Site-archief

Favoriet Fins

Sirkka Turkka

.

In een post over vrouwelijke schrijvers op Facebook lees ik dat de favoriete dichter van schrijfster Heleen van Royen de Finse dichter Sirkka Turkka is. Nu kende ik deze dichter niet dus ik ben op zoek gegaan.

Finland is, al zou je dat misschien niet denken, een tweetalig land. Van oudsher was het Zweeds de taal van de heersende klasse en de culturele elite. Het Fins werd gesproken door de boerenbevolking die wel degelijk een eigen literaire cultuur bezat: de grootste verzameling orale poëzie ter wereld ligt waarschijnlijk in de archieven van het Genootschap voor Finse literatuur in Helsinki.

Er zijn dus wel degelijk vele goede Finse dichters. Een van die dichters id Sirkka Turkka (1939-2021). Haar gedichten beschrijven de menselijke emoties die verbonden zijn met de dood, vervreemding en eenzaamheid. Turkka gebruikt veelvuldig beelden uit de natuur in haar gedichten, en het is er vaak donker, duister en grijs, avond en nacht. Hoewel ze door de vele lagen niet altijd eenvoudig te verklaren zijn, zijn Turkka’s gedichten allesbehalve zwaar en hebben ze een heldere en oprechte toon.

Sirkka Turkka debuteerde in 1973 met de bundel ‘Huone avaruudessa‘ (Een kamer in de ruimte). Ze stond op Poetry International in Rotterdam en ze ontving voor haar poëzie de Finlandia-prijs in 1987 en de Eino Leino-prijs (voor haar hele oeuvre) in 2000. Uit ‘De hond zingt in zijn slaap’ uit 2005 in een vertaling van Adriaan van der Hoeven en met een nawoord van Tonnus Oosterhoff, komt het onderstaande gedicht.

.

