Site-archief

Rood en blauw

Anton van Duinkerken

.

Sinds ik met enige regelmaat in Bergen op Zoom ben is me al een aantal keren het bronzen beeld van Anton van Duinkerken (1903-1968) opgevallen dat daar op de Grote Markt voor het stadhuis staat. Van Duinkerken (pseudoniem van Willem Asselbergs) was dichter, essayist, hoogleraar, redenaar en literatuurhistoricus.

Van Duinkerkens debuteerde in 1927 met de bundel ‘Onder Gods ogen’ waarna hij tot aan zijn dood door bleef schrijven en publiceren. De poëzie van van Duinkerken heeft een traditionele vorm, een soms vertellende, soms betogende, altijd inhoudelijk gedachtenrijke zo niet overladen stijl, met daaronder een sterke, warme, soms wat melancholische gevoelstoon. Zijn proza, dikwijls essayistisch van aard, kenmerkt zich door een krachtige retorische stijl, een zekere breedvoerigheid en buitengewone eruditie.

Tijdens zijn leven kreeg van Duinkerken meerdere literaire prijzen, zo ontving hij de C. W. van der Hoogtprijs in 1933, de Constantijn Huygensprijs in 1960 en de P.C. Hooft-prijs in 1966.

In de bundel ‘In Liefde Bloeyende’ De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in 100 en enige gedichten, samengesteld door Gerrit Komrij, uit 1998, is een gedicht van Van Duinkerken opgenomen over Rood en Zwart dat volgens Komrij gaat over blauw (“Het is duidelijk, dit gedicht over rood is een gedicht over blauw”). De redenering van Komrij is zeer de moeite waard. Zo stelt hij “Vergis u niet als een dichter u voorliegt dat hij van rood houdt. Als hij over rood zingt bedoelt hij blauw. Als hij ons de hemel ontvouwt bedoelt hij de hel.” en “Dichters hebben het bijna altijd over Het Een als ze het over Het Ander hebben. Ze doen alsof.

Met deze woorden lees je zo’n gedicht ineens heel anders.

.

Ik houd van het rood wat Van Deyssel

Weleer van het poroza hield.

’t Zij het rood van een bloedbad te Rijssel

Of een krootmarkt in Baconsfield.

.

Ik houd van het rood van de kroegwijn

En ’t rood van een gloeiende haard;

Geen rood kan mij ooit rood genoeg zijn

In een bruine pater zijn baard.

.

Het rood op een roodhuid, die dood is,

En de kieuw van de kabeljauw;

O. geef mij een rood, dat zo rood is

Als het blauw van het zakjesblauw blauw!

.

Dichters bezinning

Anton van Duinkerken

.

Via mijn broer Bart kwam ik in het bezit van een bundel uit 1946 van Anton van Duinkerken (1903-1968) met de titel ‘Verzen uit St. Michielsgestel, Legende van den wederkeer. Anton van Duinkerken was het pseudoniem van Willem Asselbergs. Asselbergs was een katholiek dichter, essayist, redenaar, literatuurhistoricus en hoogleraar literatuurwetenschappen in o.a. Nijmegen. Vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw tot aan zijn dood gold hij als een belangrijk man binnen de Nederlandse literaire wereld. Hij kreeg onder andere de Constantijn Huygenprijs in 1960 en in 1966 de P.C. Hooftprijs.

Als uitgesproken tegenstander van het fascisme en het nationaal socialisme (van Duinkerken schreef de bekende ‘Ballade van een katholiek’ (1935), een fel hekeldicht op en voor de NSB’er Anton Mussert) kwam Van Duinkerken te staan op driekwart jaar internering in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel waar hij met andere belangrijke Nederlanders gegijzeld werd gehouden. Hij was er 8 maanden en schreef er de gedichten uit deze bundel.

De bundel is in vele opzichten dus bijzonder, in inhoud maar ook in vorm;  gepubliceerd op geschept papier en met niet afgesneden pagina’s met rafelige randen. Sober maar daardoor in mijn ogen juist heel mooi en waardevol. Uit deze bundel koos ik het gedicht ‘Dichters bezinning’ waarin hij terugkijkt op zijn leven tot dan toe en hoe mooi dat was.

.

Dichters bezinning

.

Laat mij nog eenmaal zeggen, hoe schoon ik vond

Onder Gods oogen enkel een kind te zijn;

Dankbaar, zoodra er maar zon aan den hemel stond,

Dronk ik het dagbegin feestlijk als morgenwijn.
.
Klanken ontwaakten, waarin ik hooren mocht

Hoe Zijn Bestuurder zelf het heelal bemint.

Waren er vragen, waarop ik antwoord zocht,

’t Waaide mij toe in den zomerschen ochtendwind.
.

Waar ik narcissen blinken en buigen zag,

Wist ik mijzelven zorgeloos zielsverwant

Aan hun verliefde stoeien, den heelen dag

Door, met de zon en de wind aan den waterkant.
.

Doch rijpen vruchten niet in een feller gloed?

