op het podium bij de Groene Fee in Breda in 2018 en 2021, en schreef ik al eerder over haar debuutbundel.

In 2018 debuteerde dichter Katelijne Brouwer (1966) met de bundel ‘De maagden moeten bloeden’. Eerder publiceerde ze korte verhalen en gedichten in onder andere De Optimist, Het Liegend Konijn en Op Ruwe Planken. Ook het digitale tijdschrift Pretpark Poëzie nam gedichten van haar op. Ze publiceert regelmatig in het tijdschrift Dichter van Uitgeverij Plint. Daarnaast geeft ze schrijfworkshops aan de IMC-weekendschool en bij Inloophuis de Kraanvogel. In 2023 won ze Plantage Poëzieprijs.

En nu is haar tweede dichtbundel verschenen bij uitgeverij De Harmonie getiteld ‘laat mijn egel met rust’. Een minder wonderlijke titel dan je verwacht wanneer je weet dat Katelijne graag in Artis komt. In deze bundel zijn 31 gedichten opgenomen en je verwacht het al, deze gaan allemaal over dieren, waarmee het overkoepelende thema van de bundel gelijk benoemd is.

Lezend in de bundel valt me meteen op dat werkelijk in elk gedicht een dier genoemd wordt. Maar, en daar zit het mooie van deze bundel, sommige gedichten gaan helemaal niet over een dier, zoals het gedicht ‘poolnachtdromer’ waarin vis wordt genoemd in combinatie met jenever waarvan een zeeman goed groeit. In weer andere gedichten kruipt Katelijne juist in de huid van een dier om vanuit dat perspectief de wereld te aanschouwen. Een mooi voorbeeld vind ik het gedicht ‘wij ijsberen eisen ijs’ waar ze in de huid van een ijsbeer kruipt en en passant ook nog eens een kritische noot kraakt over de opwarming van het klimaat en de daarbij behorende ellende die dat brengt

Waar je bij een eerste oppervlakkige lezing zou kunnen denken dat dit een dierenbundel is, of op zijn minst een dichtbundel waarin het dier centraal staat, daar kom je er bij een herlezing of nauwkeuriger lezing achter dat Katelijne ook gedichten geschreven heeft waarin wel een dier genoemd wordt (eekhoorns in ‘maagdenpalm en bosaardbeitjes’ of slang en konijntjes in ‘porta inferno’) maar waar dat slechts een detail, aanleiding of excuus is om een thema aan te raken dat veel persoonlijker is.  Tel daar een flinke portie humor bij en je weet dat dit een gelaagde, thematische maar persoonlijke bundel is geworden. Een bundel met gedichten die licht verteerbaar zijn, poëtisch, grappig en die ook gedichten bevat waar je verder moet lezen dan wat je in eerste instantie denkt te lezen. In alle opzichten is dit een fijne, leesbare bundel geworden die ik zeker nog zal herlezen, want je weet maar nooit wat er nog meer in te ontdekken valt.

Ik koos voor het gedicht ‘blauw haar is raar’ waar, als je het strikt neemt, geen dier in voorkomt maar een zeemeermin en zelfs dat niet.

.

blauw haar is raar

.

er zit een meermin in lijn tien

met een blonde en blauwe vlecht

uit haar oren stroomt de zee en vissig

ziltig, zeegroen kijkt ze door me heen

.

zou ze wel benen hebben

die zeemeermin in de tram

of is het meer een meisje met vinnen

een meerminmeisje?

.

ik durf er niet langs, bang voor

het zwiepen van haar zware, natte staart

en ben blijven zitten tot vlak bij het IJ

daar is ze het water ingegleden

.

 

Onderkoorts

Een recensie

.

De Vlaamse dichter Kris De Lameillieure (1962) publiceerde bij uitgeverij P zijn debuutbundel ‘Onderkoorts’. De bundel, zoals altijd bij P netjes uitgegeven, werd ‘geboren’ onder docentschap van een andere Vlaamse dichter Jana Arns, geen onbekende voor wie dit blog al wat langer leest. Voor dit debuut werden al verschillende van zijn gedichten  gepubliceerd in onder andere Het Gezeefde Gedicht, Het Liegend Konijn en De Schaal van Digther. Andere werden in wedstrijden genomineerd (Rob de Vos-prijs 2023, Boontje 2024) of bekroond als winnend gedicht (Sint-Gillis-Waas 2023, Ronse en Sint-Truiden 2024).

Dan de bundel. In 34 gedichten (volwassen verzen zo vermeld de binnenflap) geeft De Lameillieure in 4 hoofdstukken een inkijk in zijn dichterschap. Elk hoofdstuk wordt vooraf gegaan door een gedicht van Miriam Van hee (opnieuw een Vlaamse dichter) uit een van haar bundels.

Een eerste conclusie is dan ook snel getrokken; De Lameillieure omringt zich met niet de minste, en dat legt de lat al gelijk hoog. De opbouw van zijn gedichten is veelal dezelfde: strofen van twee regels en af en toe drie regels of een losse tussenregel. Maar wat verder meteen opvalt is hoe secuur De Lameillieure is in zijn beschrijvingen. Secuur en poëtisch. Het eerste hoofdstuk behandelt het afscheid en de dood. Op een liefdevolle manier, zonder sentiment.

De woorden die De Lameillieure gebruikt zijn zorgvuldig gekozen, dat is steeds het gevoel dat ik krijg wanneer ik de gedichten lees. Woorden met betekenis. Ik noteerde: gebreken, sterven, geslagen, onbewogen, wankel, verwart, voorbijschuift, vervreemd, scheuren in de plooien, de grond is ijl, kleuren verweerd, verwelken, verzinken, vermoeid en gerimpelde kilte. Hier wordt een palet geschilderd door de dichter dat aan de ene kant niets verbergt maar dat onder de oppervlakte de lezer meeneemt in de emoties die de afstand en het afscheid kleur geven.

De combinatie van onalledaagse verbindingen van woorden en hun betekenissen is een terugkerende factor in de poëzie van De Lameillieure. Een voorbeeld is het gedicht ‘Schaduwboksen’

.

Schaduwboksen

.

Herfst hangt uitgeteld in bomen en over muren

kruipt klimop verder dan voorheen terug.

.

Onze woorden met meeldauw bedekt, het blad

kleurloos en verkreukt, rijp voor het containerpark.

.

Wat rest aan oogst is doorgeschoten, het hart

verbloeid, nog goed voor zaad en overwintering.

.

Iemand in de spiegel houdt schijn  op, werkt zich in

nepzweet. Een stoot in het ijle, geen weerstand meer.

.

Bij twee gedichten op de site van Meander zegt De Lameillieure: “Mijn bedoeling en hoop was (en is) telkens dat het gedicht het persoonlijke overstijgt en de lezer even kan laten stilstaan. Poëzie is daarbij voor mij niet ‘levensnoodzakelijk’ maar een heel fijn ‘geschenk’. Ze mag mij tot verwondering leiden, tot verbazing en stilte, tot dankbaarheid en dikwijls tot diepe troost. Ik reken ze – in mijn gezonde egoïsme – tot een grote kostbaarheid.”