Alleen, ging in verwondering een herfstbloem,
zat op de tak van een boom zwijgend
een bedrupte vogel,
een waardige gast, ver uit het Oosten.
En ’s nachts, precies achter mijn raam,
gleed een grote eland in slaap,
als een groot verdriet, een boodschapper
van dat er nu gewoon iets voorbij is,
en dat er nu gewoon iets begint.
.
De sterren lijken weer een huilerige ballade, en iedere avond
stemmen de honden hun gebarsten violen.
Ik geef het verdriet geen ruimte,
laat het niet dichtbij komen.
Duizend meter sneeuw op mijn hart.
Ik mompel veel in mezelf, op straat
zing ik hardop.
Ik zie mezelf soms in het voorbijgaan, met een hoed op, prima voer
voor de wind, en een scheve gedachte.
Ik praat over de dood als ik het leven bedoel. Gooi m’n papieren
door elkaar, heb geen enkele theorie, alleen een vloekende hond.
Als ik om een borrel vraag, krijg ik een ijsje,
misschien ben ik toch een Spanjaard, met zo’n lage
haargrens, nee echt:
ik ben niet van hier, denk ik.
Ik zweet, probeer te praten, af en toe
tril ik weer.
Bijna meer dan dat ik moet sterven betreur ik dat ik geboren ben.
En alles wat ik vraag
is duizend meter sneeuw op mijn hart.
.
Ik ben dunner geworden, bij mijn weten. Maar hoe.
Op mijn rechter duim heb ik
de tekens van een paard en een hond.
Het ene van het hoefmes, het andere
van een hoektand.
Het leven groeit uit littekens
en het hart is een open massagraf
vol grijs loden tranen,
in de wind klapperende identiteitsplaatjes.
In het najaar, als de kalkoenen geslacht worden,
rijd ik altijd met vier honden, de vijfde
huppelt aan de lijn als een reservepaard,
als een koude wind de bossen schoonveegt en
op de akkers de goed bewaakte vuren branden.
De paarden van de dood zijn vurig,
klein en venijnig, en de herfstwind
rood als bloed, als de lijsterbessen.
En aan de hemel een donkere wolk als een tengere jongen
die wil trouwen.
Trouwens, de wolk wordt opgestuwd als een scheve tand.
Mijn God, hoe wij niet reden, langs de weg
verwanten suizend als lege hulzen,
het schuim spatte van de sterren, de hemel
als de bodem van een fles, voorbij fluit
één enkele baal ter grootte van een akker.
Wij reden naar het huis van het Grote Zwijn,
wij hadden haast: dokter, dokter
de haas is ziek.
Afschuwelijke kolendamp in het huis van dat zwijn,
hij draaide zijn vrouw in de muur:
één zwaai, maar twee schaduwen.
Daarom gingen zijn dijen uiteen, spreidden zich
in een kosmische kikkerstand.
Haar pijn steeg op ten hemel, deed de
spanten en balken trillen, doofde de sterren.
Vergeleken met haar pijn, mijn God, is wat je zegt
niet meer dan een vuil veertje.
.
Wij rijden onder de grote nacht en het onweer.
De riemhond, het vicepaard, hinkt,
roept in zichzelf:
ook ik heb gevoelens, poëzie in mijn hoofd,
er staan kleverige flessen en vingerafdrukken in het ijs.
Zo is de weg van een gekerstende
geplaveid met eieren, zijn leven
gezegend met bruine schapen.
Wij rijden van nacht naar dag, totdat een
droom met een schok ontwaakt.
En het is weer zomer en de seringen bloeien weer.
En de mouw van de bediende hangt
zoals gewoonlijk in de koffie
en in een prieeltje in de buurt zitten
de resterende Russische intellectuelen vrolijk te mompelen.
En ik wil dat jij
tenslotte trilt,
als het meer nat van de regen
de zomer vleugels geeft,
de zwanen.
Als ze nog even boven
de bomen in het park,
boven het alom geliefde goud
blijven hangen.
Als hun kleur
al witter is dan sneeuw,
witter dan de kleur van scheiding.
.
Ik vond het pootje van een haas op het erf
wit en stil
als een bloem op een graf.
Op de weg vond ik het gewei van een eland,
juist uitgebot,
en in het bos een kreupele eekhoorn,
voordat ik hem van hier de leegte in liet suizen
vouwde hij zijn kleine achterpoten in gebed.
Onder een cotoneaster vond ik
een uitgeholde valk
zijn vleugels gespreid in de wind.
In mijn zak had ik verweesde, gewonde
stenen, op mijn schouders de dood van menig dier.
Ik wist: spoedig begint het zacht te sneeuwen,
als lelies, spoedig is ons rust vergund,
en als teken van liefde valt er
een gebroken kruis op de trap van de winter
als een zwarte tak.
.
Het is avond geworden. Alsof er een vleugel
voor de dag is getrokken.
Met opgetrokken ooglid, wenkbrauw,
stijve nekwervel ga ik
door het leven, augur.
Een aureool van modder glinstert
om de snuit van mijn hond.
En een beurs voor ten minste honderd jaar
                     vanaf nu.
.
Een raaf op schoot. Ziedaar.
Wat mij opstandig maakte.
Het is als de geur van een roos, die je niet vergeet.
Deze vleugelbewegingen en kreten.
En de hielslagen in de brand
van de ondergaande zon.
.
Ik kwam door het donkere bos, door de sneeuw.
Zo ongeveer als Tapani Löfving,
met zijn schoenen achterstevoren, om de dood niet te ontmoeten,
de dood zou vlekken in het zachte vlees slaan.
Ach moeder, ach broer, waar je nu ook maar bent.
Vader, die lang geleden op een zonnige dag
lang en smal
tegen de vleugel van een vliegtuig geleund stond.
Blijf daar nog, wacht daar nog even.
Een onzichtbare glimlach op je gezicht,
in je handen en je ogen het licht van de dood.

.

Regeerende maan

J.W.F. Werumeus

.

In een kringloopwinkeltje kocht ik het bundeltje ‘Winter-aconiet’ van dichter en schrijver Johan Willem Frederik Werumeus Buning, of zoals hij bekend is als dichter J.W.F. Werumeus (1891-1958). Deze bundel werd na zijn dood gepubliceerd in 1961. Kort voor zijn sterven heeft Werumeus aan zijn zoon gevraagd of de publicatie van deze bundel (die al gepland stond maar nog niet gereed was) door Claudine Witsen Elias gedaan kon worden.

