Site-archief

Diane di Prima

Beatdichter

.

Ergens in het afgelopen jaar (het zal juni geweest zijn) las ik in een rubriek achterop de Volkskrant (Dagboek) een stuk dat uit het dagboek van Dick Hillenius (1927-1987) bioloog en schrijver. Hij schreef in zijn dagboek over taalmuziek. “Taalmuziek heeft al gauw de betekenis van flauwekul. Maar zang en poëzie ontstonden misschien wel uit één bron, lang samen gebleven en door de drang van tijd uit elkaar gedreven.”

Dan gaat hij verder over een avond waarop Diane di Prima (1934 – 2020) Amerikaanse dichter, kunstenaar, prozaschrijver en docent, bekend om haar betrokkenheid bij de Beat-beweging, met een mooie dwingende stem vol stuwing en meeslepend haar poëzie voordraagt. Zoals je begrijpt maakte het me toen al nieuwsgierig maar het bericht was wat op de achtergrond geraakt. Tot ik het nu weer tegenkwam.

Ze ging naar de academisch zeer prestigieuze Hunter College High School, waar ze deel uitmaakte van een kleine vriendengroep, waaronder klasgenote Audre Lorde (schrijfster, professor , filosofe , intersectionele feministe , dichter en burgerrechtenactiviste), die een soort ‘Dode Dichtersgenootschap’ oprichtte en zichzelf ‘de Branded’ noemde. Ze spijbelden om door de stad te zwerven, rond te hangen in boekwinkels, hun eigen gedichten te delen en seances te houden voor dode dichters. Ze bracht de late jaren vijftig en vroege jaren zestig door in Manhattan , waar ze deelnam aan de opkomende Beatbeweging. Ze was redacteur van de krant The Floating Bear en was medeoprichter van het New York Poets Theatre en oprichter van de Poets Press.

Van 1974 tot 1997 gaf di Prima les in poëzie aan de Jack Kerouac School of Disembodied Poetics van het Naropa Institute in Boulder , Colorado, waar zij het programma deelde met mede-Beats Allen Ginsberg en Anne Waldman (medeoprichters van het programma), William Burroughs , Gregory Corso en anderen. Van 1980 tot 1987 doceerde di Prima hermetische en esoterische tradities in de poëzie, in een kortstondig maar belangrijk masterprogramma in poëzie aan het New College of California, dat ze samen met de dichters Robert Duncan en David Meltzer had opgezet.

In 1979 verscheen bij In de Knipscheer haar bundel ‘Revolutionaire brieven’ met gedichten in een vertaling van Simon Vinkenoog. Haar meest vermaarde gedicht ‘April Fool Birthday Poem for Grandpa’ gaat over haar anarchistische grootvader. Di Prima heeft altijd benadrukt hoe belangrijk geschiedenis voor haar is. Dat komt in dit gedicht goed tot uiting.

.

April Fool Birthday Poem for Grandpa

.

Today is your

birthday and I have tried

writing these things before,

but now

in the gathering madness, I want to

thank you

for telling me what to expect

for pulling

no punches, back there in that scrubbed Bronx parlor

thank you

for honestly weeping in time to

innumerable heartbreaking

italian operas for

pulling my hair when I

pulled the leaves off the trees so I’d

know how it feels, we are

involved in it now, revolution, up to our

knees and the tide is rising, I embrace

strangers on the street, filled with their love and

mine, the love you told us had to come or we

die, told them all in that Bronx park, me listening in

spring Bronx dusk, breathing stars, so glorious

to me your white hair, your height your fierce

blue eyes, rare among italians, I stood

a ways off, looking up at you, my grandpa

people listened to, I stand

a ways off listening as I pour out soup

young men with light in their faces

at my table, talking love, talking revolution

which is love, spelled backwards, how

you would love us all, would thunder your anarchist wisdom

at us, would thunder Dante, and Giordano Bruno, orderly men

bent to your ends, well I want you to know

we do it for you, and your ilk, for Carlo Tresca,

for Sacco and Vanzetti, without knowing

it, or thinking about it, as we do it for Aubrey Beardsley

Oscar Wilde (all street lights shall be purple), do it

for Trotsky and Shelley and big/dumb

Kropotkin

Eisenstein’s Strike people, Jean Cocteau’s ennui, we do it for

the stars over the Bronx

that they may look on earth

and not be ashamed.