Uit deze uitspraak en uit de gedichten in de bundel blijkt voor mij dat De Lameillieure zijn  lezers en vooral ook zichzelf serieus neemt. In gedichten die qua poëtische elementen misschien hier en daar iets te wensen (of mogelijk te vragen) overlaat, ze zijn vrij in vorm maar vooral in expressie, wordt je als lezer steeds opnieuw uitgedaagd een gedicht te herlezen. Wat er staat bij een eerste lezing is niet noodzakelijk wat er een tweede of derde keer staat. De gelaagdheid en het spel met de taal maken de gedichten in deze bundel volwassen poëzie.

Op het eerste hoofdstuk na lijken de inleidende gedichten van Miriam Van hee in de volgende hoofdstukken wat willekeurig gekozen. Ik weet dat uitgeverijen en dichters graag thematische delen van een dichtbundel willen benoemen, ook als deze er op het eerste gezicht niet zijn. Ik vind dat geen probleem ware het niet dat ik dan toch naar de verbindende factoren op zoek ga. Als die er niet steeds blijken te zijn kan dat een teleurstellende conclusie opleveren. In ‘Onderkoorts’ is dat geenzins het geval. De gedichten zijn als unieke gedichten heel leesbaar en te genieten, ook zonder een leidraad of thema.

De Lameillieure levert met dit debuut een volwassen poëziebundel af, een bundel waarin veel te genieten valt voor de ware poëzieliefhebber. En voor mij geeft dit maar eens weer dat uitgeverij P een goede neus heeft voor dichters van deze tijd. Dichters die poëzie afleveren die een kop en een staart hebben, die niet gedreven worden door allerlei moderne ideeën over poëzie (prozagedichten, vormvereisten) maar gedichten afleveren waarbij je wat langer op kan kauwen en waar bij herlezing steeds nieuwe inzichten verschijnen.

Als voorbeeld het gedicht ‘Gouden uur’ dat is opgenomen in het hoofdstuk dat voorafgegaan wordt door het gedicht ‘Vakantie’ van Van hee.

.

Gouden uur

.

Voor elkaar zijn we klinisch, halen alles uit de kast.

We vegen het huis met een schop, knopen misverstanden

met sisaltouw tot bundels. Het snijdt de bloedtoevoer af

in ons bestand. De spankracht breekt.

.

In de kamer waait stof op bij elke zucht, blijft kleven

op het netvlies. we zeggen dat het wind is, wrijven de ogen

dieper in het rood, krassen op de lens. Kinderen zijn veilig

achter ons de kreukelzones.

.

Op mijn ribben draag ik je naam in blackwork. De inkt

puur en onverdund, de tekening in wervelingen.

Nog elke dag kruis ik jou, plooi mijn vingers in een kom

met barsten, was mij in zwerfkleuren.

.

30 jaar Meander

Jubileumbundel

.

Meander, literair E-magazine voor Nederlandstalige poëzie bestaat dit jaar 30 jaar. In 1995 werd Meander opgericht door Rob de Vos (1955-2018). De Vos was de vennootschap vader en de stuwende kracht achter Meander, die in 1995 begon als e-mailnieuwsbrief met gecombineerde website. Jarenlang bestierde Rob de Vos Meander samen met een grote groep vrijwilligers tot zijn onverwachte overlijden in 2018. Toen nam Alja Spaan het stokje over als voorzitter van de stichting en sinds dat jaar ben ook ik als bestuurslid en secretaris toegetreden tot het bestuur dat verder bestaat uit Peer van den Hoven (penningmeester). Inmiddels is Meander flink gegroeid en heeft het maar liefst 43 vrijwillige medewerkers.

Deze medewerkers verzorgen de interviews, de recensies, de website, de social media, de commentaren, de kopij, de columns, de readymades, de klassiekers en de nieuwsbrief. Sinds een aantal jaren organiseert Meander ook de Rob de Vos poëziewedstrijd en een jaarlijkse medewerkersdag. Ook wordt met enige regelmaat een bundel of boek gepubliceerd. Zo werd in 2010 de bundel ‘Nog een lente‘ 30 dichters gekozen door Meander, uitgegeven door uitgeverij P en verscheen in 2023 de bundeling ‘Wat maakt een gedicht goed?  met bijdragen van Meander medewerkers.

En nu, na 30 jaar vele medewerkers en duizenden bijdragen verder verscheen bij Meander de bundel ’30 jaar Meander’, opnieuw met bijdragen van medewerkers en opnieuw vormgegeven door Bart van BRRT.Graphic.Design. De medewerkers werd gevraagd ‘iets’ te schrijven dat betrekking had op Meander. En daar werd in grote mate gehoor aan gegeven. Door persoonlijke verhalen maar ook door middel van poëzie.

Uit die laatste categorie koos ik voor de bijdrage van Annet Zaagsma (medewerker sinds 2021) getiteld ‘Alles wat in de ochtend weer verdwenen is’.

.

Alles wat in de ochtend weer verdwenen is

.

Ik schrijf alleen. Er mag niemand in de buurt zijn.

Mijn kinderen slapen.

Ik zet een eerste stip, neem de ruimte.

Kijk rond in een droom waar mijn denken

traag en mistig is, probeer de details

te proeven die belangrijk zijn.

.

Tussendoor de afwas, of in bad

ontstaan woorden die spelen, buitelen

zonder harde gedachten.

Onderweg naar de Spar

kan ik al trappend fijne regels binnenkrijgen

.

waarvan de meeste verloren gaan

omdat ik wil doorrijden

omdat ik word afgeleid door een vogel

een berg of een kerk

omdat het geheugen

nu eenmaal zijn beperkingen heeft.

.

’s Nachts overvalt me dan het gedicht

aan de rand van mijn gezichtsveld.

Onscherp in halfslaap is het de kunst

die briljante flarden te vangen in leesbare krabbels.

Alles wat anders in de ochtend weer verdwenen is.

.

De blob, een recensie

Anouk Smies

.

Van de uitgeverij Opwenteling kreeg ik de nieuwe bundel van Anouk Smies (1975) toegestuurd. Ik volg Anouk al langer als dichter. Zo schreef ik in 2020 voor het eerst over haar werk, gevolgd door een recensie van haar bundel ‘De drang om niemand af te maken‘ in 2021. Vanaf toen was ik fan van haar poëzie. In datzelfde jaar vroegen we haar gedichten bij te dragen voor MUGzine en dat deed ze voor nummer 9 (waar ook Mark van Tongele, Bianca Boer en Kreek Daey Ouwens in bijdroegen) en in 2024 schreef ik nog een bericht over haar bundel ‘mijn cloud, die de uwe is’. Mijn verwachtingen waren dan ook hoog gespannen toen ik de nieuwe bundel ‘De blob’ ging lezen. En alvast een spoiler, het viel me niet tegen.

