Site-archief
Wisselplaats
Een recensie
.stijlfiguren,
Van Monique Wilmer-Leegwater (1966) verscheen dit jaar de bundel ‘Wisselplaats’ bij uitgeverij U2pi. Wanneer ik een nieuwe bundel in handen krijg dan begin ik altijd met het lezen van de achterkant, en de gegevens in de bundel. Op de achterzijde van ‘Wisselplaats’ staat: In Wisselplaats geeft Monique Wilmer-Leegwater woorden aan de vervreemding tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Waar is nog sprake van herkenning en verbondenheid? En: in deze bundel klinkt de roep van een gezamenlijke oorsprong.
Nu weet ik en eigenlijk iedereen die weleens een boek of dichtbundel leest dat teksten op achterflappen leest dat je dit soort ronkende teksten met een korreltje zout moet nemen. Maar mijn ervaring leert me dat er altijd een kern van waarheid zit in dit soort bespiegelingen. Benieuwd of dit ook zo is bij deze bundel.
Wat me meteen opviel bij de eerste lezing van ‘ Wisselplaats’. Is dat dieren een belangrijke rol spelen in de poëzie van Monique. En dan vooral in hun relatie met de dichter. Paarden, vogels, maar ook elementen als bomen en gras. In de gedichten speelt de natuur in al haar rijkdom een rol zou je kunnen zeggen. De dichter verlangt naar het opgaan in en samen gaan met de natuur. Zoals in het gedicht ‘ Mogelijk een mens’ op pagina 32. “ Er ligt verwondering in hun blik, ben ik / een van hen, ben ik iets van belang / ben ik iemand die ergens voor staat.” De hun in deze strofe zijn de bomen. Die bomen keren terug aan het einde van het gedicht: “Zij zingen, vormen een boog, een erehaag van blad / en bloei voor al het uitzichtloze dat aan hen / voorbij blijft komen. “
In deze bundel worden mensen met dieren vergeleken, de levens van mensen met de levens van dieren, wordt er gepraat met de dieren, geeft ze (hiermee) dieren een stem. In het hoofdstuk ‘ Kijk, daar gaan de meisjes’ staan de dieren even wat minder centraal, daar is er tijd en aandacht voor een moeder en vrouw. En toch is de natuur ook in de gedichten in dit hoofdstuk nooit ver weg al wordt ze minder nadrukkelijk benoemd.
In het hoofdstuk ‘ Bloedbanden’ is ook ruimte voor het kind en de sterfelijkheid van de mens. En opnieuw verhoudt de dichter zich met de natuur buiten de mens. Een boom, een vos, een oerwoud, een oceaan, haviken. In het gedicht ‘ Schraal’ wordt dit als volgt verwoord: Ik verwelkom het dierenrijk op mijn gazon. Kom, dorstige vos, / armzalige haas, moedeloze bij. Laten we spreken / over toekomstige dagen.
Maar er valt meer te genieten in de bundel. In twee gedichten ‘ Olemaan’ en ‘Wende’ komt het taalgevoel van de dichter op een heel andere creatieve manier tot zijn recht. Deze gedichten zette me bij een eerste vluchtige lezing op het verkeerde been. Woorden als scharmen, kopsel, bandsel, ekerharten, lokselmazen, olemanen en drachtelijn lijken Nederlandse woorden te zijn (dialect wellicht) maar zijn gewoon verzonnen woorden. Bijzonder hoe je zo’n gedicht dan leest alsof het allemaal klopt wat er staat. Zoals in de zin uit ‘Wende’: Hoor hoe wendsels het land bedotten, zie / hun strook en kot besmuikt met bandsel.
Ik ben blij dat de dichter en de uitgever deze twee gedichten in de bundel hebben opgenomen. In het geheel en het thema van de bundel zou je kunnen betogen dat het twee losse flodders zijn in een verder met scherp geschoten relaas maar juist dit soort gedichten laten zien dat een dichter, hoe serieus ook in haar poëzie, ook een vrolijke, licht absurdistische kant heeft.
Het is moeilijk Monique in een traditie te plaatsen. Misschien een traditie die zich nog moet vormen. Net als ik heeft ze zich bij de Klimaatdichters aangesloten. Qua poëtische traditie zijn haar gedichten vrij maar maakt ze gebruik van stijlfiguren en enjambementen en doet dit zorgvuldig waardoor haar gedichten aan zeggingskracht toenemen. Als klimaatdichter is ze van het deel dat niet met een bestraffende vinger naar onrecht en veroorzakers van natuur- en klimaatschade wijst maar beschrijft ze situaties waar je als lezers je eigen conclusie mag en kan trekken.
