Site-archief
Bij een portret van W.H. Auden
J. Bernlef
.
In de categorie dichters over dichters vandaag een gedicht dat J. Bernlef (1937-2012), schrijver, dichter en vertaler, schreef over de Brits-Amerikaanse dichter, essayist en literatuurcriticus W.H. Auden (1907-1973). Eigenlijk gaat het gedicht over een portret van W.H. Auden. Bernlef heeft in dit gedicht beschreven wat hij zag in het portret (waarschijnlijk een schilderij gezien de beschrijving) op zijn geheel eigen manier.
Het gedicht ‘Bij een portret van W.H. Auden’ verscheen in zijn bundel ‘Stilleven’ uit 1979.
.
Bij een portret van W.H Auden
.
Steeds verder drong het landschap
tot je door, ondergronds werkende lagen
dreven splinters en scherven
dwars door je schedel omhoog
zodat je haren te berge
en bij de herinnering braken
achter je dichtgemoffelde ogen
de geharnaste vlag, de gerafelde rat
.
Nu ligt ook jouw gezicht
als een verkreukelde prop
in verkavelde velden
je bent er niet meer maar
toch ontkomt niemand je blik
wordt iedereen bang
en sindsdien met de helm op geboren
een slot op de mond
een prop in zijn oren en
jouw tong in zijn wang.
.
Schilderij: Dawn Hurton
Aan de wankelaar
Bertolt Brecht
.
Ik was in een bibliotheek en moest daar even op iemand wachten dus wat doe je dan? Precies, dan ga je naar de afdeling of de kast (of in sommige bibliotheken de plankjes) met poëzie. In dit geval was het een afdeling en scharrelend door de fonkelnieuwe maar ook oudere bundels kwam ik de bundel ‘De mooiste van Brecht’ uit 2010 tegen. Samengesteld door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem.
Bertolt Brecht (1898 – 1956) was een Duits dichter, (toneel)schrijver, toneelregisseur en literatuurcriticus. Zijn werk was sterk politiek geëngageerd.
Wat ik dan meestal doe is een beetje door zo’n bundel bladeren en wanneer ik dan iets lees dat ik opmerkelijk vind of dat me even langer doet blijven op een bepaalde bladzijde, het betreffende gedicht helemaal lezen. In dit geval bleef mijn oog hangen op het woord wankelaar. In eerste instantie dacht ik wandelaar, maar nee wankelaar. Toen ik het gedicht las moest ik (vooral bij de eerste strofe) denken aan de Tweede Kamerverkiezingen van eind november. En aan de klimaatbeweging, en eigenlijk iedereen die het klimaat en de natuur een warm hart toedraagt.
Daarom, speciaal voor iedereen die zich aangesproken voelt, hou vol en blijf geloven en werken aan een betere wereld. En voor de ware liefhebber heb ik ook de originele versie in het Duits erbij geplaatst getiteld ‘An den Schwankenden’. Dit gedicht werd oorspronkelijk gepubliceerd in ‘Svendborger Gedichte’ dat Brecht in ballingschap schreef in 1937.
.
Aan de wankelaar
.
Je zegt:
Het gaat slecht met onze zaak.
De duisternis neemt toe. De krachten nemen af.
Nu, na zoveel jaren werk,
Staan we er slechter voor dan bij de start.
.
De vijand daarentegen is sterker dan ooit.
Zijn krachten lijken toegenomen. Hij ziet er onoverwinnelijk uit.
Wij echter hebben fouten gemaakt, het valt niet meer te
loochenen.
Ons aantal vermindert.
Onze parolen klinken verward. De vijand heeft
Een deel van onze woorden verdraaid tot ze onherkenbaar waren.
.
Wat is er nu verkeerd in wat wij zeiden?
Iets of alles?
Op wie kunnen wij nog rekenen? Zijn wij, overgeblevenen,
geslingerd
Uit de levendige stroom? Zullen wij achterblijven,
Niemand meer begrijpend en door niemand begrepen?
.
Moeten wij geluk hebben?
.