Toen ik een knaap was, zocht ik bij knapenpret

Wat ik eerst vinden mocht na veel tegenspoed:

’t Eigen, eenzelvige deel aan de scheppingswet.
.

Laat mij nog eenmaal zeggen, hoe goed het was

Tranen te schreiën, tot mij gestild verdriet,

Als wie een glimlach in moeders oogen las,

Dwong tot de vreugden van ’t meer bezonken lied.
.

Zag ik niet zorgenbereid mij terzijde staan

Haar tot wier weemoed mij Gods behagen riep?

Zag ik haar oogen niet over mijn lijden gaan
Zacht als de weelden die mij haar liefde schiep?
.

Vogels en bloemen zijn mij ten vreugd gemaakt,

Doch als ik scheiden moet, laat dan een kinderoog,

Opperste zaligheid, waarnaar mijn wezen haakt,

Zekerheid geven, dat ik mij niet bedroog.
.

Aanheffen zal ik dan nogmaals een jubelzang

Als mij voorhenen van ieder verdriet genas.

Wat mij beminde, heel mijn leven lang,
Laat mij voor eeuwig zeggen hoe goed het was.
.

Bouwval

Jacques Perk

.

Ik lees in de serie ‘Vlaamse pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ het deel over Jacques Perk uit 1962. Dit deel is verzameld en ingeleid door Garmt Stuiveling (1907-1985), een naam die ik wel vaker tegenkom, hij was literatuurhistoricus en criticus. In dit geval dus een bundel over predikant-literator, dichter Jacques Fabrice Herman Perk (1859-1881). Deze combinatie van functies (predikant-dichter) kwam in de negentiende eeuw vaker voor, andere bekende predikant-dichters zijn Busken Huet, Beets en Allard Pierson.

Ik schreef al vaker over Jacques Perk , zijn (veel te) korte leven en werk bijvoorbeeld op https://woutervanheiningen.wordpress.com/2019/05/05/vrij-2/ maar de reden dat ik vandaag een vers van hem plaats is omdat ik, al lezend bij het gedicht ‘Bouwval’ bleef hangen. Het deed me denken aan het gedicht ‘Leegstand’ dat ik schreef https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/09/03/nieuw-gedicht-49/, heel anders van vorm en toon maar thematisch herkenbaar.

Reden genoeg (elke reden is er een om een gedicht te plaatsen hier nietwaar) om dit sonnet, dat oorspronkelijk verscheen in ‘Verzamelde Gedichten’ uit 1957, hier met jullie te delen.

.

De bouwval

.

’t Is alles nu met duisternis omtogen,
En ’t starren-dak zendt stilte op ’t glanzend puin:
De kracht, de trots weleer van rots en kruin,
Het maanlicht glipt door holle vensterbogen;

.

Geen sprankje mos wordt door een zucht bewogen,
Geen leven slaakt geluid in ’t kil arduin;
Slechts in den onkruidruigen bouwvaltuin
Schiet klaterend, een springbron naar den hogen:

.

En ’t lage dal blikt op met vreze en beven
Naar ’t slot, waar zang en zwaardgekletter klonk,
Toen willekeur bevel vermocht te geven.

.

En ’t ziet in schemerschijn der nachtzon zweven
Het schimmenheir, dat in den dood verzonk,
Doch in den doodsen burg der nacht bleef leven.

.

Van Duinkerken en Kemp

Dichters over dichters

.

Vandaag in de rubriek ‘Dichters over dichters’ de dichter Anton van Duinkerken (1903 – 1968) die het gedicht schreef ‘Voor Pierre Kemp’ de Limburgse dichter die leefde van 1886 tot 1967. Willem Asselbergs (zoals de echte naam van Anton van Duinkerken luidde) was dichter, essayist, hoogleraar, redenaar en literatuurhistoricus. In 1933 kreeg hij de C.W. van der Hoogtprijs, in 1960 de Constantijn Huygensprijs en in 1966 de P.C. Hooft-prijs.

In de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1957 is het gedicht opgenomen ‘Voor Pierre Kemp’. Kemp, net als van Duinkerken afkomstig uit het zuiden van Nederland, was net als van Duinkerken een van de woordvoerders van het katholieke levensbesef (zoals zo mooi omschreven staat achterop de bundel van van Duinkerken). Het gedicht komt uit het hoofdstuk ‘In spiegel en raadsel’ uit de bundel. Uit het gedicht blijkt een grote mate van bewondering van van Duinkerken voor de dichter Kemp.

.

Voor Pierre Kemp

.

In de trein zitten, buiten kijken,

Seinwachtershuisjes zien staan,

Van binnen op klaprozen lijken,

Wie heeft dit bekwamer gedaan?

Nadoen kan ik u niet.

Ik mis die saffraangeel klanken.

Voordoen is echt niet nodig.

Dit weten maakt ieder lied

Van mij voor u overbodig

Behalve dan om u te danken.

.

Schilderij uit de schrijversgalerij van het Literatuurmuseum in Den Haag van Theo Swagemakers ( 1898 – 1994)

%d bloggers liken dit: