Categorie archief: Favoriete dichters

Claus all over

Anneke Claus

.

Bovenop een stapel dichtbundels ligt al een tijdje de bundel ‘Ik schrijf je neer’ de mooiste gedichten van Hugo Claus’ uit 2002. En op mijn salontafel ligt de roman ‘Het aanbidden van Louis Claus’ van Helena Hoogenkamp die ik aan het lezen ben (tussen de bedrijven door). En om het Claus trio vol te maken stuitte ik in de bundel ‘Dichters uit de bundel’ De moderne Nederlandstalige poëzie in 400 gedichten uit 2016, op nog een andere Claus, namelijk Anneke Claus.

Anneke Claus (1979) behaalde een Master European Literatures and Interculturality, debuteerde als dichter met de bundel ‘Dat was dat’ in 2008 en publiceerde inmiddels vier dichtbundels. Ze werkte jarenlang als tekstschrijver redacteur bij onder andere de Historische Uitgeverij, het Groninger Museum en het Internationaal Film Festival Rotterdam. Van 2009 tot 2011 was ze stadsdichter van Groningen en in 2018 droeg ze haar poëzie voor tijdens De nacht van de Poëzie in Utrecht.

Uit haar debuutbundel komt het gedicht ‘Wat ik Jaap nog wilde zeggen’.

.

Wat ik Jaap nog wilde zeggen

.

iemand ontkende heel mijn jeugd

.

hij zei dat het niet waar was

van de buks, het voetbal

en de blote plaatjes in de kluis

.

of ik daar als de sodeflikker

met mijn poppentengels wilde afblijven

.

ik zweeg dan ook volmondig over zijn tutu

de plaspop die ‘I’m thirsty’ zei

en de borduurclub

.

het was per slot mijn feestje niet

en knokken met jongens verlies ik

.

door de bank genomen

.

negen op de tien keer

.

 

Charlotte Van den Broeck

Winnaar Boekenbon Literatuurprijs

.

Afgelopen donderdagavond werd bekend dat de Vlaamse schrijver en dichter Charlotte Van den Broeck (1991) de winnaar is van de Boekenbon Literatuurprijs van maar liefst € 50.000,-. Een terechte waardering voor haar werk. In dit geval kreeg ze de prijs voor haar boek “Een vlam Tasmaanse tijgers’ het verslag van een reis die Van den Broeck ondernam uit nieuwsgierigheid naar de Tasmaanse tijger en die voert langs archieven, musea, laboratoria, dierentuinen en natuurgebieden uit 2024.

De jury noemde haar in het juryrapport de dichtende journalist heb ik begrepen van Marianne (van MUGzine) die bij de prijsuitreiking aanwezig was. Ik schreef hier al vaker over Charlotte en haar werk. En na het zien en horen van de, door haar voorgedragen, volledige tekst van ‘Plakboel’ in de bibliotheek van Utrecht afgelopen jaar (iets dat ze tijdens de Nacht van de Poëzie nogmaals herhaalde) is mijn bewondering en waardering voor haar alleen maar gestegen.

Uiteraard feliciteer ik Charlotte met deze prachtige prijs maar omdat dit blog over poëzie gaat (maar lees ‘Een vlam Tasmaanse tijgers’ het is echt heel erg de moeite waard) wil ik hier een gedicht van haar plaatsen. In dit geval het gedicht ‘Nachtroer’ het titelgedicht uit haar gelijknamige bundel uit 2017 die ze opdroeg aan Remco Campert.

.

Nachtroer

                                                                     Voor Remco Campert

Avond
en het breeklicht in je ogen en je kijkt
het breekt oranje op in je ogen het vloeiende licht
waarin ik wist wat ik later nooit zou weten
hoe een woord zomaar

een ander woord kan gaan betekenen
en dat dat alles

buiten hangt de avond steriel en laat al, de lome rook
besluiteloos tussen ons in en je kijkt
en wat dat oproert in een avond, in mij, rode glanzende mieren
honderden, even nog, voor het licht krimpt, de jeuk
de laaiende jeuk van je ogen het laat niet af

ook niet nu het licht al

want op het hellingsvlak tussen nu en straks
wacht ons een kamer zonder muggen of aarzeling
het kan niet anders want boven mij hangt je hand

