Maandelijks archief: november 2025
Dankgebed voor zwaartekracht
Andy Fierens
.
Het is bijna Sinterklaas (okay, de goede man is al in Nederland) en ik was op zoek naar een gedicht over Sinterklaas. Dus geen Sinterklaasgedicht, die schrijf ik nog genoeg de komende weken. In de debuutbundel ‘Grote smerige vlinder’ van de Vlaamse dichter Andy Fierens (1976) uit 2009 kwam ik het gedicht ‘Dankgebed voor zwaartekracht’ tegen. Niet direct het gedicht dat ik zocht (Sint wordt terloops genoemd) maar leuk genoeg om een blogbericht aan te wijden.
.
dankgebed voor zwaartekracht
.
met je kop tussen de spijlen van de trap
smeekte je om een laatste kans
‘liefde’ hamerde je, ‘respect! rede!’
.
ik hoestte dingen op
die interessant zijn
en vroeg de sint maar één ding:
geen licht aan het eind van je zielige tunnel
.
bloedvin, klonter, tanend blok
aan been van dit en ieder ander ras
.
of ik je mooi vond? ja, in een boerka
.
tapdans nu op je hart
als een hardnekkige hijger
.
lief harig arisch ding
saai tot aan het einde
van een ander z’n latijn
.
je laatste zin was zoals je eerste
hij eindigde op een komma
.
ik gooide je uit het raam
zei een dankgebed voor zwaartekracht
.
Hij komt, hij komt..
Nummer 30
.
Hij komt inderdaad, het laatste nummer van 2025, de nieuwe MUGzine. Dus als je nog geen cadeautje hebt voor Sinterklaas of Kerstmis is dit de uitgelezen (no pun intended) mogelijkheid om geliefden eens iets echt origineels te geven. En zoals je van ons gewend bent doen we er altijd een klein presentje bij. Dus geef iemand een MUGzine cadeau (gewoon of in een speciale MUGzine Japanse enveloppe) of nog beter, geef een jaar lang MUGzines in de brievenbus (5 exemplaren) en word donateur.
Het december nummer van MUGzine is weer een fraai exemplaar geworden. Met poëzie van Trudy Dijkshoorn, Elbert Gonggrijp, Dietske Geerlings en Jan Kleefstra. Het muggedicht is dit keer van Bas Belleman en de kunstenaar is dit keer Mark Fayot. Natuurlijk is er ook een kakelverse Luule en wordt je weer getrakteerd op een poëtisch voorwoord van Marianne.
Als opwarmertje hier alvast een gedicht van Jan Kleefstra (1964). Deze Friese dichter verschenen gedichten in bloemlezingen als ‘Dichters in de Prinsentuin’ (2006), ‘Kastanjegedichten’ (2006), ‘Schoonheid’, Hernehim (2007), ‘Mengelwerk Drentse open’ 2007, ‘Openbare Bibliotheek Amsterdam’ (2007), ‘7e Regenboog, Breedevallei Dichters’ (2008), ‘Haarlemse Dichtlijn’ (2008), ‘Inkijk, interieurs in de Hollanderwijk’ (2009) en ‘Giftige simmer’ (2009). In 2008 kwam zijn Friestalig debuut uit, ‘Fragminten’, wat niet een vertaling is van de voormalige Nederlandse bundel met dezelfde naam.
.
Bloei kent geen denken
teder tot een eind gebracht
ongehavend op zwarte modder
zonder zomerstof gekmakend
vingerzacht groen op de wangen
langs het spoor van de achterblijver
het rag om roestige spijkers slaan
verwaaid zingen aanklampen
een stroomdraad spannen
.
Claus all over
Anneke Claus
.
Bovenop een stapel dichtbundels ligt al een tijdje de bundel ‘Ik schrijf je neer’ de mooiste gedichten van Hugo Claus’ uit 2002. En op mijn salontafel ligt de roman ‘Het aanbidden van Louis Claus’ van Helena Hoogenkamp die ik aan het lezen ben (tussen de bedrijven door). En om het Claus trio vol te maken stuitte ik in de bundel ‘Dichters uit de bundel’ De moderne Nederlandstalige poëzie in 400 gedichten uit 2016, op nog een andere Claus, namelijk Anneke Claus.