 

Diane di Prima en Allen Ginsberg

Station

Dubbelgedicht

.

In de categorie vandaag twee gedichten over een station, een treinstation wel te verstaan. Ik heb al eerder een dubbelgedicht gewijd aan het centraal station / metrostation maar vandaag zijn de titels van beide gedichten exact hetzelfde namelijk ‘station’.

Het eerste gedicht is van dichter, prozaschrijver en essayist Anton Ent (1939) en komt uit de bundel ‘Reducties’ uit 1994.

Het tweede gedicht is van dichter Gerrit Achterberg (1905-1962) en is genomen uit de bundel ‘Alle gedichten’ uit 2005.

.

Station

.

Die mij verlaten heeft, zegt nooit ik kom.

De zee danst nu: zo is het goed en brengt

mij naar het Utrechtse station.

.

Stoom, wolken stoom op het perron.

Draaien die meccanowielen? Ik vroeg

het moeder maar die was er niet.

.

Een mensenkluwen bij de achterste wagon.

Daar kroop een schreeuw, daar sloeg

het gat, ik trof de vrouw die mij verliet.

.

Station

.

Ik voelde me bedoezeld in zijwegen

en vroeg de weg aan kinderen. Zij wezen

en wisten dingen, die ik had gelezen

in oude kranten; keken schuw-verlegen,

of ze het niet vertrouwden. Ik moest wezen

bij ’n school, maar alles was al bos. We kregen

een meisje op de fiets. Zij liet zich deze

kwestie uitleggen, bloosde toegenegen

en stapte op. Houtwagens kwam ik tegen

en zag het leven openstaan, genezen.

Ontschorste bomen lagen aan de kant

klaar voor de meubelindustrie van ’t land.

Onder mijn eigen naam en zonder vrezen

heb ik die middag op een bank gelegen

en ben vertrokken van een klein station,

dat vrijuit achter mij vergroeien kon.

.

Liefste liefste

Arthur Japin

.

In 2022 schreef ik een blog over de Boekenweek en de verkiezing van de mooiste zin uit de Nederlandse literatuur. Dat bleek een zin van Arthur Japin te zijn namelijk deze zin uit het boek ‘Een schitterend gebrek’: ‘Dit is het enige wat telt, lieverd, dat iemand meer in je ziet dan je wist dat er te zien was’. De reden dat ik hierover schrijf is dat dit de enige keer is dat ik op dit blog (in middels ruim 5000 berichten bevattend) over Arthur Japin schreef. Op zichzelf natuurlijk helemaal niet vreemd, dit blog gaat uitsluitend over poëzie (en alles wat daarbij hoort) en Arthur Japin schrijft proza.

Dat dacht ik tenminste. Tot ik de bundel ‘nachtkaravaan’ uit 2018 onder ogen kreeg. Toen bleek ook deze prozaschrijver (het is niet de eerste van wie ik dit ontdek) poëzie te hebben geschreven. In de afgelopen ruim twintig jaar schreef Arthur Japin voor artiesten als Sara Kroos, Paul de Leeuw en Karin Bloemen. Ook al veel eerder, op de Theaterschool, waar Arthur les had van Willem Wilmink, ontstonden talloze nummers, vaak gezongen door hemzelf. In 2009 won Arthur Japin voor zijn lied Nachtkaravaan de Annie M.G. Schmidtprijs. In de bundel ‘nachtkaravaan’ is een brede keuze uit Japins liedjes opgenomen, aangevuld met enkele gedichten. Zoals het liefdesgedicht ‘Liefste liefste’.