die me niet aanraakt maar me de mogelijkheid geeft
om mezelf ertegen op te drukken de tomeloze mogelijkheid
om mezelf op te drukken tegen een hand die me niet
aanraakt, maar me de mogelijkheid geeft om

wachten en zwellen
zijn bijna hetzelfde, bij de kniklijn
loopt het in elkaar over wat ik wil
en wat ik weet in het neonlicht

het kleurenspectrum in een regenplas even
is het waar geweest en feloranje
het kan niet anders soms

denk ik nog bij de hand een avond
een mond een schouder een geslacht
en dat het alles

en dat jij de mieren niet en de zwellende kleuren niet
dat kleur maar stof en licht dat nauwelijks nog het licht
de avond feloranje even nog

laat het nog even

tot het licht niet langer tot ook het kijken
niets meer dan de richting van je ogen wordt

.

Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld

Alja Spaan

.

Gistermiddag was de presentatie van de achtste bundel alweer van Alja Spaan (1957) getiteld ‘Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld’. De bundel, uitgegeven door de onvolprezen uitgeverij P uit Leuven, vond plaats in de Alkenaer in Alkmaar. Ik mocht, daarvoor gevraagd door Alja, het programma presenteren en uiteraard heb ik daar met veel plezier in toegestemd.

Het programma bestond uit voordrachten van bekende namen als Margreet Schouwenaar, Pom Wolff en Helle van Aardenberg. Er was muziek, gedichten van bekende Nederlandse dichters op muziek gezet, van Rob van der Plas, er was een uitreiking van het eerste exemplaar, een signeersessie, een boekentafel van uitgeverij P een gezellige drukte en liefde voor poëzie bij iedereen in de volle zaal.

In ‘Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld’ zijn gedichten opgenomen die Alja schreef over haar moeder. Een ontroerende en complexe moeder-dochter relatie, waarin veel schoonheid en melancholie schuilt. De gedichten werden al jaren geleden geschreven maar dankzij uitgeverij P zijn ze nu gebundeld. De dichters die hun gedichten voordroegen in het programma waren met zorg uitgekozen want alle drie gingen juist in op het thema moeder-kind.

Uiteraard zal ik ergens binnenkort een recensie van deze bundel op dit blog plaatsen maar nu alvast een voorproefje getiteld ‘de liefste’.

.

de liefste

.

Mijn moeder zegt er is niemand meer en

dat ze allemaal dood zijn en dat zelfs mijn

.

vader zo afwezig is de laatste tijd, ze kan

niet naar huis en ze verliest

.

deze omgeving en waar woon jij, vraagt ze,

woon jij nog ergens?

.

En dat haar fiets verkocht is maar dat ze

fietsen wou, ze kon met mij mee, dacht ze

.

en met lange nagels prikt ze in mijn vel

en dan opeens telt ze zachtjes, bijna

.

neuriënd de bolletjes op mijn trui die ik

zeker stuk voor stuk,

.

knikt ze, heb opgenaaid, van jou geleerd,

zeg ik dan maar en zij

.

dat verzin je maar wel dat mooie dingen

maken een manier is

.

om thuis te komen, denk ik, of om niets te

verliezen.

.

 

Goed in het gehoor liggend

Bart Chabot

.

Afgelopen week mocht ik in mijn bibliotheek de Indische maand openen. En zoals dat gaat bij interculturele activiteiten zijn er dan altijd heerlijke hapjes. Ik heb al uit zoveel verschillende culturen de lekkerste dingen mogen proeven. Of het nu Oekraïens, Syrisch, Marokkaans, Turks, Surinaams of Indisch was, allemaal lekker. Ik begrijp de hang naar de jaren vijftig van sommige partijen dan ook echt niet. Het multiculturele leven heeft Nederland zo verrijkt zonder dat dat ten koste gaat van onze eigen tradities. Sint Maarten wordt nog altijd gevierd (ja inmiddels is het Amerikaanse Halloween groter maar dat is er bij gekomen), Sinterklaas leeft nog altijd (ik hoorde vandaag dat er weer meer Nederlanders Sinterklaas vieren. Kerstmis is al heel lang een soort veramerikaanst met sleeën en de kerstman maar nog steeds lopen kerken (voor zover ze er nog zijn) op kerstavond vol.

