Site-archief
Vrouw
Jozef Deleu
.
De Vlaamse schrijver en dichter Jozef Deleu (1937) ziet in zijn poëzie als in zijn proza de mens continu geprangd tussen heden, verleden en toekomst. Het besef van de tijdelijkheid van alle leven verleent aan zijn werk een sterk melancholisch karakter. Deleu stelde naast zijn werk als schrijver en dichter ook verschillende bloemlezingen samen zoals ‘Het Groot Verzenboek, vijfhonderd gedichten over leven, liefde en dood’.
In een bloemlezing van Christine D’haen met de titel ‘Ik ben genoemd Meisje en Vrouw’ 500 gedichten over de vrouw uit de Nederlandstalige letterkunde uit 1980, staat dan weer een gedicht van Deleu met als titel ‘Vrouw’. Dit gedicht werd oorspronkelijk gepubliceerd in ‘De stilte groeit’ uit 1974.
.
Vrouw
.
Van ieder woord
ben jij de pit
de harde korrel
in de bolle druif
het zachte vlees
van de amandel.
.
Je bent plantaardig
ring op ring
vormen zich de kringen
woord op woord
wordt harde hoorn.
.
Met de seizoenen
dubbel-zinnig
blauwe zomer
rode winter.
.
Mals en eetbaar
hard en bitter
pure pit.
.
Zó ben jij
van mij.
.
Zo ben ik.
.
(bijna) vergeten dichter
Astère Michel Dhondt
.
Astère Michel Dhondt is een Nederlandse schrijver van Belgische afkomst. Geboren in Machelen-aan-de-Leie (Vlaanderen) verwierf hij in 1975 de Nederlandse nationaliteit. Dhondt was vooral in de jaren 60’en 70′ actief als dichter waarbij zijn openlijke pedofilie als thema vaker in zijn werk voor kwam. De gedichtencyclus Maartse gedichten (waarvan hier een gedeelte) verscheen oorspronkelijk in ‘De koning en de koningin van Sikkim in de Haarlemmerhouttuinen’ uit 1971.
.
Maartse gedichten
.
Vrijdag 7 maart
Prins Bernhard der Nederlanden
Loopt
Al een jaar of dertig veertig
Met een anjer in zijn knoopsgat
.
Kuilen vol dode anjers
Heeft die man
Achter zich gelaten
.
Woensdag 19 maart
Doorheen de damp
En het geraas
Van deze nijvere stad
Spoedden twee heksen zich
.
Op een gammele bezem
Van de Kinkerstraat
Naar het Concertgebouw
.
Gezegend zij de Heilige Maagd!
Het bijgeloof begint weer te gedijen
.
Amsterdam, maart 1969
.
Moeder en muze
Ed. Hoornik
.
Na een post over gedichten over vaders kan een gedicht over de moeder natuurlijk niet uitblijven. Ed. Hoornik schreef een prachtig gedicht over de moeder en de muze.
Ed. Hoornik (1910 – 1970) behoorde tot de Amsterdamse school. De Amsterdamse school was een verzameling dichters die een ironische, cynische of opstandige kijk op de dagelijkse werkelijkheid laten blijken in hun gedichten. Dit was dan vaak een reactie op de, in hun ogen, hoogdravende en onwezenlijke poëzie van hun voorgangers van voor 1937. Andere dichters van de Amsterdamse school waren Maurits Mok, Jac. van Hattum en Gerard den Brabander.
Aanvankelijk was het werk van Ed. Hoornik sociaal-kritisch. Zijn latere werk is sterk getekend door zijn ervaring als overlevende van concentratiekamp Dachau en heeft daarom vooral de confrontatie met de dood als thema. Naast gedichten schreef hij ook toneelstukken, romans en essays.
Uit zijn bundel ‘De erfgenaam’ uit 1940 het gedicht over de moeder en de muze.
.
Moeder en muze
.