.

Liefste liefste

.

Liefste, liefste, ik wil iets van jóu aan

Iets wat naar jou ruikt, waarin ik jou voel

Mag ik je kleren aan? Liefste, vind het goed

Want ze doen me iets, ze raken me, ze koesteren me

.

Misschien dat ik me straks weer warm waan

Met iets van jou aan blijft het minder lang koel

Want dan voel ik je, liefste, diep in mijn bloed

Diep in mijn hart, onder mijn huid, diep in me, zo diep

.

Liefste, liefste ik wil iets van jóu aan

Iets wat naar jou ruikt, waarin ik jou voel

Laat je wat kleren hier? Liefste, alsjeblieft!

Ze zijn als ik, ze kenden je, ze herinneren zich jou

.

Ze zijn niet mooi of nieuw of wat dan ook

Maar als ik in iets van jou kruip zit dat zó warm en zó lekker

Dan voel ik hoe jij voelde in het begin

Voel ik dat hier, binnenin, zó lief en zó lekker

.

Hop over de sofa

Remco Ekkers

.

In 2021, in het jaar van zijn overlijden, publiceerde uitgeverij Kleine Uil, de bundel ‘Hop over de sofa’ van prozaschrijver, essayist en dichter Remco Ekkers (1941-1921). Ineke Holzhaus schreef over deze bundel: “Hop over de sofa’ lijkt een opgewekte of komische titel, maar er gaat een gruwelijke werkelijkheid achter schuil in het klein en in het groot. De dichter verwondert zich over het kwaad in de wereld, over ongerijmdheden, over vreemde toevalligheden, maar ook over liefde. Alle mensen die hebben bestaan zijn vergeten op enkelen na. ”

Voorts schrijft ze: “Remco Ekkers is een denkend dichter. Hij schuwt de grote thema’s niet, maar hij kan daarbij bij het kleine alledaagse beginnen, waarna hij zich naar universele overwegingen toedicht waarbij hij alle middelen inzet, die de poëzie hem aanreikt.”

Remco Ekkers debuteerde in 1979 met de bundel ‘Buurman’ waarna er nog vele zouden volgen, een groot aantal als bibliofiele uitgave. Hiernaast verscheen zijn werk in De Gids, Maatstaf, Tirade, Bzzlletin, De Revisor en Hollands Maandblad. Van 1976 tot 2016 maakte hij deel uit van de redactie van de Poëziekrant. Daarnaast was hij van 1986 tot 1992 poëziecriticus van De Gids. In de Leeuwarder Courant verzorgde hij tien jaar lang poëzierecensies. In het blad Schrijven verschenen zijn interviews met dichters

Een mooi voorbeeld van het kleine en ‘alledaagse’ in de poëzie van Ekkers uit de bundel ‘Hop over de sofa’ is het gedicht met de titel ‘Meisje zee’ waarin hij iets groots en machtigs vergelijkt met een meisje.

.

Meisje zee

.

Je komt en je gaat

je ruist en je loopt uit

je bent wijd en geheim

je zuigt me naar je toe

en laat los, je speelt

omdat het moet

van maan en wind.

.

Ik mag komen

je omspoelt me

beantwoordt mijn hunkering

zwijgt in het ruisen.

.

Gedicht met stilte geschreven

Paul Snoek

.

Paul Snoek was het pseudoniem van Edmond André Coralie Schietekat (1933 – 1981). Snoek was een van de bekendste dichters en prozaschrijvers van België en daarnaast was hij kunstschilder. Zijn pseudoniem is afkomstig van de naam van zijn moeder Paula Snoeck. Hij wordt gerekend tot de Vijfenvijftigers, een groep experimentele dichters van voornamelijk Vlaamse origine gegroepeerd rond Gard Sivik, zoals Gust Gils en Hugues C. Pernath, die allen zijn gaan publiceren voor 1955. Deze generatie dichters vormde een reactie op de voornamelijk Nederlandse Vijftigers. Paul Snoek weigerde trouwens ingedeeld te worden bij de Nederlandse Vijftigers.