Nee, de tradities, feesten, gebruiken en vooral de eet- en en drinkcultuur uit allerlei verre buitenlanden zijn een verrijking. En dat begon al met de afhaal Chinees, de Shoarmatent , de Pizzeria en nu biedt de gemiddelde stad in Nederland een ruim palet aan mogelijkheden op dat gebied. Maar waarom schrijf ik dit? Dit was toch een poëzieblog? Inderdaad. Toen ik in ‘De bril van Chabot’ de mooiste gedichten van Bart Chabot (1954) gekozen door Martin Bril, uit 2008 aan het lezen was, las ik in het gedicht ‘Goed in het gehoor liggend’  de zin ‘liggen de eeuwen als spekkoek / in laagjes opgehoopt’. Spekkoek, die lekkere Indische lekkernij. En zo zie je maar, ook de taal is verrijkt met allerhande woorden, uitdrukkingen en zegswijzen die we hebben over genomen uit andere talen en culturen.

.

Goed in het gehoor liggend

.

het is een onbekommerde doordeweekse dag

half juli, komkommertijd

en ik sta

voor een grafheuvel

eentje uit de prehistorie –

voor minder kom ik mijn bed niet uit

.

de grafheuvel zelf is een markante verschijning:

een forse bult in het landschap

alsof de aarde op deze plek eergisteren

een doodsklap kreeg;

een staaltje zinloos geweld

de wilgen overwegen een stille tocht

hun burgemeester houdt straks, wie weet,

een toespraak

daarmee is alles min of meer gezegd

.

binnenin, onder de heuvel,

liggen de eeuwen als spekkoek

in laagjes opgehoopt

.

als ik me buk

diep door de knieën ga

en mijn oorschelp te luisteren leg,

vlak boven de grond

kan ik de doden horen

wroeten

.

Ik heb meermaals

Bart Plouvier

.

Het is vrijdag dus sta ik weer eens voor mijn boekenkast en pak, ongezien een bundel uit mijn boekenkast. Dit keer is dat ‘De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse & de Nederlandse literatuur’, verzameld door Patrick Cornillie uit 2014. Vervolgens open ik de bundel op een willekeurige pagina en daar staat het gedicht van Bart Plouvier, getiteld ‘Ik heb meermaals de Tour de France gewonnen’ eerder verschenen op het blog geelzucht.wordpress.com.

Bart Plouvier (1951-2021) was een Vlaams schrijver en dichter. Plouvier (pseudoniem van Bart Van Schaeren) leverde sinds zijn debuut met de roman ‘De maquette’ in 1987 bijdragen aan talloze tijdschriften en publiceerde hij journalistieke verslagen, diverse romans, theaterteksten, kinderboeken, poëzie, verhalenbundels en reisimpressies.

.

Ik heb meermaals de Tour de France gewonnen

.

Plastic wielen zonder spaken

mijn hoofd kan er door en ik zie

veel kleuren, groen en geel

en het blauw dat niet bestond

mijn vader was God in Frankrijk

hij groef de bergen en de dalen

trok de meten met een regel

plantte mensen langs de geul

mul zand was mijn terrein

sneller dan de buren was ik

de dobbelstenen en Bahamontes

.

ik heb mijn fiets aan de haak gehangen

het peloton is voorbijgezoefd

ik hoor alleen nog ’t kraken van hun banden

.

Mythen en stoplichten

Alara Adilow

.

Ik lees de bundel  ‘Mythen en stoplichten‘ uit 2022 van Alara Adilow (1988). Haar debuutbundel waarmee ze in 2023 de Herman de Coninckprijs voor poëzie 2023 en de C. Buddingh’ prijs voor het beste debuut won. Wat betreft poëzie is het daar, tot op heden bij gebleven. In 2025 verscheen wel van haar hand de roman ‘Kijk es naar al dat licht’ die qua thematiek aansluit bij haar poëziedebuut; vrouwelijkheid, lichamelijkheid en de grenzen van gender, seksualiteit, het verlangen naar transformatie en metamorfose, identiteit en queerness.