De bundel, die opnieuw fraai is vormgegeven (dit maal door Osman Akin) begint met een regel: Google verklapt dat de blob voor communistische dreiging staat. Een zin die nog niks verklapt maar wel nieuwsgierig maakt. Het eerste gedicht ‘Beginscène van de filmklassieker ‘The blob’ uit 1958′ geeft meteen al meer richting. Er wordt hier verwezen naar een film uit 1958 die gaat over een alien levensvorm die alles verzwelgt dat op zijn pad komt en daardoor alleen maar in omvang toeneemt. Een mysterieus wezen, lijkend op een gigantische gelatinepudding arriveert op aarde in een komeet. Een aantal tieners zien dit, waarschuwen de bewoners van het nabijgelegen dorp, maar niemand gelooft hen. Desondanks groeit de blob in omvang en vormt al snel een bedreiging voor het dorp.

De google regel waarmee de bundel begint verwijst naar de politieke situatie in 1958, toen het communisme in het westen als groot gevaar werd gezien. In 2025 staat dit volgens mij voor iets anders, voor iets (een gevaar) van deze tijd (AI?). Terug naar het openingsgedicht. Het begint met de zinnen ‘Een meteoriet valt op de aarde / waaruit een roze drap druipt / het lijkt op niks dat iemand zich kan voorstellen’.

Op de achterkant van de bundel staat de tekst: ‘Roze wordt over de hele wereld onderschat en zullen we vanaf nu omschrijven als de waarheid’. Deze zinnen komen uit het derde gedicht ‘Overpeinzing bij roze’. Lezend in ‘De blob’ was ik in het begin wat verward. Stond de blob symbool voor Artificial Intelligence (AI)? Voor fake nieuws? Voor desinformatie? voor complotdenkers, voor autonomen, oorlogstuig, social media? Al snel vormde bij mij het idee dat de blob staat voor ‘het slechte’ in deze wereld, voor zaken die deze wereld bedreigen, die de waarheid bedreigen, voor een dystopische toekomst en dat wat wij (de dichter) als waardevol beschouwt. Dat was bij verdere lezing mijn uitgangspunt.

In het hoofdstuk ‘De denkbare blob in het tijdperk Poetin’ verwijzen de gedichten naar de afgelopen jaren en de macht en het misbruik dat Poetin daarin tentoonspreidde. Bekende zaken komen langs zoals het gif (het dodelijkste zenuwgif dat er is) novitsjok waarmee onder andere Navalny werd vermoord, de nostalgie naar een groot Russisch rijk en de angstterreur in Rusland.

In het hoofdstuk ‘De nieuwe autonoom’ onderzoekt Smies het fenomeen van de autonomen, van hun ideeën, hun vermeende recht om in totale vrijheid te leven in een wereld van regels en die regels te gebruiken wanneer het hen uitkomt. Kenmerkend is de laatste zin in het gedicht ‘Statement’ die een keer herhaald wordt: Wij doen een beroep op het juridische systeem waarvan wij het gezag niet erkennen’. In het gedicht ‘Helemaal niemand is bevoegd in Nederland’ wordt door de dichter scherp neergezet hoe een fenomeen als autonomen kan verworden tot een vorm van complotdenken.

.

Helemaal niemand is bevoegd in Nederland

.

Een vrouw zakt door haar hakken wanneer de camera haar vangt

Ze zegt: Onze grondwet is niet geldig sinds WO2

en daarom is het betalen van huur

een fantastisch archaïsch idee

Alle revoluties waren archaïsch en de premier is een ketter

.

Hierna loenst ze in de camera

Sinterklaas is een deepfake

zegt het kind aan haar hand

terwijl hij met zijn hand de plastic letters op zijn borst lospulkt

Child Lives Matter

.

In het hoofdstuk ‘De drone en de blauwe bessen’ komen in 7 gedichten voor mij allerlei actuele dingen voorbij. Het geloof in technologie maar ook het geloof in powerfood (de blauwe bes). In ‘De Facebook-medewerkster’ gaat het dan weer over AI, algoritmes, big tech en gaat Smies heerlijk helemaal los op alle facetten van Facebook, de verslaving aan social media, chatbots, het gevaar van het gebruik van algoritmes, fake news en wat het werken voor een bedrijf als Meta met een mens doet.

In het laatste hoofdstuk ‘Deze informatie is iets voor jou’ tenslotte komen alle onderwerpen en personen (Poetin, Trump) die een belichaming zijn van de hedendaagse roze blob nog een keer voorbij. Het laatste gedicht in de bundel 10. stelt niet gerust maar waarschuwt nog een laatste keer.

.

10.

.

Uiteindelijk stort de voedselketen in elkaar

door een ultrasoon strijdlied

een vette hondenfluit uit de wolken

.

Het geluid bekt fantastisch

en reageert niet op argumenten

Het dringt huishoudens binnen dan keukens dan kinderen

.

De melodie kent vraatzucht die niet bedaart

maar haar maaltijd bestaat

uit het uitstoten van losgezongen tonen

en het doorslikken van de eigen staart

.

‘De blob’ is geen optimistische bundel, maar biedt troost door te wijzen op de gevaren op een zeer creatieve en bij tijden humoristische wijze. Tel daar het taalvaardige plezier van Anouk Smies bij op en je hebt een moderne, actuele en, ja ik ga het gewoon zeggen, urgente bundel die helemaal van deze tijd is. Smies heeft haar plek in het poëtisch landschap in Nederland meer dan verdiend en ik zou haar een plek op De Nacht van de Poëzie gunnen en deze bundel een poëzieprijs. Dit is poëzie die anders is dan veel van de mainstreampoëzie die tegenwoordig verschijnt. Anouk Smies durft stelling te nemen en daarmee is ze soms tegendraads maar altijd uniek. Tel daarbij haar rijke taalgebruik en fantasierijke beeldtaal op en je begrijpt waarom ik opnieuw onder de indruk ben van haar poëzie. Ik  wens haar en poëzie-liefhebbend Nederland en België een groot publiek toe.

.

Poëziehuis de Rode Poort

Kamiel Choi

.

Wanneer ik wel eens over de periode na mijn werkzame leven fantaseer, de periode dat ik met pensioen ben, dan kom ik vaak uit bij de wens een poëziehuis of -winkel te bezitten of te runnen. Een plek waar ik mijn immer uitdijende poëziecollectie een plaats kan geven en van waaruit ik kan schrijven over poëzie (zoals dit dagelijkse blog), de MUGzine kan uitgeven, dichters kan faciliteren bij het uitgeven van een dichtbundel met MUGbooks, evenementen en podia kan organiseren en poëzie kan lezen en delen. Ik zou dan altijd open zijn voor publiek voor het rustig lezen van een bundel, praten over poëzie onder het genot van een kop koffie of thee, of het smeden van allerlei wilde plannen met betrekking tot poëzie. Maar zover is het nog niet.