Zijn werk is moeilijk bij één stroming in te delen of valt moeilijk onder één noemer te vatten. Begonnen als romantisch dichter, evolueerde hij naar meer agressieve en cynische geschriften. Op het laatste werd hij een gelaten, pessimistisch dichter, in overeenstemming met zijn manisch-depressieve buien waar hij de laatste jaren van zijn leven aan leed. Snoek overleed als gevolg van een auto ongeluk.

Overigens vond Paul Snoek zichzelf alles behalve een dichter. Hij vond zichzelf een zakenman, een gladde strafpleiter of zelfs barhouder. Toen hem in 1959 werd gevraagd wat voor hem de mooiste manier van doodgaan was, antwoordde Paul Snoek ,,achter het stuur van een lichtblauwe racewagen”. In 1981 reed hij in Egem in West-Vlaanderen met zijn fonkelnieuwe zwarte Alfa Romeo te pletter op een graafmachine. Een uitspraak van Snoek was: Sterven vind ik erg, maar doodgaan onbelangrijk.

Dat Snoek een van de belangrijkste dichters is van België van de 20ste eeuw mag echter wel duidelijk zijn. In 1969 verscheen ‘Gedichten 1954-1968’ en daarin staat ook het gedicht ‘Gedicht met stilte geschreven’ dat oorspronkelijk verscheen in de bundel ‘De zwarte muze’ uit 1967. In dit gedicht klinkt de pessimistische gemoedstoestand van Snoek al door.

.

Gedicht met stilte geschreven

.

Hoor de stilte kraait. De minnaars dolen
in de nieuwe wouden van de winterslaap
en alle zaaiers, nu vermond als jagers, doden.

.
Met een weefsel van regen en moeheid heeft
de stilte ons bekleed en onze lippen gericht
naar het van koude biddend noorden.

.
Zo stil is het nu dat men huivert en vreest
dat iemand plots op een gong zou slaan
en van de leegte zou scheuren het voorzichtig vlies.

.
Tot in vingertoppen eenzaam is het hart
en zo benauwend stil, als het huis, dat instort
bij het nauwelijkse rinklen der sleutels.

.

 

Depressie

Anton Ent

.

Ziek zijn wil niemand. Geen loopneus, maagpijn maar ook niet neerslachtig of depressief. Poëzie over ziek zijn, waar je een beetje beter van wordt helpt dan weer wel. In 2007 stelde Mario Molegraaf de bundel ‘Ik wou wel weer een beetje ziek zijn’ samen met daarin Honderd gedichten waarvan je beter wordt. Of poëzie je kan genezen weet ik niet al heb ik eerder op dit blog een artikel geplaats van Perie J. Longo waarin wordt beargumenteerd dat het inderdaad mogelijk is. Ook schreef ik al eens over ‘The emergency poet’ waarin Deborah Alma mensen hielp met het vinden van gedichten om de geest op te vrolijken, te troosten en te helpen omgaan met alle druk van de moderne tijd.

Hoe dan ook is het fijn dat zoveel dichters zich hebben uitgesproken in hun poëzie over ziek zijn en beter worden. Een voorbeeld uit deze verzamelbundel is van dichter Anton Ent (1939) dichter, prozaschrijver en essayist. Zijn gedicht ‘Juffrouw’ over een depressie komt uit zijn bundel ‘Kootwijkerzand’ uit 1999.

.

Juffrouw

.

Een depressie is een juffrouw met een bruine hoed

die zich per se naakt over mij buigen moet,

haar borsten hangen en ik word niet heet.

.

Dat mijn ziel maar niet vergeet

hoe een man haar overdag behoedt.

.

Demonisch is het innerlijk kasteel

waar bruinhoed troont met hagedissenkeel.