Dat vraag jij. Verwacht
Geen ander antwoord dan dat van jezelf.
.
An den Schwankenden
.
.
Ochtend aan het raam
T.S. Eliot
.
De Amerikaans-Britse dichter, toneelschrijver, cultuurfilosoof en literatuurcriticus T.S. Eliot (Thomas Stearns Eliot) was een van de belangrijkste dichters en literaire figuren uit de 20ste eeuw. Hij was tevens een van de grootste vernieuwers van de poëzie in dit tijdsgewricht. T.S. Eliot (1888-1965) kreeg voor zijn werk in 1948 de Nobelprijs voor Literatuur.
In 1914 verbleef hij enige tijd in Bedford Square in Londen. In 1915 schreef hij het stadsgedicht ‘Morning at the Window’ dat hij op zijn tijd daar inspireerde en dat verwantschap toont met andere stadsgedichten uit die tijd als ‘Preludes’ en ‘Rhapsody on a Windy Night’. Het gedicht vertoont de invloed van Ezra Pound en Charles Baudelaire. ‘Morning at the Window’ werd gepubliceerd in ‘Pufrock and other Observations’.
In ‘T.S. Eliot Gedichten’ samen gesteld en van commentaren voorzien door W. Bronzwaer uit 1983, is naast het originele gedicht van Eliot in het Engels ook de vertaling van Bert Voeten én een vertaling van D.A.M. Binnendijk opgenomen. Omdat het twee verschillende Nederlandse vertalingen zijn van hetzelfde gedicht plaats ik ze hierbij alle twee. Voor de liefhebber en kenner van het Engels uit te maken welke beter smaakt.
.
Morning at the Window
.
They are rattling breakfast plates in basement kitchens,
And along the trampled edges of the street
I am aware of the damp souls of housemaids
Sprouting despondently at area gates.
.
The brown waves of fog toss up to me
Twisted faces from the bottom of the street,
And tear from a passer-by with muddy skirts
An aimless smile that hovers in the air
And vanishes along the level of the roofs.
.
Ochtend aan het raam
.
Ze rammelen met ontbijtborden in kelderkeukens,
En langs drabbige kanten van de straat
Zie ik de klamme zielen van werkmeiden
Moedeloos aan hun souterrains ontspruiten.
.
Op bruine golven gooit de mist grimassen
Naar boven uit de diepte van de straat,
En rukt een vrouw met een beslijkte rok
Een doelloos lachje af dat in de lucht
Weifelt en langs de dakranden verdwijnt.
.
(Vertaling Bert Voeten)
.
Ochtend aan het raam
.
Zij ramm’len met ontbijtbordjes in ’t souterrain,
En langs de afgetrapte hoeken van de straat
Zie ik de klamme zielen der dienstboden
Land’rig ontluiken aan de keldergaten.
.
Bruine mistgolven werpen tot mij op
Verwrongen gelaten uit de put der straat,
En rukken van een modd’rige passant
Een glimlach los, die doelloos in de lucht
Rondzweeft en wegsterft langs de rand der daken.
.
(Vertaling D.A.M. Binnendijk)
.
Nu het nog licht is
Tom van Deel
.
Betty van Rijk stelde voor om het gedicht ‘Dit moment’ van Tom van Deel hier te plaatsen in het kader van dichter op verzoek. Omdat ik dit gedicht al plaatste op 9 juni 2021 zal ik vandaag een ander gedicht van Tom van Deel hier plaatsen. Van Deel (1945-2019) was dichter en literatuurcriticus. Van Deel was van 1969 tot 2008 literair recensent van het dagblad Trouw. Ook was hij een van de oprichters van het literaire tijdschrift De Revisor, waar hij tot 1981 redacteur was. Van 1971 tot 2006 was Van Deel docent moderne Nederlandse letterkunde aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam.
Van Deel debuteerde in 1969 met de bundel ‘Strafwerk’ waarna nog vele andere dichtbundels zouden volgen. In 1987 ontving hij de Jan Campert-prijs voor zijn bundel ‘Achter de waterval’. Ik heb dus voor een ander gedicht gekozen en wel het titelgedicht van de bundel ‘Nu het nog licht is’ uit 1998.