In haar nawoord (uit 1959!) schrijft zij onder andere: “Verder heb ik gemeend, de door hem met hand en tand verdedigde oude spelling te moeten handhaven. Toen we de titel eens bespraken, zei hij die zoveel over de dood heeft geschrevenen er dus zelden over sprak? ” ‘Winter-aconiet’ is een toepasselijke naam – eind en begin” Hiermee doelend op de zekerheid, dat het laatste jaargetijde van zijn leven en dichterschap was aangebroken, maar dat de dood het einde niet is.”

In deze bundel staat het gedicht ‘Gebed voor oudejaarsnacht’ maar ja daar is het nu te laat voor, dus koos ik uit de bundel voor het gedicht ‘Regeerende maand’. Meteen al een voorbeeld van de oude spelling waar Witsen Elias in haar nawoord over schrijft. Dit gedicht is opgedragen aan Sapfo. Ook hier een oude schrijfwijze voor Sappho (ca. 630- ca. 570 voor Chr.), zoals wij haar kennen.

Sappho was een archaïsche Griekse dichter uit Eresos of Mytilene op het eiland Lesbos. ​​Sappho staat bekend om haar lyrische poëzie , geschreven om gezongen te worden terwijl ze begeleid werd door muziek. In de oudheid werd Sappho algemeen beschouwd als een van de grootste lyrische dichters en kreeg ze namen als de ‘Tiende Muze’ en ‘De Dichteres’. Het grootste deel van Sappho’s poëzie is  verloren gegaan en wat er nog over is, is grotendeels in fragmentarische vorm bewaard gebleven; alleen de Ode aan Aphrodite is zeker compleet.

.

Regeerende maan

 

Aan Sapfo

 

Hemel-bestijgende maan die mijn bloed

Iedere maand opnieuw regeert

In de vele slapelooze nachten,

Minnares die het hart begeert

Als de goden verwachten.

.

Eindeloos, in de miljoenen jaren

Is het zoo geweest, en zoo zal het zijn:

Maan-verlichte lieveling, mijn slaap-dief:

Als ik denk aan de glans op de starre borsten

Komt mij dorst in de keel te staan. –

.

Op je rug of op je buik

Hans Arp

.

Ik heb op dit blog al een paar keer over de Frans Duitse schilder, beeldhouwer en dichter Hans Arp (1886-1966) geschreven. Naar aanleiding van een tentoonstelling, in een blog over een Dada bundel en in een blog over de Dada dichters Hugo Bal en Hans Arp. Dit keer had ik een dichtbundel van Arp in handen met de titel ‘Onze dagelijkse droom’ gedichten uit 1986 gekozen, vertaald en voorzien van een nawoord door Peter Nijmeijer (1947-2016) en Laurens Vancrevel (1941).

Ik kende Hans Arp vooral van zijn visuele poëzie en van zijn gedichten die ik las in het Kunstmuseum in Den Haag maar nu dus voor het eerst een gedicht uit deze bundel getiteld ‘Op je rug of op je buik’.

.

Op je rug of op je buik

.

De dag is soms plat.

Wat je ook doet

je slaagt er niet in om op te staan.

Er is geen ruimte om op te staan.

Je wordt gedwongen om plat te blijven liggen

op je rug of op je buik

plat als een blaadje papier

van een schrijfblok.

.

Afscheid

Cees Nooteboom

.

In 2020 verscheen van de hand van een van onze grootste schrijvers (en dichter) Cees Nooteboom (1933) een bundeltje met de titel ‘Afscheid’. De ondertitel is in dit geval misschien nog belangrijker want die luidt: Gedicht uit de tijd van het virus. De bundel bestaat uit drie hoofdstukken (I, II en III) en elk hoofdstuk bestaat weer uit 11 gedichten die genummeerd zijn, steeds van 1 t/m 11.