Lezend in ‘Mythen en stoplichten’ vallen me een paar dingen op. Adilow neemt geen blad voor de mond, zaken worden benoemd, soms schaamteloos en dan weer heel poëtisch. Er staan twee kwatrijnen in de bundel (een gedicht of een strofe van een gedicht van vier versregels en twee rijmklanken waarbij het rijmschema meestal a-a-b-b is maar andere schema’s zijn mogelijk zoals in het geval van de kwatrijnen in de bundel die een rijmschema hebben van a-b-c-a en a-a-b-a ) en die vallen een beetje uit de toon bij de andere vrije gedichten. Adilow gebruikt in haar poëzie vele vormen en opvallend is dat ze met name in het laatste hoofdstuk stukken tekst ̶d̶o̶o̶r̶h̶a̶a̶l̶t̶. Dat heeft als gevolg dat je de tekst gewoon kan lezen maar weet dat de dichter dit heeft verwijderd. Wat een vervreemdend effect heeft op hetgeen je leest, alsof je in het hoofd van de dichter meegaat in het ontstaan van het gedicht. Tot slot viel mij op dat de woorden mythe en vooral de stoplicht(en) meerdere malen in de gedichten voorkomen maar dat dan weer in de eerste hoofdstukken.

In de bundel is er dus genoeg om je over te verbazen, van te genieten, iets van te vinden en een kijkje te krijgen in het hoofd en de ideeën van Adilow als dichter. Ergens las ik dat de poëzie van Adilow werd vergeleken met die van Rutger Kopland (NRC) en die vergelijking snap ik wel al is de poëzie van Adilow wat mij betreft wat rauwer en heeft het meer een rafelrandje. In een recensie op Meander schrijft Maurice Broere dat de redactie van de bundel wel wat zorgvuldiger had mogen zijn. Het voorbeeld van een grammaticale misser is in de 5e druk (die ik lees) inmiddels netjes gecorrigeerd (tweede zin van de eerste strofe). Goed dat daar in ieder geval aandacht voor is. Uit de bundel koos ik het titelgedicht.

.

Mythen en stoplichten

Het lichaam gehuld in tijdelijkheden
wordt nagejaagd door een ziel
in een donkere zaal gevuld met kabaal van een verleden.

In de verte wieken zwaluwen over bergtoppen. Er klotst een beek
langs koele, groene stroken, er zit geen dak op deze herberg.
Ik wring mijn hart uit: regen, donderwolken, syntax
gebroken wetten, trage jazzmuziek.

Wat zal de argumenten van mijn wonden weerleggen?

Dwalend door die lange straat, met al die gezichten
alle kostuums die ik droeg, de mannen aan wie ik valse namen gaf
en de vrouwen waartegen ik loog uit schaamte.

Er is geen vuur in poëzie.
Ik heb er lang naar gezocht, gezocht naar vuur en hamers.
Ik vond enkel weerspiegelingen in troebelheid
daar kun je geen vestiging van scheppen.

Ik vond in poëzie een wentelen uitdijend, een gevoel van ontspruiten.
Alsof ik een gewas was in taal. Alsof ik meer was dan een kist
vol vertogen opgeborgen in een lichaam.

.

Omdat ik schrijf

Roger de Neef

.

In 2021 schreef ik over een nieuwe dichter die ik had ontdekt. Voor mij was het een nieuwe dichter, niet voor Vlaanderen, daar was Roger M.J. de Neef (1941) al vele jaren lang een gevestigde naam in de poëzie. Daarna kwamen gedichten van zijn hand terug op dit blog. Een liefdesgedicht, een gedicht over een kindertekening en natuurlijk als deelnemende dichter aan MUGzine nummer 22 (2024).

Bij mijn ontdekking van Roger de Neef schreef ik over hem: “De Neef schrijft een sterk mythische poëzie die de rituele en archetypische dimensies van het bestaan poogt te doorgronden; vooral de plaats van het individu in de maatschappij en zijn afhankelijkheid van het verleden komen hierbij aan bod. Zijn poëzie maakt een hermetische indruk, mede door de vaak duistere beeldspraak en de elliptische of ongrammaticale zegging”.