Nu las ik pas geleden dat Jeanine Hoedemakers In 2021 in haar tuin een poëziehuisje opende. Ze noemde het De Rode Poort omdat de poort naar de tuin rood is. Aanvankelijk was het idee om mensen uit de wijk de mogelijkheid te bieden op een laagdrempelige manier kennis te maken met poëzie of om een tekst uit te komen zoeken voor bijvoorbeeld een bruiloft of geboorte. Om de aandacht op De Rode Poort te vestigen en de bedoeling te accentueren is er elke opening van het nieuw seizoen een literaire middag georganiseerd en vrijwel elke vrijdag is er een speciale activiteit.

Overigens toen ik op het wereld wijde Interweb op zoek was naar haar poëziehuisje kwam ik nog een ander poëziehuisje tegen Koog Zaandijk Westzaan. Iets dergelijks maar wel anders (vanuit een doopsgezinde hoek). Terug naar De Rode Poort. Het poëziehuisje is een soort inloop minibieb (afschuwelijk woord dat de lading niet dekt, ik zou zeggen miniboekenkastje), echter de bundels mogen niet mee naar huis genomen worden. Je kunt gebruik maken van de zitjes in de tuin, om er te gaan zitten lezen, maar er kan ook geschreven worden. Voor dichters is er de mogelijkheid om een gedicht of een voordracht uit te proberen. Als er feedback gewenst is dan kan die gegeven worden. Er staat altijd koffie en thee klaar. De tuin ziet er uitnodigend uit en is ruim. Bij wat slechter weer is er een overkapping en natuurlijk is er het huisje. Zelfs naar binnen gaan behoort tot de mogelijkheden. Kortom een oase van poëzie daar in Rosmalen.

Mocht je in de buurt zijn dan zou ik zeker een bezoek brengen. Het Poëziehuisje in Rosmalen bevindt zich aan de Bredestraat 20. Je bereikt het huisje door achterom te gaan, via de brandgang die je bereikt vanuit de Vondelstraat.  Een van de regelmatig daar optredende dichters is Kamiel Choi over wiens bundel ‘Klein verzet‘ ik pas nog een lovende recensie schreef. Van zijn hand is het volgende gedicht getiteld ‘Basisinkomen’. 

.

Basisinkomen

.

Ik heb een heel goed doekje.
Een groen microvezeldoekje
geschikt voor alles.
Tegen iedereen zeg ik
wat voor een goed doekje het is.

.

Dit doekje heeft me bevrijd
uit de brul van het overleven
ik ben nu net zo zeker
als een ver verleden.

.

Ik kan de hele dag lummelen
en met mijn doekje wrijven.

.

Klein verzet : Kamiel Choi

Een recensie

.

Iedereen die zich met poëzie bezig houdt weet dat poëzie slechts een bezemkast bezet houdt in het huis van de literatuur. Poëzie is een niche. Vraag aan 100 mensen wat ze van poëzie vinden en 95 zullen er waarschijnlijk zeggen dat ze er niks van begrijpen. En dat terwijl er toch heel veel goed leesbare poëzie is. Misschien leest het niet zo makkelijk als een roman waarin met heel veel woorden iets wordt beschreven maar dat maakt poëzie er natuurlijk niets minder op, misschien is de leeservaring van poëzie juist door de beperking zelfs groter.

Ik begin met deze inleiding bij de recensie van de nieuwste bundel van Kamiel Choi (1979) schrijver, dichter en filosoof getiteld ‘klein verzet’ dat hij in eigen beheer in 2024 publiceerde, omdat binnen de poëzie er, ondanks het gegeven dat het maar een niche is in de literatuur, toch ook gelijkvormigheid voor komt. Hoe dat komt, daar heb ik wel een theorie over. Doordat veel dichters het vak leren via schrijversvakscholen, lijkt de poëzie die ze schrijven vaak erg op elkaar in thematiek, vorm en inhoud.

Niet de poëzie van Choi. Kamiel Choi is één van die stemmen in de Nederlandse poëzie die volledig autonoom en uniek is. Er zijn meer dichters die dit zijn maar Choi steekt er wat mij betreft bovenuit als het gaat om het hebben van een eigen stem. Zijn bundel ‘klein verzet’ zou ik als puzzelpoëzie willen beschrijven. Puzzelpoëzie in de zin dat ik gedurende het lezen van de bundel steeds opnieuw op het verkeerde (of moet ik zeggen ‘ander’) been werd gezet. Deze bundel is een soort escape room met daarin een sleutelgedicht dat meer licht schijnt op het geheel. Maar daarover later meer.

De bundel kent geen duidelijke afbakening in hoofdstukken maar er zijn wel onderdelen te herkennen. Zo zijn er ongeveer 16 gedichten die titels hebben met economische begrippen (o.a. Jaaropgaaf, Dividend, Ebitda) die je als onderdeel zou kunnen beschouwen. Zo maakt ‘de bosmens’ (Orangoetang) in vier gedichten zijn opwachting. Begint de bundel met een gedicht in vele talen en herhaalt hij dit in het gedicht ‘nemd’ op pagina 74 en 75. Zijn er twee drieluiken opgenomen ‘lyrische schetsen’ en ‘semantische schetsen’.

De bundel is, zo lees ik in een recensie van Anneruth Wibaut op Meander (waar Choi ook recensent was): Bevat gedichten van zeer uiteenlopende vorm: van larmoyante lyriek tot klankexperiment, van prozagedicht tot kreet, en van ready-made tot absurdisme.’. Ze nam dit over van de website van Choi. Toch vind ik dat dit de bundel tekort doet. Maar ik lees ook op zijn website: ‘Klein verzet staat ook voor de kleine versnelling, de versnelling waarmee je tegen de wind en bergop fietst. Dat kleine verzet is belangrijker dan hysterische dramatiek. Niet het grotere aantal, maar het grotere uithoudingsvermogen telt.’

En met deze uitspraak van Choi kom ik terug op mijn eerdere opmerking dat ik deze bundel bij uitstek puzzelpoëzie vind. Want met een groot uithoudingsvermogen is er zoveel te genieten in deze bundel. Iets dat je bij oppervlakkige lezing waarschijnlijk niet meekrijgt, tenzij je zo belezen bent dat je alle verwijzingen meteen kan plaatsen, maar ik denk dat de kans zeer groot is dat niemand dit kan. Want naast dat Choi achterin de bundel veel aanwijzingen weggeeft op de pagina’s ‘aantekeningen’ die verwijzen naar de verschillende onderschriften bij gedichten, is er het sleutelgedicht. Deze onderschriften lijken soms los van het gedicht geplaatst, soms duidelijk bij het gedicht horend, voor een complete leeservaring zou je bij elk van dit soort aantekeningen eerst achterin de bundel moeten kijken waar deze aantekening vandaan komt zodat je wat meer duiding krijgt bij het gedicht.