In het nawoord beschrijft Nooteboom hoe deze bundel tot stand is gekomen, welke uitgangspositie er was, welke wendingen de gedichten namen en dat daar waar hij heenreist het virus alomtegenwoordig is. Hij schrijft over dat laatste: ‘het zou ook vreemd zijn als het gedicht zich daar niets van aan zou trekken’. En over de poster in de lege stad waarop staat ‘begint hier het hiernamaals’. Hij eindigt zijn nawoord met de geschreven eerste regels ‘het einde van het einde, wat kon dat zijn?’. Wij weten het nu.  Ik plaats hier gedicht 1 uit hoofdstuk I.

.

1

.

Dit vroeg de man in de wintertuin zich af,

het einde van het einde, wat kon dat zijn?

Het leek hem geen enkele vorm van verdriet,

hij keek naar buiten, zag een wolk die er uit

.

zag als een wolk. loodgrijs, te zwaar voor

elke weegschaal, de ontbladerde vijgenboom

tegen de duizendjarige stenen van de muur,

de ganzen van de buren, hun censuur,

.

hoe de nacht gecorrigeerd moest worden,

de grammatica van onteigening, niemand

nog zichzelf, geen enkele verschijning,

terugtocht in nederlaag

.

maar geen bestemming.

.

Lunchpauzegedichten

Jan Arends

.

Dichter Jan Arends (1925-1974) was ook schrijver en vertaler. Hij heeft een klein oeuvre van verhalen en gedichten nagelaten. Het werk van Jan Arends bevat veel autobiografische elementen en geeft een kritische visie op de Nederlandse maatschappij vanuit een persoonlijk perspectief. Zijn leven (bijvoorbeeld ervaringen met strenge vorst in de hongerwinter van 1944) en zijn literaire werk zijn sterk met elkaar vervlochten. Arends had een zeer complexe en moeilijke jeugd. Op later leeftijd verbleef hij geregeld in psychiatrische inrichtingen al gaat het verhaal dat hij ‘minder gek was’ dan dat hij zich voordeed en kwam een opname in een psychiatrisch ziekenhuis hem soms goed uit in een tijd dat de sociale voorzieningen voornamelijk uit verschillende vormen van liefdadigheid bestonden.

In januari 1944 heeft Jan Arends een eerste gedicht in een illegaal krantje gepubliceerd. Vanaf 1949 wordt af en toe een gedicht van hem gepubliceerd in tijdschriften. Uiteindelijk debuteert hij in 1965 bij De Bezige Bij met de bundel ‘Gedichten’. Als schrijver was hij toen al gedebuteerd met een verhaal in Maatstaf in 1955. Zelf hoorde ik voor het eerst van de schrijver Arends in de jaren ’70 nadat hij met zijn verhalenbundel ‘Keefman’ enig succes had.

Op 21 januari 1974, twee dagen voordat zijn gedichtenbundel ‘Lunchpauzegedichten’ verschijnt, pleegt hij zelfmoord door uit het raam van zijn woning op de vijfde etage van een flat in Amsterdam te springen. In deze bundel staan grillige, donkere maar ook wrang-geestige gedichten. Mijn exemplaar is uit 2015 en een elfde druk waaruit maar blijkt dat zijn werk nog altijd wordt gewaardeerd. Uit deze bundel, met een nawoord van Menno Wigman, koos ik het gedicht gericht aan mededichter A. Roland Holst zonder titel.

.

 Voor A. Roland Holst

.

Wat

doet

een man?

.

Hij

geeft de zee

namen.

.

Hij

gaat

naar het strand.

.

Hij

geeft

de zee

een naam.

.

Hij

geeft

zijn taal

aan de zee.

.

Hij

geeft

aan de zee

de mond

van de aarde.

.

Hij

geeft

alle namen

aan de zee.

.

 

Verdraaid

Dichter bij Zuid-Holland

.

Naast de dichter des vaderlands, legio stads-, dorps- en regiodichters en een paar campusdichters, heb je in Nederland ook een provinciedichter. Voor zover ik weet is het er één, of had moet ik eigenlijk zeggen want Etwin Grootscholten was van 2016 t/m 2021 provinciedichter van de provincie Zuid-Holland.