Maar Roger de Neef heeft ook een geëngageerde kant. In de bundel ‘Wie nu zwijgt moet alles vrezen’ waar ik al eerder over schreef, is in het hoofdstuk dat handelt over het indelen van mensen op basis van huidskleur, het gedicht ‘Omdat ik schrijf’ opgenomen. Nog steeds in zijn geheel eigen stijl maar wel uitgesproken.

.

Omdat ik schrijf

.

Omdat ik schrijf

De dingen aanraak en benoem

Word ik voor een paria aangezien.

.

’s Avonds wanneer ik

Door de straat loop

Voel ik het voluit:

Ik ben dan vollediger

Want mijn lichaam

Bestaat uit vele soorten mensen.

.

Kijk maar

Als ik snel genoeg

Om mijn as wentel

En van continent verander

Worden al hun kleuren

Wetmatig wit als ik

.

Van woede wit.

.

Stand van de poëzie

Een doorkijkje

.
Op zoek naar de stand van de poëzie in Nederland kwam ik al snel terecht bij een artikel op Neerlandistiek.nl van Evi Aarens. Een behoorlijk kritisch stuk over de  poëzie-enquête van Awater en Poëziekrant uit 2023. Ik heb het artikel met veel interesse gelezen en ik deel haar mening als het gaat over de (weinig opzienbarende) uitkomsten van deze enquête, over de hiaten in de enquête en de ontwikkelingen in de poëzie die voor iedereen, die zich een beetje interesseert in poëzie, zichtbaar zijn en te weinig of niet aan bod komen. Een mooi voorbeeld vind ik de spokenwordisering van de poëzie die door Anne Vegter aan de orde wordt gesteld:
.
“Anne Vegter is kritisch over wat ze de ‘Spokenwordwave’ noemt, omdat de beweging in haar ogen eerder sociologisch dan literair is geïnspireerd. Spoken word is een golf die in de Verenigde Staten is ontstaan en nu ook over de Europese stranden uitwaaiert. Maar als dit fenomeen zoals Vegter stelt nauwelijks door literaire ambities wordt gedragen, waarom wordt er dan zoveel aandacht aan besteed? Waarom houden serieuze poëzietijdschriften, literaire festivals en subsidieverstrekkers zich er überhaupt mee bezig?”
.
Ook het gegeven dat poëziebundels in toenemende mate als een soort thematisch werkstuk moeten worden opgeleverd (ik weet niet of dat zo is maar die tendens herken ik zeker). In het artikel schrijft Evi hierover:
.
“Dichters beklagen zich over de afnemende belangstelling voor poëzie. Maar het afgelopen jaar stond Marieke Lucas Rijneveld met zijn dichtbundel ‘Komijnsplitsers‘ maar liefst twaalf weken in de Bestseller 60. Hoe is dat te verklaren? Niemand die er iets over zegt. Wie de poëzie volgt ziet ook dat de traditionele dichtbundel (vrij letterlijk de bundeling van de pakweg veertig recentste gedichten van een dichter) langzaam verdwijnt, ten gunste van publicaties waarin vaak één thema of overkoepelend verhaal centraal staat. Ook deze evidente en boeiende ontwikkeling blijft onbesproken.”
.
Met name deze opmerking over de afnemende belangstelling voor poëzie verbaasde me. Ik schreef in 2023 al een blogbericht over poëzie die niet verkoopt maar of dat betekent dat de belangstelling voor poëzie afneemt die bestrijd ik in dit stuk. Dat de poëzie verandert en dat we poëzie op een andere manier tot ons nemen is een gegeven. Het boek, de bundel bestaat nog altijd. Dat er teveel poëzie wordt uitgegeven zoals gesteld en dat er een soort eenheidsworst ontstaat door de vele schrijf- en poëzieopleidingen onderschrijf ik ook (reden waarom ik een lans wil breken voor eigenzinnige dichters zoals Anouk Smies).
.
Wanneer je op zoek gaat naar de staat van de hedendaagse poëzie in Nederland komen er een aantal aspecten naar voren. Zo is er tegenwoordig in toenemende mate aandacht voor diversiteit en inclusiviteit. Er is aandacht voor een diversiteit aan perspectieven, culturele achtergronden en maatschappelijke thema’s. Dichters met verschillende achtergronden krijgen meer platforms, wat leidt tot een rijker en inclusiever poëzielandschap.
Er is meer aandacht voor de performance en spoken word (ook al kun je het eens zijn met Anne Vegter en gaat dit wellicht ten koste van de ‘dichtkunst’,  het is een gegeven). De invloed van orale tradities en podiumkunsten is zeer prominent aanwezig. Spoken word en slam poëzie zijn enorm populair, vooral onder een jonger publiek, en evenementen en festivals spelen hierop in. 
Digitalisering en social media spelen een steeds belangrijkere rol in de verspreiding van poëzie. Veel (vooral beginnende en amateur-) dichters publiceren hun werk online en bereiken zo een breed publiek. Ongeveer 35% van de lezers zoekt poëzie op internet.
In stijl en vorm is er een enorme diversiteit waarbij er aandacht is voor traditionele poëzie (Feest der poëzie), ruimte voor meer experimentele poëzie (bijvoorbeeld de uitgaves van uitgeverij Opwenteling) maar ook concrete poëzie, en in toenemende mate het verschijnen van prozagedichten.
En als laatste zie je een toename in de hoeveelheid poëzieactiviteiten, poëzie-evenementen en poëzieprijzen.
.
Kortom, de Nederlandse poëzie van nu is levendig, maatschappelijk betrokken en zoekt actief naar nieuwe manieren om gelezen en ervaren te worden, zowel op papier als op het podium en online.
.
Geen blog zonder gedicht en ik koos uit het enorme aanbod het gedicht het gedicht ‘Bubbel’ van Froukje van der Ploeg uit de bundel ‘Soms blijft iets’ uit 2025. Want als er (ook) iets meespeelt in onze kijk op poëzie dan is het de bubbel waarin we ons bevinden. Zitten we in de spoken word bubbel, de jonge-vrouwendichtersbubbel, in de bubbel van de klassieke poëzie , in de experimentele poëziebubbel of in de digitale poëziebubbel. De bubbel waarin we zitten kleurt onze kijk op poëzie in. Pas als je bereid bent om die bubbel steeds weer opnieuw lek te prikken (zoals ik probeer op dit blog) kun je komen tot een brede kijk op (de staat) van de hedendaagse poëzie. En dat dat niet altijd zonder oordeel is maakt deze kijk er niet beter of slechter op.
.
Bubbel
.
Laten we wachten tot de wereld
weer ruimer wordt, de bubbel
tegen elkaar spat, samen
verdwalen en kijken hoe het gras
groeit tot boven onze hoofden
.
De zon de heuvel af rolt, meeuwen
Boeing spelen bij een boom en zee
test alle tinten blauw, de enig overgebleven
afstand bestaat uit twee grassprieten
tussen jouw huid en de mijne.
.