Dan het sleutelgedicht wat mij betreft. Dit staat op pagina 14 en heeft geen titel. In dit stuk wordt geschermd met verwijzingen naar bestaande en onbestaande mensen en poëtische lemma uit het lexicon van de poëzie. Zo schrijft hij: ‘Door academische referenties op te nemen wordt een belofte gedaan van waarheidsgetrouwheid, die voor bepaalde lezers een zweem van arrogantie impliceert en derhalve een onaangename indruk kan wekken.’ Maar meteen daaropvolgend: ‘Door in tweede instantie te vermelden dat de bovengenoemde referenties volledig uit de duim zijn gezogen, werkt de dichter een zekere aandoenlijkheid in de hand, en daarmee, zo luidt de vermetele hoop, een ontvankelijkheid voor het geschrevene.’

Zo is er een verwijzing naar Asemische poëzie, poëzie die de grenzen opzoekt van de taal, structuur en betekenis. Is er vanuit de Asemische poëzie indirect een verwijzing naar surrealisten als Max Ernst, Henri Michaux en de COBRA beweging. Wordt hyposignoïde genoemd, Dat is wanneer er sprake is van verminderde elektrische activiteit van hersengolven, vergeleken met wat normaal verwacht wordt. Maar wordt ook ene Jekyll J. Frummelsbach opgevoerd. Een niet bestaande persoon maar bij het lezen van de naam gaan je gedachten meteen naar De vreemde zaak van Dr. Jekyll en Mr. Hyde van Robert Louis Stevenson.

In dit stuk lijkt Choi te strooien met kruimels aan de hand waarvan je de bundel beter leert kennen. Naast de zelfspot en het absurdisme schuilt er waarheid achter deze woorden. Want wanneer je de academische referenties, de verwijzingen en het benoemen van figuren uit de Griekse mythologie en de plaatsen die Choi in de gedichten benoemt opzoekt, ontvouwt zich een soort tweede laag die de lezing inhoudelijk zeer ten goede komt. Een voorbeeld: in het gedicht zonder titel op pagina 21 worden een aantal plaatsnamen genoemd. Potosi herkende ik, daar (in Bolivia) ligt de Zilverberg waar onze ‘Zilvervloot’ vandaan kwam ooit en is een mijnwerkersstadje. Ook de andere namen van plaatsen verwijzen naar mijnsteden (kolen, koper, jade, ijzer, steenkool). Met deze kennis lees je dit gedicht meteen anders. Een ander mooi voorbeeld vind ik het gedicht ‘Clara Scifi 1212’. Als je niet weet dat dit gedicht gaat over de heilige Clara van Assisi en dat zij in het jaar 1212, toen Clara achttien werd, zich aansloot bij Franciscus van Assisi en non werd, dan lees je dit gedicht heel anders en misschien blijft het zonder deze kennis abracadabra voor je.

Om nu niet de verwachting te wekken dat elk gedicht een zoekplaatje is wil ik hier het gedicht ‘In het vrije veld’ plaatsen. Want naast de bovengenoemde gedichten staan er ook voldoende gedichten is die zonder ‘onderzoek’ goed te lezen en genieten zijn. gedichten waar de kritische wereldburger Choi zijn kijk geeft op allerlei onderwerpen maar ook de dichter die de wereld met verbazing en een groot poëtisch gevoel beziet.

.

In het vrije veld

.

Als mens ben ik laat.

Soms denk ik

dat het gras onder mijn blote voeten volstaat,

dat ik mag staan: aards, kranig, als een drager

waar niets te dragen is.

.absurd, authentiek, zoekplaatje, verwijzingen, aantekeningen, 

Overal om me heen speelt de taal

in vol ornaat, haar spel bouwt sluizen

voor de tijd in onze huid.

.

Ik verlang diepe bewondering,

de angel van jouw complimentjes

dwars door mijn huid.

Ik neem alle beweging terug,

wordt de ademteug ertussen,

.

sta als een aap in nat gras

te bedenken hoe gratis alles is.

.

Mijn conclusie na het lezen van deze bundel is dat er nog steeds dichters zijn en die volkomen authentiek hun poëzie de wereld insturen. Deze bundel heeft geen ISBN nummer en is in eigen beheer uitgegeven. Dat maakt het vinden, als je er niet op zoek naar bent, moeilijk. Toch verdient deze bundel een groot publiek. Voor de rechtgeaarde poëzieliefhebber is er in ‘klein verzet’ zoveel te genieten, zo’n bundel gun je een groter publiek. De bundel is te koop bij de dichter via zijn website via de link hierboven.

.

Johan Clarysse

Het geduld van water

.

Ik wil dit blog bericht, dat een recensie bevat van de bundel ‘Het geduld van water’ van Johan Clarysse, beginnen met een compliment. Een compliment en mijn grote waardering voor uitgeverij P uit Leuven. Al enige tijd valt me op dat uitgeverij P een stroom van bijzondere dichtbundels uitgeeft van dichters die een grote kwaliteit hebben. Blijkbaar is er bij deze uitgeverij oog voor talent en de wil nieuwe en reeds publicerende dichters uit te geven. Het valt me toch op dat juist de wat kleinere fondsen oog hebben voor de poëzie (denk ook aan U2pi en het fonds Open) waar de van oudsher grotere uitgeverijen wat meer op safe lijken te willen spelen. Een groot compliment dus aan de uitgever.

En nu is er dus weer een nieuwe bundel in het fonds van P, ‘Het geduld van water’ van Johan Clarysse (1957). Ik ken Johan Clarysse als dichter van de derde plaats in de Rob de Vospoëziewedstrijd van Meander. In die hoedanigheid publiceerde wij van MUGzine zijn gedicht in editie 20. Clarysse studeerde filosofie en is actief als beeldend kunstenaar en dichter. Naast het gedicht in MUGzine verschenen zijn gedichten in Het gezeefde gedicht, De Schaal van Dighter, de Poëziekrant, Roer en op de website van Meander. En waar hij als beeldend kunstenaar helemaal door is gebroken, zijn werk vele malen bekroond is en in verschillende musea te vinden is, is ‘Het geduld van water’ zijn debuutbundel als dichter (met een schilderij van Clarysse als omslag).

De uitgeverij schrijft op haar website over deze bundel: “Johan Clarysse legt ervaringen en herinneringen vast in treffende beelden, in een taal die helder en raadselachtig is en een zegging die zich tot de essentie beperkt. ‘Het geduld van water’ is een krachtig debuut dat formuleert wat ons ontglipt omdat we er aan voorbijgaan of de dagelijkse taal tekortschiet. De verzen van Clarysse schommelen tussen revolte en aanvaarding, verlangen en vervulling, empathie en observatie.”