Zij vond de melk nog in de stenen beker
en ’t ei, dat hij gepeld had laten staan;
altijd onrustig, ook al deed hij zeker,
was hij gekomen om weer weg te gaan.
.
Hem nawuivend liet zij de hand traag zinken,
en hield zich in, terwijl hij sneller ging,
alsof in hem een sterk nieuw lied ging klinken,
waarin hij wraak nam op haar liefkozing.
.
Geen moeder kan de dichter muze wezen,
al drinkt hij aan haar borst ’t Verlangen in;
geen moeder kan hem van de waan genezen
een God te zijn tussen de mensen in.
.
Ver reeds is de tijd
René Verbeeck
.
Na al die gedichten op bijzondere plekken is het weer eens tijd een voor bijzonder gedicht. Een liefdesgedicht van de dichter René Verbeeck. Verbeeck was voor de oorlog een actief dichter. Met André Demedts, Pieter G. Buckinx en Jan Vercammen richtte hij het tijdschrift ‘De Tijdstroom’ (1930-1934) op. Hij was oprichter van uitgeverij Eenhoorn (Mechelen, 1936). Hij stichtte in 1937 de poëziereeks ‘De Bladen voor de Poëzie’, waarvan hij tot 1944 de leiding had. Begin 1943 verhuisde hij met de reeks naar de collaborerende uitgeverij Steenlandt. Hij zat na de oorlog 22 maanden gevangen.
Uit de bundel ‘De zomer staat hoog en rijp’ uit 1965, het gedicht ‘Ver reeds is de tijd’.
.
Ver reeds is de tijd
.
Ver reeds is de tijd toen het nestelen begon
tegen een bergflank van de Ardennen.
.
maar zie hoe wild en fier zij is,
nog kregen de jaren haar niet klein,
.
van liefde als hars en bosgrond krachtig
is zij nooit verzadigd
.
en dank noch medelijden
stillen de honger van haar hart.
.
de dienstmaagd van man en kinderen
heeft de minnares niet omgebracht:
.
het wilde meisje houdt mij omstrengeld
in mijn zomerse vrouw.
.
Poëzie posters
Werner Bokelberg
.
In Nederland heb je Plint die poëzie op posters laat drukken in combinatie met een afbeelding van een illustrator. De Duitse fotograaf en acteur Werner Bokelberg (1937) is een Duitse fotograaf en acteur die woont en werkt in Hamburg, Parijs en New York.
Tijdens zijn leven maakt hij vele foto’s van beroemde personen als Salvador Dali, Andy Warhol en Pablo Picasso. Op https://shop.bokelberg.com is zijn werk te koop. Maar niet alleen foto’s ook een aantal poëzieposters met een foto en een gedicht en in een enkel geval alleen een gedicht.
Hier twee voorbeelden, één van een foto en een gedicht van Rainer Maria Rilke ‘Mein Herz’ en één van een poster met alleen een (dadaïstisch) gedicht van Louis Aragon ‘Suicide’.
.
Vervulling
Gerrit Achterberg
.
Gerrit Achterberg (1905-1962) wordt beschouwd als een van de belangrijkste dichters in de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie. Achterberg debuteerde in 1925 met de bundel ‘De zangen van twee twintigers’ en in 1931 publiceerde hij de bundel ‘Afvaart’ waarin Achterbergs hoofdthema al aanwezig is: het oproepen van de gestorven geliefde. Na de publicatie van deze bundel raakte Achterberg in een geestelijke crisis. Hij werd enkele keren opgenomen in een psychiatrische inrichting en had veel problemen in relaties met vrouwen. De verwarring die dat met zich meebracht leidde bij Achterberg vaak tot gewelddadige buien.
In 1937 schoot Achterberg zijn toen 40-jarige hospita dood en verwondde hij haar 16-jarige dochter Bep in de commotie die was ontstaan nadat hij op zijn kamer getracht had Bep te overweldigen. Hij meldde zich zelf bij de politie en werd tot TBS veroordeeld. Tot 1943 verbleef hij in diverse (forensisch-)psychiatrische inrichtingen. Daarna volgde een periode van resocialisatie tot de TBS in 1955 definitief werd opgeheven.