Digitaal crisissonnet

Wie nu nog zwijgt moet alles vrezen

.

Ik kocht de bundel ‘Wie nu nog zwijgt moet alles vrezen’ dichters tegen racisme uit 1994. De titel stond me meteen aan want als er iets is dat tegenwoordig niet alleen weer de kop opsteekt maar zeker ook bestreden moet worden, dan is het racisme en racistische uitingen. Kijk naar de gewelddadige protesten tegen de komst van AZC’s en wat de meute daar roept, kijk naar het protest op het Malieveld van extreem rechts waar schaamteloos de Hitlergroet werd gemaakt, racisme en fascisme zijn niet alleen aan de orde van de dag maar ook steeds dreigender.

En deze bundel is uit 1994. Toen werd er dus ook al de noodzaak gevoeld door dichters om zich hierover uit te spreken. De bundel werd gemaakt door Jongerenkomitee Tegen Racisme uit Pajottenland, een streek in Vlaams Brabant. Daar werd in 1991 het extreem rechtse Vlaams Blok heel groot (men ging van 2 naar 12 zetels). Tegenwoordig kijken we niet meer op van extreem rechtse partijen en partijtjes (Forum, Ja 21, PVV, BBB) die ineens opkomen maar destijds was dat een nieuw verschijnsel.

Deze nieuwe beweging in Pajottenland werd actief, ging allerlei activiteiten organiseren, waaronder iets met poëzie. Er werd aansluiting gezocht met bestaande initiatieven, met jongeren die iets wilde met poëzie, met zangers en met bekende dichters en zo ontstond deze bundel. Er werden studenten van het Sint Lucas kunsthumaniora gevraagd voor de illustraties en daarmee was de inhoud en vormgeving (EPO) gereed en verscheen in 1994, drie jaar na deze verkiezingswinst van het Vlaams Blok, de bundel ‘Wie nu nog zwijgt moet alles vrezen’.

De bundel is verdeeld in veertien hoofdstukken met als thema’s bijvoorbeeld vooroordelen, nationalisme, op de vlucht, de geschiedenis herhaalt zich, migrant en rijkdom van het multiculturele. Uit het hoofdstuk ‘de geschiedenis herhaalt zich’ koos ik voor het gedicht ‘Digitaal crisissonnet’ van Mark van Tongele (1956-2023).

.

Digitaal crisissonnet

.

Stempelende druppels vullen

de tijdvaten van verveling.

Regen op asfalt, rioolroosters

slikken ondrinkbaar leven door.

.

In sloppen schuld geschopt blijft

de dag een doodskist. Vochtmuren

schimmelende brooddozen. Wij

glazig en oneetbaar wachten.

.

Macht slijpt op het machowiel

van de economie blanke messen

om hulpeloze kelen af te snijden.

.

Gelkdkadans kadavert liefde stuk.

Als een deurwaarder ons honds-

dol afblaft, huivert het huis.

.

Land van terugkomst

Willem Brandt

.

Naar aanleiding van de Indische maand in de bibliotheek Vlaardingen en het bericht dat ik daarover schreef over dichter Noto Soeroto, ging ik op zoek naar een bundel Indische poëzie waarover ik al eerder schreef ‘Het land van terugkomst‘ een Indonesisch reisjournaal in poëzie uit 1976 van dichter Willem Brandt (1905-1981).

Bladerend door deze bundel bleef ik wat langer hangen bij het gedicht ‘Hotel des Indes’. Dit omdat dit Indië hotel niet alleen in mijn woonplaats Den Haag is gevestigd maar ook omdat het hotel een bijzondere geschiedenis heeft. Ooit gebouwd als stadpaleis voor Baron van Brienen werd het in 1880 een hotel. Bij de opening in 1881 door Prins Frederik van Oranje, kreeg het gebouw de naam Des Indes, naar het hotel met dezelfde naam in Batavia, Nederlands-Indië. Het wapen van Batavia is tot op heden te zien in de driehoekige versiering boven aan de gevel van Hotel Des Indes en op de overkapping van de entree

Geen hotel kent zo’n indrukwekkende lijst met beroemde bezoekers als Hotel Des Indes. Het gastenboek bevat de illustere namen van koningen, keizers, maharadja’s, presidenten, generaals, componisten, Nobelprijswinnaars, kunstenaars en geestelijke leiders zoals de Dalai Lama.

Ht gedicht van Willem Brandt gaat uiteraard over het hotel met deze naam in Batavia, In 1949 werd daar de Van Roijen-Roem verklaring getekend dat later in 1949 tot de onafhankelijkheid van Indonesië zou leiden.

.

Hotel des Indes

.

Hotel des Indes is er ook niet meer

Poort van het Oosten, daar klopte het hart

van ’t imperieel bestel, en onze maag,

als rijen roodgebiesde wajangprinsen

in witte, smetteloze stijfselpakken

veertig gerechten plechtig binnendroegen,

rank ceremonieel,

een rijsttafel als nergens ooit vertoond.

Tussen de palmen in het schelle licht

een uitzicht op het blank en streng gelaat

der herensociëteit De Harmonie.

O, wat is hier al niet aan groots verricht.

In het bruine water van het molenvliet

wasten de bruine vrouwen bruine sarongs,

lachten en dachten aan de dag van morgen niet.

En wij: dit gaat nu nimmerweer voorbij.

.

Maar toen opeens de bleke journalisten

in zweetpakken, een hyuid vol rode hond.

uit Holland in des Indes binnenvielen

om in dit veilig graf

bloemrijk de revolutie te verslaan,

’t kolonialisme voor ons uit te vinden,

wist ik het al:

dit loopt slecht met ons af.

.