Ronkende taal, zoals zo vaak gebezigd door uitgeverijen. Maar wat is mijn ervaring bij het lezen van deze bundel? Allereerst de uitgave zelf. Zoals ik gewend ben van P verzorgd en professioneel uitgegeven. De bundel is opgedragen aan L. en heeft als ‘motto’ een strofe van een gedicht van Rutger Kopland:

.

Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom

wat wij vinden niet is

wat wij zoeken?

.

Bij zo’n motto word ik enthousiast. Want zijn wij allemaal (ik in ieder geval) niet op zoek naar wat we niet zoeken maar juist wat we vinden. Hier komt de filosoof Clarysse al een klein beetje om de hoek kijken, en niet voor het laatst. De bundel is verder opgebouwd uit 5 hoofdstukken: Afscheid, Spiegel, Breinmist, Uitzichten en Vergetelheid. Elk hoofdstuk wordt ook voorafgegaan door een strofe of uitspraak van een dichter en éen filosoof. Afscheid door een uitspraak van W.H. Auden, Spiegel door Fernando Pessoa, Breinmist door René Char, Uitzichten door Wisława Szymborska en Vergetelheid door Friedrich Nietzsche. Niet de minste dichters en denkers.

In het hoofdstuk ‘Afscheid’ zijn twee gedichten in meerdere delen opgenomen. Het gedicht ‘Afscheid’ lijkt me te gaan over een (zijn) moeder en het gedicht ‘Rechter en vriend’ over een (zijn) vader. Beide gedichten zijn met veel warmte en empathie geschreven. In het hoofdstuk ‘Spiegel’ is er sprake van de ander. De ander die gespiegeld wordt in de gedachten en gevoelens van de spreker (de dichter). In slechts vijf gedichten wordt je als lezer meegenomen in een relatie die zich steeds op een andere plek afspeelt maar waarin gezocht wordt en gevonden, waarin verlangd wordt en aanvaard. Hier wordt langzaam duidelijk hoe de ronkende woorden van de uitgever (dichter?) invulling krijgen.

In het hoofdstuk ‘Breinmist’ is er sprake van een ‘zij’ (een moeder vermoed ik) die de aansluiting met het hier en nu kwijt raakt. Dementie die liefdevol beschreven wordt zonder sentimenteel te worden. In het gedicht ‘Alfabet’ wordt het treffend benoemd:  Laten we gisteren vergeten en over morgen / praten. Iets bestaat pas als je het benoemt, / zegt ze, in een alfabet dat ze / steeds opnieuw voor mij verzint.

Het hoofdstuk ‘Uitzichten’ staat in het teken van het ‘zien’ (zien, kijken, ogen bekijken). De dichter bekijkt en beschrijft hoe hij de wereld, de stad, de kunst, een boek, het geluk ziet, ervaart. De uitzichten zijn de ik-ervaringen die de dichter met ons deelt. Deze gedichten zijn zintuigelijk, intiem op een observerende manier (opnieuw een invulling van de belofte op de binnenflap van deze bundel).

In het laatste hoofdstuk ‘Vergetelheid’ lees ik minder een duidelijke boodschap of idee terug. In de gedichten wordt er vooruit en terug gekeken, de tijd, de ik figuur, herinneringen  als verdwijnend en terugkerend in de tijd. Het hoofdstuk en de bundel sluit af met het gedicht ‘Blessuretijd’. In dit gedicht komen een aantal dingen samen. De dood en de tijd, het alledaagse leven, de kunst en de filosofie. En het besef dat alles eindig is.

Johan Clarysse heeft met de bundel ‘Het geduld van water’ een volwassen dichtbundel afgeleverd, een bundel waarin veel te ontdekken en te genieten valt. Geen ellenlange prozagedichten, geen vaste versvormen maar gedichten in een vrije vorm waarin het spelen met de taal vanaf de eerste bladzijde een hoofdrol is toegekend. De taalvondsten en -ideeën zijn rijk en origineel. In deze bundel wordt inhoud gegeven aan de belofte van de uitgever (en dichter) die wordt gedaan op de binnenflap voorin: “Wie de kronkelwegen van het leven en de liefde heeft geproefd herkent in Claryssens verzen een tochtgenoot” . Ik herken mijzelf in deze bundel als een ‘tochtgenoot’.

.

Blessuretijd

.

Nu de doden trekken aan mijn mouw,

ga ik door:

.

met keukenkruiden kweken,

springen en spreken

in het ongewisse, met adem

blazen in mijn doeken.

.

Pendelen tussen

wat voltooid is en onaf,

tussen het kind en het badwater,

tussen moederhart en getal,

.

speel ik in blessuretijd.

.

De zwaluwen zijn dit jaar niet gekomen

Robin Veen

.

Dichter, computerkunstenaar en fotograaf Robin Veen ken ik al een lange tijd. In 2016 was hij een van de genomineerde dichters die streden om de Ongehoord! poëzieprijs. Toen al viel hij me op door zijn vormvaste poëzie. In het ‘geweld’ van vrije poëzie-, prozapoëzie- en spoken worddichters is hij, net als een aantal light verse dichters een dichter die vast houdt aan de vaste vormpoëzie, in zijn geval aan het sonnet. Ik heb altijd veel respect gehad voor dichters die zich vrijwillig de vaste vorm van dichten opleggen. Omdat het veel moeilijker is dichten in een vaste vorm en omdat ik het zelf nooit echt onder de knie heb gekregen. Ik heb weleens een sonnet geschreven waar ik tevreden over was maar moest dat heel erg veel moeite voor doen. In die zin is het naast een creatief proces ook een ambacht.

Robin Veen (1953) beheerst deze creatieve ambachtelijke vorm van dichten als geen ander. Pas geleden verscheen bij uitgeverij U2pi in het open fonds, de bundel ‘De zwaluwen zijn dit jaar niet gekomen’. Op de achterflap  staat te lezen dat Veen door twee herseninfarcten gestopt is met dichten. Het gaat niet meer. Dat zijn laatste gedichten, zijn laatste sonnetten nu zijn gebundeld in deze bundel verdient een compliment aan Jos van Hest en Monica Boschman die de redactieraad vormen van het open Fonds.

De bundel is opgedeeld in een aantal hoofdstukken met titels als ‘De leugen van het licht’, ‘De wolken worden mist’, ‘Het ritme van verlangen’, ‘De dromers van het woord’, ‘De tol van de consumptiemaatschappij’ en ‘Een oude man spoelt aan’. Uit de titels van deze hoofdstukken, is de reis die Robin Veen maakt in deze laatste bundeling gedichten meteen duidelijk. Dit zijn woorden van een dichter die afscheid neemt van de poëzie en die komen aan.

Ik betrap mezelf erop dat door de vorm, het sonnet, de boodschap van gedichten met een zware lading, lichter worden, beter verteerbaar. Dat is de verdienste van Veen. Een voorbeeld zijn de laatste twee strofes in het gedicht ‘Furie’.