.
Nu het nog licht is
Nu het nog licht is zou ik graag
een ander willen zijn, een haas
die zich een hoed opzet en man wordt.
Door de spiegel wil ik gaan, raadsels
van aangezicht tot aangezicht
bezien, en weten dat ik niet alleen
een haas ben maar in ’t licht van deze
spiegeling een man met hoed, een ander
dan men kent, niet bang voor jagers
of voor strikken, mijn eigen jager zelfs
mijn eigen strik verschijnt daar
in het licht als man met hoed.
.
De kunstschilder
Dubbel-gedicht
.
Pas geleden kwam ik een video op Instagram tegen van een Amerikaanse vrouw meen ik, die zich verwonderde over de betekenissen van Nederlandse woorden. Dat er zoveel woorden in het Nederlands zijn die precies hetzelfde zijn en klinken maar een totaal andere betekenis hebben. Iedereen kan er wel een paar bedenken. Bank bijvoorbeeld. Wat heeft een financiële instelling te maken met een meubelstuk voor meerdere personen? Maar er zijn er meer. Toen ik op zoek was naar gedichten in de rubriek Dubbel-gedicht en ik een gedicht zag met als titel ‘Schilder’ dacht ik aan een huisschilder. Maar het betrof hier een kunstschilder, toch een wezenlijk andere professie.
Het tweede gedicht dat ik vond ging ook over een kunstschilder. Vandaar dat het dubbel-gedicht niet gaat over een schilder maar over een kunstschilder al haal je dat niet uit de titels van de twee gedichten.
Het eerste gedicht is van schrijver, dichter, columnist Simon Carmiggelt (1913-1987) en komt uit de bundel ‘Het jammerhout’ dat hij onder het pseudoniem Karel Bralleput schreef en publiceerde in 1955.
Het tweede gedicht is van schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler Maurits Mok (1907-1989) en werd gepubliceerd in de bundel ‘Spiegel van het menselijk bedrijf’ dat hij schreef onder het pseudoniem Jan Luyken jr. in 1979.
.
De schilder
.
Zijn vrees staat als een bevend spook
te kijk op zijn Picasso-doeken.
Stééds angst, op al die Talens-koeken.
En in de keuken staat ze ook.
.
Want déze vrouw, zo fel en kloek,
verdreef hem uit de luwe sferen
van landschap en van jutteperen,
te hoop gelopen op het doek.
.
O kalme jaren, toen hij dát nog deed:
de lichtvlek mikken op een vaas,
de gaatjes nadoen van de kaas.
Dat stille werk deed niemand leed.
.
maar zij dreef blauwzuur in zijn coloriet.
Haar strengheid tourmenteert zijn kwast,
en als zijn angst zich paars ontlast,
ageert hij tegen haar ‘Kom éten, Piet.’
.
De schilder
.
Stil voor het onbesmette doek
staat daar in afgetrapte broek
de schilder onder wilde haren
dromerig voor zich uit te staren.
.
Dan, eensklaps door de geest gedreven,
begint zijn hand zich uit te leven
en schaft de kunstgeleerden brood,
hetzij aanstonds of na zijn dood.
.
Ezelsoren
Berijmde bokkesprongen
.
In 1962 verscheen bij Wereldbibliotheek -Vereniging een bundel van M. Mok. Een bundeltje met kolderrijmen of light verse zouden we tegenwoordig zeggen. Maurits Mok (1907-1989) was schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler. Als correspondent op een handelskantoor (waar vind je dit soort banen nog?) schreef en publiceerde hij gedichten in het Katholieke tijdschrift De Gemeenschap. In 1934 debuteerde hij met de roman ‘Badseizoen’. Door zijn Joodse afkomst veranderde hij zijn naam van Mozes Mok naar Maurits Mok en in de tweede wereldoorlog publiceerde hij onder pseudoniemen als Hector/Hendrik Mantinga, Victor Langeweg en Jan Luyken jr.