Ondertussen bleef Achterberg schrijven en werken produceren. Tussen 1939 en 1953 verschenen 22 bundels. Zijn werk werd onderscheiden met onder meer de P.C. Hooft-prijs en de Constantijn Huygens-prijs.
Uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ die in 1991 bij Querido verscheen het gedicht ‘Vervulling’.
.
Vervulling
.
Het beste van voor jaren dringt vanavond tot mij door.
Al je gewone vragen vinden weer gehoor.
Regent het. Ja het regent. Goede nacht.
Laten we nu gaan slapen, zeg je zacht.
Wij luisteren en liggen. Wind beweegt het raam.
Blijf zo maar liggen, zeg ik, en ik noem je naam.
Alles wat antwoord is gaat van mij uit.
Je wordt vervuld van oneindigheid.
.
Tweedst
J. Bernlef (1937 – 2012)
.
J. Bernlef is het pseudoniem voor Hendrik Jan Marsman. Bernlef was schrijver, dichter en vertaler. Ik kende hem vooral als schrijver maar van de meer dan ruim 80 boeken en bundels die van hem bij leven zijn uitgegeven zijn er 25 met poëzie. Bernlef debuteerde in 1959 met de gedichtenbundel ‘Kokkels’. Vanaf 2002 publiceerde hij onder het pseudoniem Bernlef (zonder de initiaal J.), soms als Henk Bernlef (hij heeft eerder vertalingen gemaakt als Jan Bernlef).
Bernlef ontving tijdens zijn leven vele literaire prijzen als de Reina Prinsen Geerligsprijs voor ‘Kokkels’ (1959), de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre (1984) en de P.C. Hooft-prijs voor zijn gehele oeuvre (1994).
In 1988 verscheen bij Querido de verzamelbundel ‘Gedichten 1970 – 1980’.
Uit deze bundel het gedicht ‘De kunst om tweedst te zijn’ (Voor het eerst gepubliceerd in de bundel ‘Stilleven’ uit 1979).
.
De kunst om tweedst te zijn
.
Net achter de leider de zijweg ingeglipt
(die hij niet had gezien)
en zo de bessestruik ontdekt
.
Goed, ze smaken bitter maar
aan alles wen je op den duur
.
Kleine, harde bessen, zuur
maar zoet smakend naast het
al half vergane lijk van de leider.
.
Bijna vergeten dichter
A. Marja
.
A. Marja (1917 – 1964), een pseudoniem van Arend Theodoor Mooij, valt als dichter niet bij een groep in te delen. Hij keert zich tegen de Vijftigers. Merkwaardig genoeg hanteert hij sindsdien naast de sonnetvorm ook het zogenaamde vrije vers van die stroming. De dichter publiceert zijn verzen in literaire tijdschriften als Groot Nederland, De Gids en Maatstaf. Ook de kritieken zijn dikwijls positief. Dat geldt niet voor zijn laatste bundels, die ‘voorspelbaar’ worden genoemd.
Vanaf zijn debuut ‘Stalen op zicht’ in 1937 publiceerde A. Marja 19 poëziebundels, proza, toneelwerken en vertalingen. Marja wordt door sommigen tot de Groninger school gerekend. Marja maakte furore met zijn practical jokes, rigoureuze grappen die hij uithaalde met collega-dichters en schrijvers, die hem niet altijd in dank werden afgenomen.
.
Een psychiater
Soms als er iemand op zijn divan ligt
zich los te kronkelen uit een neurose,
begint hij aan zijn binnenkant te blozen
om wat er gaapt tussen zijn overwicht
en ’t knaapje dat nog altijd in hem leeft
met spillebenen, lokken, meide-kleren
en, later, dat hardnekkig masturberen
waarvan zijn moeder nooit geweten heeft.