.

En ik besef: het allerbeste is

nog altijd rustig blijven, maar ik mis

de kalmte en ik kan er niet om heen

.

dat er voor mij geen sprankje hoop meer gloort.

De aarde dreunt, de kudde dendert voort.

Ervaring leert: een gnoe komt nooit alleen.

.

Op de achterflap van de bundel staat te lezen: “Ze zijn onverbiddelijk, de sonnetten van Robin Veen, Hard als aarde, zacht als water, razend knap van taal. Zijn gedichten getuigen van een vergeefs verlangen. Ze geven je klappen op je donder (waar die ook zit) en aaien je ziel (als je die hebt). En af en toe moet je nog lachen ook.” Gevold door een vraag die door het voorgaande eigenlijk al beantwoord is: “Hoe kan een dichter tegelijkertijd zo genadeloos en troostrijk zijn?”

Het laatste gedicht in deze bundel is voor mij de perfecte afsluiting van de reis die je aan de hand van de gedichten van Veen maakt. Het gedicht ‘Eiland’ eindigt met de zinnen: Het water zwijgt. Een oude man spoelt aan. De dichter Robin Veen zwijgt, maar hij spoelt aan, levend en wel. Zijn leven zal er vanaf nu anders uitzien, Veen blijft creatief op het gebied van de fotografie ( het omslag van de bundel is van zijn hand). In het omslag herken ik een combinatie van ‘De schreeuw’ van Edvard Munch en schilderijen van Dali. Van de dichter Robin Veen is dit zijn afscheid, van de fotograaf denk ik nog vaker iets te gaan zien of horen.

Mijn conclusie na het lezen van deze bundel is dat ‘De zwaluwen zijn dit jaar niet gekomen’ een groot publiek verdient. Liefhebbers van vorm en inhoud zijn bij deze bundel aan het juiste adres. Elk gedicht weer appelleert aan mijn liefde voor poëzie, veel gedichten wil ik na lezing onmiddellijk nog eens lezen. Een bundel om te koesteren en na lezing zo nu en dan nog eens ter hand te nemen als herinnering aan hoe bijzonder poëzie in de sonnetvorm kan zijn.

Tot slot nog een gedicht uit deze bundel die me zeer aanstaat en waarin Veen zichzelf (en de ‘dichter’) op de hak neemt getiteld ‘Stilte’.

.

Stilte

.

De dichter geeft aan stilte een geluid.

Dit kleine woord dat, als je hardop spreekt,

ontegenzeggelijk zichzelf verbreekt,

verdraagt dus nooit een klank. wat erop duidt

.

dat de poëet dus wel een ijdeltuit

moet zijn die anderen de loef afsteekt

die literair zijn anus heeft gebleekt.

Zijn voordracht tekent hem ten voeten uit.

.

Hij vindt zichzelf behoorlijk geniaal

als hij de stilte mooi verwoordt in taal

die mijlenver de inhoud overstijgt

.

en als hij dan uiteindelijk weer zwijgt,

blijkt dat de luisteraars, moe van zijn dwepen,

er stilletjes van tussen zijn geknepen.

.

De zachte veren van de tijd

Ali Şerik

.

Enige tijd geleden stuurde uitgeverij U2pi mij een recensie exemplaar toe van ‘De zachte veren van de tijd’ van de van oorsprong Turkse schrijver/dichter Ali Şerik (1962). Door omstandigheden was ik nog niet toegekomen aan dit boek maar ik vond het terug in mijn stapel nog te lezen bundels en ben erin begonnen. Ik noem het expres een boek want een poëziebundel is het niet direct. Het is meer een poëtische vertelling. Of misschien kijk ik er met een te beperkte bril naar en valt zijn manier van schrijven, dichten, onder de noemer poëtisch proza of proza gedichten. Ik denk dat ik dit boek daar meer eer mee aan doe.

De bundel beschrijft een epos zo lees ik op de achterflap en dat is het met recht. Meeslepend, indringend, persoonlijk, dramatisch. Een verhaal verteld in verzen die soms 1 of 2 pagina’s lang zijn en soms meerdere. Verzen met duidelijke titels met een tijdsaanduiding zoals ‘Een jongen zingt een lied 00.20 uur’ of ‘Het gekluisterde gejammer 02.04 uur’ waardoor je al lezend een extra dimensie meekrijgt.

De stijl van Ali Şerik is duidelijk vanuit zijn Turkse achtergrond geschreven; bloemrijk, gebruik makend van veel bijvoeglijke naamwoorden, Şerik heeft het vermogen om met zijn taal je bij je kladden te grijpen en mee te sleuren in het verhaal. En toch is het voor een veellezer van poëzie soms ook moeilijk om de aandacht er bij te houden door deze vorm. De woordenstroom meandert zich een weg door een geschiedenis waarbij er uitstapjes worden gemaakt naar vroeger tijden (cursief gedrukt) waar je je in kan verliezen. Wanneer je daarna weer in de harde realiteit wordt gesleept is het voor mij soms even wennen en moet ik teruglezen waar het verhaal mij achterliet.

Desalniettemin vind ik het lezen van dit epos een uitdaging en een verrijking. Şerik zet de verhalen van vluchtelingen van nu in een perspectief, hij geeft ze een terechte plek in de geschiedenis door andere verhalen van vluchtelingen ernaast te zetten. Hij geeft daarmee de lezer eigenlijk de opdracht om te ontdekken dat vluchtelingen van alle tijden zijn, dat het mensen van vlees en bloed betreft en dat mededogen met deze vluchtelingen  te vergelijken is met de (terechte) aandacht die er nu is voor de oorspronkelijke inwoners van de Verenigde Staten (de native Americans), de vluchtelingen uit de Oekraïne of de slaven in het oude Rome (weer tot leven gebracht in (weliswaar een over-geromantiseerde) film als Gladiator.

In haar recensie van ‘De zachte veren van de tijd’ op de Meanderwebsite stelt Anneruth Wibaut een terechte vraag: Ali Şerik heeft een groots werk geschreven waarmee hij vluchtelingen hun volwaardige plek als mens geeft in de geschiedenis. De toekomstzoekers worden individuen onder zijn handen. De vraag is of onze harten groot genoeg zijn om ze er allemaal een plekje in te geven, met ook alle naamloze vluchtelingen uit de geschiedenis erbij. Het is ook de vraag of een gelover in het gevaar van asielzoekers door dit boek op andere gedachten zal komen.

Deze zelfde gedachte kwam ook mij op bij het lezen van het boek. Mij heeft het gesterkt in mijn mening over vluchtelingen, heeft het mijn idee van wat er gebeurt gekleurd op een menselijke wijze. Of dat ook geldt voor iemand die al heel negatief is tegenover vluchtelingen (met daarbij de vraag of zo iemand dit boek zou gaan lezen?) is maar zeer de vraag. Hoewel dat voor iedereen wel het beste zou zijn.