Met deze bundel levert Monique Wilmer-Leegwater niet alleen bundel af die tot nadenken aanzet, maar vooral ook een bundel waarin taalgevoel en beschrijvingen van de mens-natuur relatie centraal staan.
Als ik dan terugga naar de tekst op de achterkant van deze bundel dan kan ik concluderen dat de redacteur die de tekst heeft geschreven met veel gevoel voor dramatiek de kern van de bundel heeft weten te beschrijven. Dat dit een reflectie in poëzie is, mag duidelijk zijn. Een frisse en wat mij betreft bloemrijke bundel die het verdient gelezen te worden ook buiten de groep van in klimaat geïnteresseerde poëzieliefhebbers.
Het gedicht dat ik koos om hier te plaatsen staat in het hoofdstuk ‘Notities van een klein toneel van onvolkomenheid’ en is getiteld ‘ Exodus’ .
.
Exodus
.
Het kind zingt een merellied, pikt wormen uit de aarde.
We imiteren vogels, er ligt een noodzaak in hun blijven.
Zoals het groen, de sterren, de sterren op het water, een gouden zon
in gedachten onze hemel zijn.
.
Aangevreten, uitgesleten, zijn bekoorlijk lijf kapot en zwart.
Niemand die hem nog herkennen kan, zijn naam durft
uit te spreken.
.
Zo leeg, zo kaal, zo schraal.
Vind je vergeldingsgdrang in genen, kent expansiedrift
een grens?
.
We weten nu hoe mooi hij was, hoeveel wij van hem hielden.
Hier is hij niet en waar is hij gebleven. We lopen en
we lopen maar, honden en katten kleven aan onze benen.
Niemand weet van wie ze zijn, of ze bij iemand horen.
.
Lieke Marsman
Man met hoed
.
Lieke Marsman (1990) debuteerde als dichter in Tirade. Haar eerste bundel, ‘Wat ik mijzelf graag voorhoud’, verscheen in 2010. Ze kreeg daarvoor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, de Liegend Konijn Debuutprijs en de C. Buddingh’-prijs. In 2014 verscheen haar tweede bundel, ‘De eerste letter’.
In de bundel ‘Man met hoed’ zijn deze eerste twee bundels van Lieke Marsman bijeengebracht. De bundels worden bovendien aangevuld met vroeg en minder vroeg werk, en met enkele vertalingen. Laura Demelza Bosma schrijft in haar recensie van deze bundel op Meandermagazine.nl :
“Hoewel de dichteres allerlei thema’s aansnijdt die stof tot nadenken (en navoelen) brengen, zorgt ze er eerst voor dat haar lezer met haar op één lijn komt zitten. Daarna komt ze met gedachtenladders, die kunnen alle kanten op maar beloven hoe dan ook diepgang én amusement. In een enkele zin kan Marsman ogenschijnlijke contradicties verenigen, zoals bijvoorbeeld kwetsbaar en cool.”
In april 2018 werd in Marsmans bovenrug een kwaadaardige bottumor ontdekt die met succes operatief kon worden verwijderd. Als gevolg van deze ingreep kon Marsman haar rechterarm weliswaar bewegen, maar niet meer omhoog doen. In ‘De volgende scan duurt 5 minuten’ uit 2018, beschreef ze dit proces. Deze dichtbundel werd in het Engels vertaald door de in Nederland opgegroeide Britse dichteres Sophie Collins.
In 2021 kwam van Marsman de dichtbundel ‘In mijn mand’ uit. In diezelfde maand werd zij voor de periode van 2021-2023 benoemd tot Dichter des Vaderlands. In 2023 verscheen de bundel ‘Ter gelegenheid van poëzie’ met gedichten en stukken die ze schreef als dichter des vaderlands.
Uit de bundel ‘Man met hoed’ komt het gedicht ‘Jarig’ dat oorspronkelijk verscheen in ‘Wat ik mijzelf graag voorhoud’ uit 2010.
.
Jarig
.
Ik dacht dat ik mezelf een boek ging geven,
maar het werd een plant
Ik had geen plaats voor een plant,
want ik had er al veel te lang aan gedacht
.
Soms word ik ’s nachts wakker en kijk ik of mijn buik nog plat is
Meestal is het te donker om iets te zien
Dat is niet gek, het is nacht
.
Meestal is mijn buik vol
Zo vol als een buik nadat ik cake heb gegeten
Cake, mijn hele verjaardag lang
.
Spanriem
Hans Depelchin
.