Etwin is tevens beleidsambtenaar bij de provincie en eind 2021 verscheen een verzameling van de gedichten die hij schreef in zijn periode als provinciedichter in de bundel ‘Dichter bij Zuid-Holland’. De bevat een voorwoord van de commissaris van de Koning Jaap Smit, drie hoofdstukken met titels: Ceremonie, Buiten en Och, mensen en een nawoord van de dichter zelf. De bundel is niet in de handel verkrijgbaar maar wordt als relatiegeschenk ingezet door de provincie.

In het nawoord beschrijft Etwin een aantal gelegenheden waarbij hij als provinciedichter gevraagd en ongevraagd gedichten bij schreef. Officiële gelegenheden met de commissaris van de Koning, met Prinses Beatrix, nieuwjaarsrecepties, toespraken, maar ook bij gelegenheden zoals het Prinsjesfestival en de opening van het paviljoen van de provincie en de gemeente Rotterdam voor de Chongming World Flower Expo 2021.

Dan de gedichten in de bundel. De gedichten zijn heel wisselend, sommige verhalend, duidelijk geschreven voor een speciale gelegenheid, andere weer heel persoonlijk zoals in het gedicht ‘Herdenken’: Uit hun schoten / is mijn leven gevallen, of in het gedicht ‘Geen komen & gaan’: dat ik zie / dat ik niet voor alles en iedereen wegeb / dat ik er ben voor een ander / in een weidser leven.

Er staan ook een aantal gedichten in de bundel die zijn geschreven naar aanleiding van de Corona pandemie; over de Corona teams, zijn eigen ervaring met Corona en over hoe we als maatschappij met Corona omgaan. Wat mij opvalt is de veelzijdigheid in vorm en inhoud van de gedichten van Etrwin. Er staan kernachtig geformuleerde (extreem hermetisch vermeldt de achterflap, ik vind dat erg meevallen) tot prozaïsche gedichten zoals het gedicht ‘Helder’ en ‘De toekomst van Zuid-Holland II. Opvallend is ook, dat de gedichten die meer gelinkt zijn aan een ceremonie of een officiële gebeurtenis, langer zijn dan de meer persoonlijke vrije werken.

Al met al heb ik de bundel met veel plezier gelezen. Juist door de afwisseling in vorm en inhoud. Dat Etwin ook over een poëtische stem beschikt is duidelijk. Dat de bundel, juist doordat er een duidelijke opdrachtgever was, minder geschikt is voor de handel maar juist heel goed als relatiegeschenk, heeft me tijdens het lezen zeker niet in de weg gezeten. Waarmee ik maar wil zeggen dat (een groot deel van) deze poëzie een groter publiek verdient. Uit de bundel koos ik voor het gedicht ‘Verdraaid’.

.

Verdraaid

.

dijken van kinderen heb ik

ze roeien hun armen als wieken

malen meel en drogen polders

er wordt naar heb gekeken

zoals de wereld kijkt naar Kinderdijk

stiekem voor de pracht van het al

en later pas het weten

waar het in de wind allemaal om draait:

.

een hemel doorklieven

met een praktisch doel

.

Heren zeventien

Simon Vinkenoog

.

In een geweldige tweedehands boekenwinkel kocht ik voor een klein bedrag de heerlijke kleine pocket ‘Heren zeventien’ proeve van waarneming van Simon Vinkenoog (1928 – 2009), gesigneerd door de dichter. Deze heruitgave van de bundel uit 1953, in de serie Poëziepockets van De Bezige Bij, uit 1987 is een kleine pocketuitgave (50 pagina’s) met een nawoord van R.A. Cornets de Groot.

.

Zoals discussies woedend sluiten

met het zichtbaar halfbegrijpen

van Denanders vooroordelen

.

die even overtuigend zijn

en inderdaad niet minder waar,

verwerpelijk, gevaarlijk,

ondoordacht behulpzaam,

.

als de waarden die wij eigen dachten

.

Zo gaat ook het leven dat de dag leidt

ons voorbij

.

Met dezelfde woede

(maar hoe schamel en hoe welbespraakt)

in de schoongewassen handen,

een hart verontwaardigd-zijn

en een gevoel van onderdrukt hartstochtelijk:

.

Wat deert het mij?

.