‘De zachte veren van de tijd’ heeft mij in ieder geval in staat gesteld om mijn idee van wat poëzie is (en dat is toch een best breed idee) nog wat te verbreden, poëtisch proza of prozagedichten zijn, mits goed geschreven, een verrijking voor mijn poëziebeleving. Rest de vraag hoe je, zoals ik dat doe op dit blog, een gedicht plaats uit dit boek. Ik heb ervoor gekozen een stuk op te nemen uit ‘Alsof zwijgen vergeten is, 01.24 uur’ omdat Şerik in dit vers heel mooi het thema of het probleem dat hij beschrijft, een menselijk gezicht geeft.

.

Alsof zwijgen vergeten is, 01.24 uur

 

Moeder Nahla is gesluierd

goed te zien zijn haar lichtbruine ogen, haar wimpers.

Haar wenkbrauwen dun alsof ze door een zijderups zijn gesponnen.

Hoewel je het gezicht van deze vrouw niet ziet

bekruipt je het gevoel dat haar hele gelaat bovenaards is

een bloemblad van een witte waterlelie.

Op haar schoot baby Dashni.

Een baby die graag lacht.

Nu lachte ze naar de pop die ze in haar handje heeft

een pop die een oog mist.

Een beeldschoon kind dat zoals alle kinderen het recht heeft

om volwassen te worden.

Het recht van volop lachen, luid schreeuwen

immens nieuwsgierig zijn, gul huilen.

.

Hier ligt de waarheid in overdaad

Myriem El-Kaddouri

.

(1994) is advocaat, woordkunstenaar en creatieve duizendpoot. In 2023 werd ze West-Vlaams kampioen poetry slam. Op uitnodiging van de Belgische Staat gaf ze dit jaar een opgemerkte speech over intersectionele gendergelijkheid op de informele Raad van de Europese Unie. Myriem is sinds juli voor twee jaar de nieuwe Letterzetter (stadsdichter) van Kortrijk.

Deze zomer verscheen ook haar eerste dichtbundel bij Uitgeverij Pelckmans ‘Hier ligt de waarheid in overdaad’. Volgens de achterflap is deze bundel “een beeldende uitnodiging tot reflectie over de samenhang tussen oorsprong, vergankelijkheid en verzet in de eeuwige zoektocht naar betekenis”. En ook: in deze bundel verkent Myriem El-Kaddouri de universaliteit van menselijke emoties. Ze exploreert de verschillende lagen van identiteit op de grens van schijnbaar tegenstrijdige werelden”.

De bundel oogt goed, bijzondere omslag met een streep roze verf op een blauwgroene achtergrond. De colofongegevens staan achterin en de bundel bestaat uit drie delen: Oorsprong, Tussenruimte en Verzet. De bladspiegel vind ik zelf wat krap, de titels van de gedichten staan (in veel grotere letters dan de gedichten) bijna op de rand van de pagina en de paginanummering is wat lettergrote ook flink. Wel makkelijk terugzoeken, ook voor mensen die wat minder goed zicht hebben.

Dan de gedichten. In het eerste deel ‘Oorsprong’ wordt duidelijk (als dat al niet duidelijk was uit haar naam) dat Myriem een oorsprong heeft die niet in België ligt maar in Marokko. Haar beide ouders kwamen op jonge leeftijd naar België en zijn dus opgegroeid in België. Toch lees je in de gedichten in dit deel hoe ze zich verhoud tot haar achtergrond. In het eerste gedicht al, in de tweede regel schrijft ze “Ik zal nooit zoals mijn ouders zijn.” en ze eindigt dit gedicht met “Waar kon jij vandaan?” waarmee ze meteen de toon zet volgens mij; Ik ben niet mijn afkomst, niet mijn naam, ik ben een zelfstandig individu met een achtergrond, net als ieder ander.

In het gedicht Lus soli, ius sanguines’ ( het recht van het bloed) schrijft ze over haar vader en moeder, haar culturele achtergrond en neemt ze zaken uit haar ouderlijke cultuur als onderwerp ( zoals in het gedicht Tabitha wat een kralenketting is), maar zo constateert ze “Met mij gaat het goed. Ik heb taal in mij, genoeg om weinig te zeggen.” en “Wat ik mijzelf geef, kan niet worden weggenomen”. Het deel ‘Oorsprong’ gaat over haar geschiedenis, haar pad van zelfontplooiing en zichzelf ontdekken en haar toekomst.

In het deel “Tussenruimte” gaat Myriams verder met haar zoektocht naar wie ze is, wat ze voelt en hoe ze zich beweegt in de wereld. Dat dit niet zonder slag of stoot gaat blijkt onder andere uit ‘Zolang de storm gaat liggen’. In de laatste strofe schrijft ze “Dat alle paniek intussen is overgewaaid en dat het voortaan anders zal verlopen zolang de storm maar gaat liggen.’ Ze doet dit niet alleen zo blijkt uit ‘Enkel nu nog’ maar de persoon die bij haar is laat ze ook weer gaan, zoals ze schrijft in ‘Zoals een vreemde’ in de laatste zin ‘Ik laat je los’ en in het volgende gedicht ‘Wat ik achterlaat’.

In het derde deel ‘Verzet’ meandert ze van vragen over ( haar) poëzie, over wie je bent of verwacht te worden, over haar vader, het juridische systeem, vrouwen naar apartheid. In al deze gedichten neemt ze stelling. Hier spreekt naast de dichter ook de jurist die ze is. Kritisch maar met mededogen en vanuit het standpunt van de waarheid. De bundel eindigt met de veelzeggende zinnen ‘Als mijn woorden doornen zijn / dan enkel in het oog van de onderdrukker’.

De debuutbundel van Miriam El-Kaddouri is een samenhangende bundel met vrije gedichten die vol prachtige zinnen en overdenkingen staan. Hier is een dichter aan het woord die niet alleen iets te vertellen heeft maar ook over een taal beschikt die je als lezer ontroert, laat nadenken, meeneemt in haar wereld en een moderne poëzie biedt die je niet onberoerd laat.
.

Wat ik achterlaat

.

Ik ben niet bang om er helemaal niet meer te zijn,

op mijn angst voor de hemel of het alternatief na.

Ik ben bang om er wel nog te zijn en mezelf te verliezen,

mezelf nooit gevonden te hebben,

of te beseffen dat ik het laatste van mezelf ben kwijtgeraakt

op een blauwe maandag tussen de lunch en het vieruurtje.

Bang om alles steeds vooruitgeschoven te hebben,

van etterende spijt, vanzelfsprekendheid.

.

Ik ben bang om terug te kijken

en te beseffende er niet veel meer rest.

Dus denk ik, bedenk ik, overdenk ik

elk mogelijk scenario en kies ik vervolgens het slechtste

O ben ik al voorbereid, heb ik het zelf bedacht

en behoud ik de controle die ik toch nooit had.

.