Vorig jaar verscheen ‘Spanriem’ de debuutdichtbundel van de Vlaamse dichter, schrijver en performer Hans Depelchin (1991). Depelchin studeerde vergelijkende moderne letterkunde in Gent en drama aan het conservatorium in Antwerpen. Voor deze bundel publiceerde hij al de roman ‘Weekdier’.
Eerder publiceerde Depelchin gedichten in De Revisor, Kluger Hans, Deus Ex Machina, DW B en het Liegend Konijn. In een recensie van ‘Spanriem’ op Tzum lees ik het relaas van een recensent die allengs positiever wordt over deze bundel. Voor ik deze recensie las had ik al een gedicht uitgezocht uit de bundel die ik hier wilde delen. Erik-Jan Hummel van Tzum had dit gedicht ook al opgemerkt. Alle reden dus om juist dat gedicht hier te delen.
.
mijn lief is nieuw hier
ze zegt dat niezen een orgasme is
in het klein en dit terras bij zevenendertig graden
haar aan haar geboortestreek doet denken
in Frankrijk
alleen zijn de mensen stiller hier
hebben ze meer te overpeinzen
of cijferen ze zichzelf weg
ten voordele van de geschiedenis
die over hen heen stolpt
in glasramen, over ons
verstekelingen.
ze maakt een foto die ze zal inkaderen
ophangen is overdreven, waar wij samenwonen
moet er plaats zijn voor voltage
een donjon, een nest
omheind met stroom
.
Witte handschoenen
K. Schippers
.
In 2014 kwam van K. Schippers (1936-2021) de bundel ‘Fijn dat u luistert’ uit. Literair weblog Tzum schreef over de poëzie van Schippers: In het gros van zijn gedichten komt de opzet en inhoud als simpel naar voren, maar daarachter gaat een wereld aan ideeën schuil. Lezend in deze bundel moest ik hieraan denken. Wanneer ik schrijf over een gedicht of een bundel is dat wanneer ik een aanleiding in het dagelijkse leven heb en dan aan een specifiek gedicht of bundel moet denken, of wanneer ik een bundel lees en dan naar aanleiding van een gedicht in die bundel moet denken aan een gebeurtenis of onderwerp. Bij het gedicht ‘Witte handschoenen’ rijst de vraag of schoonheid van vroeger meer waard is dan schoonheid van nu? Maar er is meer.
In het geval van ‘Fijn dat u luistert’ was er eerst de bundel. Lezend in deze bundel blijft mijn oog en aandacht dus hangen bij het gedicht ‘Witte handschoenen’. De reden is dat in dit gedicht iets wordt gedaan wat zogenaamd niet mag of kan; een tekening aanpakken zonder witte stoffen handschoenen. Je ziet het wel vaker in documentaires of in films of op televisie dat oude, fragiele maar ook minder fragiele tekeningen, boeken of prenten ter behandschoende hand worden genomen. De reden van de handschoen was volgens mij dat de blote handen chemicaliën zouden kunnen bevatten of zweet of belangrijker nog: schimmelsporen, en dat daardoor het papier aangetast zou kunnen worden.
Op de website van het Zeeuws archief lees ik dat de handschoenen daar in de ban zijn gedaan. Want: “ook hier is het de ervaring dat ze meer schade toebrengen dan dat ze het stuk beschermen. De bezoeker kan het papier niet goed vasthouden en ze passen vaak bijzonder slecht. Het risico op onder meer scheuren en kreukels is dan erg groot. Het werkt een stuk veiliger met schone en droge handen.”
Een kort onderzoekje op internet wijst uit dat de witte handschoenen steeds vaker als vooral lastig en overbodig worden gezien, en dat de handen goed wassen voor het aanpakken van oude manuscripten, prenten en papier, meer dan voldoende bescherming is. Dat soort gedachten heb ik dan en daardoor wordt zo’n gedicht van K. Schippers alleen maar meer waard voor mij.
.
Witte handschoenen
.
In de British Library mogen we prenten
bekijken, zorgvuldig, met witte
handschoenen aan, dat wel.
.
De conservator is even weg, komt terug
met een tekening van een vrouw, geloken
ogen, het haar opgestoken.
.
Hij legt het model uit de zeventiende eeuw
neer voor een studente. Ze draait haar
handen om zo van ‘handschoenen’?
.
Hij knikt van ‘laat maar’. Ze mag alles
aanraken, is nog mooier dan de schoonheid
uit de zeventiende eeuw.
.
Dan
Joost Oomen
.