Maurits Mok was in de jaren dertig en veertig een van de weinige auteurs die verhalende, epische, gedichten schreven. Hij zag in deze dichtvorm een mogelijkheid om strijdbaarheid uit te drukken, maar moest later wel erkennen, dat deze dichtwijze vatbaar was voor gemeenplaatsen en rijmdwang. In zijn latere gedichten vond Mok een korte en betere vorm om zijn gedachten uit te drukken. Het thema van de menselijke vergankelijkheid valt in zijn poëzie samen met het lot van het joodse volk.
Mok ontving verschillende literaire prijzen. In 1957 de Herman Gorterprijs en de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor ‘Stormen en Stilten’ uit 1956, de prijs van de stichting Kunstenaarsverzet in 1958, de Henriëtte Roland Holst-prijs in 1962 en de Marianne Philipsprijs in 1968.
In 1962 verscheen dus ‘berijmde bokkesprongen’ waarover J. A, Blokker in zijn inleiding onder andere schrijft: “Ik hoop dat bij Mok de victorie begint. Ik hoop dat er een dag komt waarop de gehele Nederlandse dichtersbent op een avond – in de avondzon – een sober balcon betreedt en zich afvraagt: “Waarom ben ik geen kip of haan, / dan had ik bonte veren aan…” Want dat vraagt men zich te weinig af in dit land.” Blokker refereert hiermee aan het gedicht ‘een dichter’ waarin Mok pleit voor meer verbeelding (iets wat we in deze tijd ook goed zouden kunnen gebruiken).
Ik koos voor het gedicht ‘de ezelsoren’ waarin de verbeelding de vrije ruimte krijgt.
.
de ezelsoren
.
er waren eens twee ezelsoren,
die hadden hun oriëntatie verloren.
.
Hoorden zij thuis in een schrift of een boek,
of raakten zij van een schedel zoek?
.
Na vier uren hoor en wederhoor
keek elk de ander diep in het oor.
.
De ene sprak tot zijn metgezel:
“Jij bent van zuiver ezelsvel!”
.
En daarop sprak het stukje dier:
“Jij bent van omgekruld papier!”
.
Hetgeen tot zodanige vijandschap leidde,
dat hier op slag hun wegen scheidden.
.
Belvedère
Peters over Wieg
.
In zijn debuutbundel ‘Belvedère’ uit 2021 denkt dichter Arjan Peters terug aan gestorven schrijvers, vrienden en familie, aan een voorbije liefde, aan de onvoltooide verzen van geliefde dichters, en aan het leven en de liefde in het heden. Peters (1963) studeerde Nederlands en is al dertig jaar bekend als literatuurcriticus, columnist en interviewer.
In deze bundel staat ook het gedicht ‘Rogi Wieg’. Toen ik dit gedicht las wist ik dat ik dit ging plaatsen in de categorie dichters over dichters. Peters beschrijft een ontmoeting met schrijver, dichter, beeldend kunstenaar en muzikant Rogi Wieg (1962-2015) die leed aan ernstige depressies waardoor hij driemaal een poging tot zelfmoord deed. Uiteindelijk overleed Wieg door euthanasie wegens ondraaglijk psychisch en lichamelijk lijden. Dit aspect komt in het gedicht duidelijk naar voren. Het gedicht is het openingsgedicht van het hoofdstuk ‘Met het einde voor ogen’.
.
Rogi Wieg
.
Eén oog bleef leep geloken boven de bunny
op je badjas, en grijnzend gaf je me een trilhand
toen ik jouw afscheid van de lezers kwam noteren
.
zonder idee hoe zoiets moet, maar dat had jij
al evenmin. Hartbrekende taferelen had ik vermoed
maar jij ging op je keyboard zitten spelen
.
en zong er een blues bij. Zei even later, verbaasd:
‘Wat ging het snel, het leven.’ De goulash was goed
en al verzekerde je me hoe dood je wilde
.
omdat jouw toverdraad al lang gebroken was
en er geen apotheek bestand bleek tegen de wildgroei
van kwalen waar je zelf zo geboeid van verhaalde –
.
in gekke opgewektheid reed ik weer naar huis.