.

Zelf dichter worden

Koenraad Goudeseune

.

De Vlaamse dichter Koenraad Goudeseune (1965-2020) was naast dichter ook prozaschrijver, auteur van brieven en recensent. Goudeseune debuteerde als dichter met de publicatie van het gedicht ‘Populieren’ in literair tijdschrift Dietsche Warande & Belfort. Tussen 1987 en 2020 verschenen negen gedichtenbundels en zeven prozawerken (vier brievenromans, drie verhalenbundels) van zijn hand bij verschillende uitgeverijen. In het najaar van 2020 werd bij hem vergevorderde kanker vastgesteld. Na een initiële behandeling werd hij in november 2020 uit het ziekenhuis ontslagen. Hij maakte de keuze voor euthanasie en overleed op 9 december dat jaar.

In zijn brieven, recensies en verhalen zet Goudeseune zich af tegen de ‘ons-kent-onsmentaliteit’ in het literaire wereldje. Hij meet zichzelf graag de rol van ‘miskende outcast’ aan. Zijn poëzie wordt gekenmerkt door een mengsel van ironie en sarcasme maar is hij ook milder zo blijkt uit bijvoorbeeld het gedicht ‘Zelf dichter worden’ uit ‘Dat zij mij leest’ uit 1998.

Ik schrijf hier met enige regelmaat over wat (goede) poëzie is, wat een dichter verder brengt, waar een gedicht aan zou kunnen voldoen om gelezen te worden. En hoe je jezelf als dichter kunt ontwikkelen. Goudeseune verwoordt dit heel mooi in het gedicht ‘Zelf dichter worden’.

.

Zelf dichter worden

.

Begin er niet voor je eenendertigste mee.
Pas dan wordt het niets dat ons allen overkwam
sprekend.
.
Denk aan wat je op de laatste pagina
van een boek zou schrijven en schrap
al het voorgaande en ook dat slot
en begin opnieuw te schrijven.
.
Denk zoveel mogelijk dingen bij elkaar
uit liefde voor het firmament
dat niemand open of dicht zal vouwen.
Trek halverwege de berg je kleren aan.
.
Leef, maar haast je.
.

Winterzin

H.C. ten Berge

.

Dichter, prozaschrijver, essayist en literair vertaler Hans te Berge (1938) kennen we als de dichter H.C. ten Berge. Ten Berge debuteerde in 1964 met de dichtbundel ‘Poolsneeuw’ waarvoor hij meteen de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam kreeg  (voor Journaal I, II en XII) . Hij vertaalde werk van onder anderen Ezra Pound.

Voor Ten Berge is dichten een vorm van onderzoek. Hij heeft een grote belangstelling voor natuurvolken als de Inuit en de Azteken. In 1967 richtte hij het tijdschrift Raster op waar hij tot 1997 aan verbonden blijft. Lange tijd was ten Berge de enige redacteur.

Zijn werk is vele malen bekroond, zo ontving hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (1968), de Multatuliprijs (1987), de Constantijn Huygensprijs (1996) en de A. Roland Holst-Penning (2003).

Op de website van Meander las ik het gedicht ‘Winterzin’ uit de bundel ‘Splendor’ uit 2016 van ten Berge in de Meander Klassiekers, geschreven door Hans Puper. Hoewel ik helemaal niet hou van de winter en de titel me dus ook niet aanspreekt (zin in de winter) bleef het gedicht me bij door zijn schoonheid en wil ik het graag hier met jullie delen.

.

Winterzin

Winterzin

Een grijze lucht die urenlang
—–op sneeuwen stond,
zich inhield, schuchter toen
een handvol vlokken zond
als een belofte voor de nacht
waarin je wakend lag
te slapen tot de dageraad
het sneeuwen niet meer tegenhield
en je gonzend van geluk
de dag begon en uit het zolderraam
de eeuwen en de witbestoven akkers
naast de landweg overzag,
—–en er niets was dat die vervoering brak –

.