Anneke Claus (1979) behaalde een Master European Literatures and Interculturality, debuteerde als dichter met de bundel ‘Dat was dat’ in 2008 en publiceerde inmiddels vier dichtbundels. Ze werkte jarenlang als tekstschrijver redacteur bij onder andere de Historische Uitgeverij, het Groninger Museum en het Internationaal Film Festival Rotterdam. Van 2009 tot 2011 was ze stadsdichter van Groningen en in 2018 droeg ze haar poëzie voor tijdens De nacht van de Poëzie in Utrecht.
Uit haar debuutbundel komt het gedicht ‘Wat ik Jaap nog wilde zeggen’.
.
Wat ik Jaap nog wilde zeggen
.
iemand ontkende heel mijn jeugd
.
hij zei dat het niet waar was
van de buks, het voetbal
en de blote plaatjes in de kluis
.
of ik daar als de sodeflikker
met mijn poppentengels wilde afblijven
.
ik zweeg dan ook volmondig over zijn tutu
de plaspop die ‘I’m thirsty’ zei
en de borduurclub
.
het was per slot mijn feestje niet
en knokken met jongens verlies ik
.
door de bank genomen
.
negen op de tien keer
.
Charlotte Van den Broeck
Winnaar Boekenbon Literatuurprijs
.
Afgelopen donderdagavond werd bekend dat de Vlaamse schrijver en dichter Charlotte Van den Broeck (1991) de winnaar is van de Boekenbon Literatuurprijs van maar liefst € 50.000,-. Een terechte waardering voor haar werk. In dit geval kreeg ze de prijs voor haar boek “Een vlam Tasmaanse tijgers’ het verslag van een reis die Van den Broeck ondernam uit nieuwsgierigheid naar de Tasmaanse tijger en die voert langs archieven, musea, laboratoria, dierentuinen en natuurgebieden uit 2024.
De jury noemde haar in het juryrapport de dichtende journalist heb ik begrepen van Marianne (van MUGzine) die bij de prijsuitreiking aanwezig was. Ik schreef hier al vaker over Charlotte en haar werk. En na het zien en horen van de, door haar voorgedragen, volledige tekst van ‘Plakboel’ in de bibliotheek van Utrecht afgelopen jaar (iets dat ze tijdens de Nacht van de Poëzie nogmaals herhaalde) is mijn bewondering en waardering voor haar alleen maar gestegen.
Uiteraard feliciteer ik Charlotte met deze prachtige prijs maar omdat dit blog over poëzie gaat (maar lees ‘Een vlam Tasmaanse tijgers’ het is echt heel erg de moeite waard) wil ik hier een gedicht van haar plaatsen. In dit geval het gedicht ‘Nachtroer’ het titelgedicht uit haar gelijknamige bundel uit 2017 die ze opdroeg aan Remco Campert.
.
Nachtroer
Avond
en het breeklicht in je ogen en je kijkt
het breekt oranje op in je ogen het vloeiende licht
waarin ik wist wat ik later nooit zou weten
hoe een woord zomaar
een ander woord kan gaan betekenen
en dat dat alles
buiten hangt de avond steriel en laat al, de lome rook
besluiteloos tussen ons in en je kijkt
en wat dat oproert in een avond, in mij, rode glanzende mieren
honderden, even nog, voor het licht krimpt, de jeuk
de laaiende jeuk van je ogen het laat niet af
ook niet nu het licht al
want op het hellingsvlak tussen nu en straks
wacht ons een kamer zonder muggen of aarzeling
het kan niet anders want boven mij hangt je hand
die me niet aanraakt maar me de mogelijkheid geeft
om mezelf ertegen op te drukken de tomeloze mogelijkheid
om mezelf op te drukken tegen een hand die me niet
aanraakt, maar me de mogelijkheid geeft om
wachten en zwellen
zijn bijna hetzelfde, bij de kniklijn
loopt het in elkaar over wat ik wil
en wat ik weet in het neonlicht
het kleurenspectrum in een regenplas even
is het waar geweest en feloranje
het kan niet anders soms
denk ik nog bij de hand een avond
een mond een schouder een geslacht
en dat het alles
en dat jij de mieren niet en de zwellende kleuren niet
dat kleur maar stof en licht dat nauwelijks nog het licht
de avond feloranje even nog
laat het nog even
tot het licht niet langer tot ook het kijken
niets meer dan de richting van je ogen wordt
.
Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld
Alja Spaan
.
Gistermiddag was de presentatie van de achtste bundel alweer van Alja Spaan (1957) getiteld ‘Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld’. De bundel, uitgegeven door de onvolprezen uitgeverij P uit Leuven, vond plaats in de Alkenaer in Alkmaar. Ik mocht, daarvoor gevraagd door Alja, het programma presenteren en uiteraard heb ik daar met veel plezier in toegestemd.
Het programma bestond uit voordrachten van bekende namen als Margreet Schouwenaar, Pom Wolff en Helle van Aardenberg. Er was muziek, gedichten van bekende Nederlandse dichters op muziek gezet, van Rob van der Plas, er was een uitreiking van het eerste exemplaar, een signeersessie, een boekentafel van uitgeverij P een gezellige drukte en liefde voor poëzie bij iedereen in de volle zaal.
In ‘Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld’ zijn gedichten opgenomen die Alja schreef over haar moeder. Een ontroerende en complexe moeder-dochter relatie, waarin veel schoonheid en melancholie schuilt. De gedichten werden al jaren geleden geschreven maar dankzij uitgeverij P zijn ze nu gebundeld. De dichters die hun gedichten voordroegen in het programma waren met zorg uitgekozen want alle drie gingen juist in op het thema moeder-kind.
Uiteraard zal ik ergens binnenkort een recensie van deze bundel op dit blog plaatsen maar nu alvast een voorproefje getiteld ‘de liefste’.
.
de liefste
.
Mijn moeder zegt er is niemand meer en
dat ze allemaal dood zijn en dat zelfs mijn
.
vader zo afwezig is de laatste tijd, ze kan
niet naar huis en ze verliest
.
deze omgeving en waar woon jij, vraagt ze,
woon jij nog ergens?
.
En dat haar fiets verkocht is maar dat ze
fietsen wou, ze kon met mij mee, dacht ze
.
en met lange nagels prikt ze in mijn vel
en dan opeens telt ze zachtjes, bijna
.
neuriënd de bolletjes op mijn trui die ik
zeker stuk voor stuk,
.
knikt ze, heb opgenaaid, van jou geleerd,
zeg ik dan maar en zij
.
dat verzin je maar wel dat mooie dingen
maken een manier is
.
om thuis te komen, denk ik, of om niets te
verliezen.
.
Omdat ik schrijf
Roger de Neef
.
In 2021 schreef ik over een nieuwe dichter die ik had ontdekt. Voor mij was het een nieuwe dichter, niet voor Vlaanderen, daar was Roger M.J. de Neef (1941) al vele jaren lang een gevestigde naam in de poëzie. Daarna kwamen gedichten van zijn hand terug op dit blog. Een liefdesgedicht, een gedicht over een kindertekening en natuurlijk als deelnemende dichter aan MUGzine nummer 22 (2024).
Bij mijn ontdekking van Roger de Neef schreef ik over hem: “De Neef schrijft een sterk mythische poëzie die de rituele en archetypische dimensies van het bestaan poogt te doorgronden; vooral de plaats van het individu in de maatschappij en zijn afhankelijkheid van het verleden komen hierbij aan bod. Zijn poëzie maakt een hermetische indruk, mede door de vaak duistere beeldspraak en de elliptische of ongrammaticale zegging”.
Maar Roger de Neef heeft ook een geëngageerde kant. In de bundel ‘Wie nu zwijgt moet alles vrezen’ waar ik al eerder over schreef, is in het hoofdstuk dat handelt over het indelen van mensen op basis van huidskleur, het gedicht ‘Omdat ik schrijf’ opgenomen. Nog steeds in zijn geheel eigen stijl maar wel uitgesproken.
.
Omdat ik schrijf
.
Omdat ik schrijf
De dingen aanraak en benoem
Word ik voor een paria aangezien.
.
’s Avonds wanneer ik
Door de straat loop
Voel ik het voluit:
Ik ben dan vollediger
Want mijn lichaam
Bestaat uit vele soorten mensen.
.
Kijk maar
Als ik snel genoeg
Om mijn as wentel
En van continent verander
Worden al hun kleuren
Wetmatig wit als ik
.
Van woede wit.
.



