Het wezenlijke gaat vanzelf
en snel. Niemand kan het je leren.
.
Binnenhof
Aad Nuis
.
Aad Nuis (1933-2007) was politicoloog, literatuurcriticus, bestuurder, journalist, columnist, essayist, publicist, politicus (D66) en dichter. Reden voor mij om tijdens ‘Dichter bij de dood’ op begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag, op 2 november aanstaande tijdens Allerzielen, deze dichter (die op de begraafplaats begraven ligt) te kiezen als dichter om iets over te vertellen en een gedicht van hem voor te dragen (naast een gedicht van mij over de dood).
Nuis was redacteur van het literaire tijdschrift Tirade. Hij schreef in Propria Cures, Hollands Weekblad, Tirade, Haagse Post, Ons Erfdeel en de Volkskrant. In 1963 debuteerde hij als dichter met de bundel ‘Wisselend weer’ die hij opdroeg aan Renate Rubinstein met wie hij van 1956 – 1963 getrouwd was.
Uit de bundel ‘Het land der letteren’ Nederland door schrijvers & dichters in kaart gebracht, uit 1982 komt het gedicht ‘Binnenhof’ waar Nuis dicht over zijn werk als politicus in de Tweede Kamer (waar hij volksvertegenwoordiger was van 1981-1982).
.
Binnenhof
.
Het stille hart van wervelwinden
in dit glas water, Nederland,
waar ik mij steeds terug moet vinden
naast dagtoerist en demonstrant.
.
Bestaat dit echt of zijn wij spoken,
figuren dansend hand in hand,
gedurig in koud vuur ontstoken
door woorden van dor zand?
.
Ga maar bij dichter, boeren kijken:
hun taal, hun grond, vast in de hand.
Hier blijft de werkelijkheid ontwijken –
net naast de rand.
.
Toch zoemt en trilt het hier van krachten,
huist hier het hart (meer dan ’t verstand)
van wat ik grijnzend hoog blijf achten:
mijn land.
.
Orde!
T. van Deel en Hannes Meinkema
.
Vandaag een dubbel-gedicht van twee oudgedienden; Tom van Deel (1945 – 2019) en Hannenes Meinkema (1943) over orde in het klaslokaal.
Allereerst het gedicht ‘Overwegingen van T. van Deel dat is genomen uit de bundel ‘Strafwerk’ de debuutbundel van deze dichter en literatuurcriticus uit 1967, waarin hij het eeuwige dilemma van de leerkracht verdicht; eruit sturen of niet.
In het tweede gedicht van schrijver, dichter en feminsite Hannes Meinkema ‘Ik betrap ze allemaal…’uit de bundel ‘En dan is er koffie’ uit 1976 komt opnieuw de leraar aan het woord maar nu als almachtige in het klaslokaal.
.
Overwegingen
.
Als ik nu tegen die jongen
zeg dat hij eruit moet gaan
zegt hij misschien waarom
meneer ik dee toch niks
en moet ik eerst staan
uitleggen dat hij weliswaar
inderdaad geen schuld heeft
maar dat het mij om di-
daktische redenen beter
lijkt dat hij verdwijnt
en hoe mooi het van hem
zijn zou als hij dat zonder
verdere discussie doen zou –
dus zeg ik maar niets.
.
Ik betrap ze allemaal…
.
Ik betrap ze allemaal, ik hoor alles,
niets ontgaat me.
Zo, zeg ik streng, jij hebt voorgezegd,
ik hoor het wel.
En terwijl ik heel ernstig kijk maak ik
met rode vilstift een puntje in mijn
agenda bij de naam van het kind dat
heeft voorgezegd.
Streng maar rechtvaardig, is mijn motto.
De klas is helemaal stil.
Ze denken dat het een slechte aan-
tekening is.
In werkelijkheid is het een klein onbe-
duidend tekentje waar niets uit op te
maken valt.
Maar ik heb macht over ze.
Ik zaai angst en slechte rapportcijfers.
.