Kapitein in hangmat

Sterren lezen

.

Kasper Peters (1973), is ook wel bekend als De brommerdichter, naast dichter is hij poëziedocent aan scholen in Noord-Nederland en de Groningse kunstacademie Minerva. Daarnaast is hij prozaschrijver en maakt hij theaterproducties. In 1994 was hij mede-oprichter van het poëziecollectief De Dichters uit Epibreren, waarbij hij tot 1997 betrokken was.  De Dichters uit Epibreren was een gezelschap bestaande uit twee dichters (Bart FM Droog en Tjitse Hofman) en een muzikant Jan Klug. Tussen 1994 en 2011 traden ze op talloze podia en festivals in binnen- en buitenland op met een unieke mix van poëzie, muziek en beeldbewerking. Tevens waren zij uitgevers van een online poëziekrant: Rottend Staal.

Van 2015 tot 2017 was Peters de zevende stadsdichter van Groningen. Peters heeft onder meer geschreven voor Roet, Rottend Staal Nieuwsbrief, Dagblad van het Noorden, Tzum, Passionate, Krakatau en Tirade. Zijn werk is opgenomen in talrijke bloemlezingen.  In 2022 kwam zijn laatste bundel uit ‘Kapitein in hangmat’ met poëzie voor jong en oud. Ellen Deckwitz zegt over deze bundel op de achterflap: ‘De gedichten van Kasper Peters geven je nieuwe ogen. Het zijn vuurwerkbommen van fantasie, luikjes naar ontelbare nieuwe werelden. Lees!’

Alle reden dus om een gedicht uit deze bundel hier te plaatsen. En omdat ik nu eenmaal in een bibliotheek werk het gedicht over de bibliotheek ‘Sterren lezen’ .

.

Sterren lezen

.

boeken in de bieb
lijken op sterren

,

ze zijn er altijd
het is alleen nog wachten
op de nacht

,

bij de deur van de bieb
lenen ze de hemel uit

.

Dichter over dichter

Het beginsel van stof

.

In de categorie dichters over dichters vandaag een gedicht van de Zuid Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach (1939) dat hij schreef voor collega dichter Hans ten Berge (1938). Hans ten Berge is behalve dichter ook prozaschrijver, essayist en vertaler en ook Breytenbach is naast dichter ook schrijver en schilder. In de bundel ‘Het beginsel van stof’ uit 2007 staat een gedicht van Breytenbach voor Hans ten Berge met de titel ’22-12-07′.

.

22-12-07

.

 (voor Hans ten Berge)

winter en blauw

voor het zware hek van de Jardin du Luxembourg

verkoopt een zigeunerin met lange zwarte nagels

dampende kastanjes in puntzakjes

.

kijk omhoog

daar hoog het zilveren vaandel

van de dampstreep achter een straalvliegtuig

kijk omhoog, kijk omhoog

.

in de diepte die de verbeelding

te boven gaat

in het afsterven van de nacht

dieper dan het geboortevlies van de Melkweg

zo’n zevenduizend lichtjaren verwijderd van Urd

waar het glinsterend en galmend is

op de Bergen der Schepping

in het fonkelbeeld Cassiopeia

waar een spiraalkolk van baring

de nevel openbreekt in brokken

om ruim baan te maken onder hun eigen gewicht

om te verschieten          om te gaan schijnen

met de levensgeheimen van kool- en zuurstof in het hart

kijk omhoog, kijk omhoog

onze blauwe zilverige planeet

als een eenzame barensvrucht van ondenkbaarheid

in een wieg van adem

siembamba           siembamba*

in het afsterven van de nacht

waar het glinsterend en galmend is

.

zo ver van de zee

lopen meeuwen met klinkerende nagels

over het bevroren oppervlak

zo dik als een blinde bril

van de vijver in de Jardin du Luxembourg

.

*regel uit een Afrikaans wiegeliedje

.