De angst dat al die anderen ’t begrijpen
kan af en toe nog zijn testikels knijpen,
maar laat hem los zodra hij spreekuur heeft.
Alleen die blos – omdat wie tot hem komen
niet weten hoe de droesem hunner dromen
cement wordt waarmee hij zijn vesting bouwt.
.
Meneer Cogito
J. Bernlef
.
J. Bernlef (1937 – 2012, pseudoniem van Hendrik Jan Marsman) kende ik vooral van zijn proza maar hij heeft in zijn leven vele dichtbundels gepubliceerd. Een van die bundels is ‘De noodzakelijke engel’ uit 1990. Uit deze bundel één van de twee gedichten over meneer Cogitio (uit een serie van drie gedichten in hoofdstuk II van de bundel met de titel ‘Meneer Cogito in Rotterdam’.
.
Meneer Cogito in Rotterdam
.
Zijn gelaatstrekken wijken
half op de achtergrond al
lijken zijn ronde ogen geloken
.
Meneer Cogito spreekt
over de puzzelstukken van zijn bestaan
door anderen gelegd
.
Tot een beeld dat hij
denkt te herkennen
op één stukje na
.
In de marmeren wand achter zijn rug
opent zich een deur
vol spiegelend licht
.
De vleugelloze engel zet
een zwarte stoel op het toneel
terwijl meneer Cogito over Hamlet spreekt
.
Aan draden worden rotsen neergelaten
ze hangen, schommelen boven zijn witte hoofd terwijl hij
net over het heldere oog van de kiezel begint
.
De engel wil dat hij gaat zitten
maar meneer Cogito weigert, hij wil nog graag
getuige zijn van de som, het totaal, waar alles om draait
.
De engel wenkt, zijn grafsteen wordt gelegd
compleet met jaartallen en naam en daarachter
de stoel, uitnodigend zwart
.
Meneer Cogito, klein en beleefd, schudt zijn hoofd
al kijkend naar de stoel
wil hij ‘Icarus’ zeggen
.
Plompverloren valt hij de engel in de armen
dit is het laatste beeld: meneer Cogito en de engel zonder
vleugels
in een woordloze omhelzing verstrengeld.
.
De Noordzee
Albert Verwey
.
De Tachtigers vormden een vernieuwende beweging binnen de Nederlandse literatuur die van ongeveer 1880 tot 1894 bestond. In het werk van deze auteurs kwamen het Impressionisme en het Naturalisme sterk naar voren. De Tachtigers zijn vooral van belang vanwege de vernieuwing die zij aanbrachten in de poëzie. De beweging moet worden beschouwd als een late voortzetting van en tevens een sterke kritiek op het werk uit de Romantiek, de periode die er direct aan vooraf was gegaan. De Tachtigers schreven dus vooral om louter schoonheid te scheppen.
Een van de belangrijkste exponenten van de Tachtigers was Albert Verwey (1865 – 1937). Van hem het gedicht ‘De Noordzee’
.
De Noordzee
.
De Noordzee doet zijn gore golven dreunen
En laat ze op ’t strand in lange lijnen breken.
Zijn voorjaarswater marmren groene streken
En schuim en zwart waaronder schelpen kreunen
Zie van ’t balkon mij naar den einder leunen
Met ogen die sinds lang zo wijd niet keken:
Een droom in ’t hart is me eer ik ’t wist ontweken
En ’t oog wil buiten me op iets komends steunen.
Hoe ben ik altijd weer vervuld, verlaten:
Vervuld van liefde en hoop en schoon geloven;
Verlaten als mijn dromen mij begeven.
Maar dan komt, o Natuur, langs alle straten,
Uw kracht, uw groei, uw dreiging, uw beloven –
Hoe klopt mijn hart van nieuw, van eeuwig leven.
.


