Dichter, schrijver, columnist, drummer en performer Joost Oomen (1990) debuteerde in 2011 met de dichtbundel ‘Vliegenierswonden’. Hij was huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen en stadsdichter van Groningen en won in 2011 het Hendrik de Vriesstipendium voor nieuwe literatuur. In 2021 werd hij door de Volkskrant uitgeroepen tot hét literaire talent van dat jaar. Na tien jaar lang langs alle poëziepodia van Europa te trekken verscheen in 2023 eindelijk zijn dichtbundel ‘Lievegedicht’. Joost Oomen staat dit jaar voor het eerst op de Nacht van de Poëzie dat op 7 oktober plaats vindt in Utrecht.
Uit zijn laatste poëziebundel ‘Lievegedicht’ nam ik het gedicht ‘Dan’. En hoewel Onno-Sven Tromp in zijn recentie op de Meanderwebsite heel terecht stelt: “Als er in ‘Lievegedicht’ één ding duidelijk wordt, dan is het wel dat Oomen een hongerige en dorstige dichter is. De liefde van de dichter gaat duidelijk door de maag. Er staat in de bundel bijna geen enkel gedicht waarin geen eten of drinken voorkomt, variërend van pudding tot ananaszee en van lolly’s tot roomboter.” is er in dit gedicht slechts sprake van het delen van een nectarine.
.
Dan
.
eerst heb je elkaar
nog nooit gezien
dan heb je elkaar gezien
maar weet je het nog niet
bijvoorbeeld op een groot feest waar je
later van weet dat je er allebei was
als dichte sneeuw
waarin geen vlok geen vlok
de ander zag
maar uiteindelijk samen
in een dekbed belandde
.
dan zie je elkaar
voor de eerste keer
.
dan zoen je voor de eerste keer
dan wordt het opeens april
dan hou je van elkaar
dan deel je een nectarine
.
dan leer je steeds beter
hoe de ander het liefst door de stad wil fietsen
en doe je dat vervolgens ook
dan word je een keer nat
zo nat dat je je schoenen leeg kunt gieten
bij thuiskomst op de donkerblauwe mat
.
en je gaat allebei op blote voeten naar boven
je gaat in bed liggen met twee koude regenlijven
stijf tegen elkaar aan
.
dan heb je één keer ruzie in datzelfde bed
dan heb je geen keer ruzie in datzelfde bed
zie je springbalsemien en knijp je erin
dan word je gelukkig en bijt je zachtjes in haar nek
.
dan zegt ze dat ze niet meer slapen kan
voordat jij ‘tot morgen’ hebt gezegd.
.
Het langzaam voorover vallen
Alja Spaan
.
Het schrijven van een recensie is geen sinecure. Voor mij niet althans. Ik lees een bundel eerst vluchtig door, scan wat gedichten her en der en daarna lees ik de bundel een keer helemaal achter elkaar secuur door. Ik maak aantekeningen en begin te schrijven. Tijdens het schrijven blader ik terug, herlees ik en toets ik wat ik vind aan de pagina’s in een bundel.
Een recensie schrijven is werken en genieten (als de bundel daar aanleiding toe geeft) ineen. In het geval van het recenseren van de bundel ‘Het langzaam voorovervallen’ van Alja Spaan (1957), uitgegeven door uitgeverij P afgelopen maand komen er nog wat verwachte extra complicaties bij. Want niet alleen vorm ik samen met Peer van de Hoven en Alja Spaan het bestuur van Meandermagazine.nl maar ik ken Alja al ruim 15 jaar en durf ik te zeggen dat we goed bevriend zijn, een vriendschap die zich uitte in samen een gedichtenbundel publiceren (Je hebt me gemaakt met je kus) en voordragen op podia die zij of ik organiseerden.
Desalniettemin is het me elke keer weer een grote eer om haar dichtbundels te recenseren. Omdat ik ook een groot bewonderaar ben van haar poëzie. Ik lees bijna dagelijks haar gedichten die ze publiceert op haar website aljaspaan.nl maar elke keer weer als Alja een bundel publiceert (dit is al haar 7e dichtbundel) ben ik nieuwsgierig naar de inhoud.
In ‘Het langzaam voorovervallen’ staan gedichten die Alja schreef in de periode januari 2019 – januari 2021. Wekelijks las ze toen voor in een zorginstelling voor ouderen waar de jongste luisteraar 72 was en de oudste 99. De bundel ademt kwaliteit. Een mooi vormgegeven bundel met een lichte omslag met aan de binnenkant een dubbele omslag met informatie over de bundel en over Alja. Vierenvijftig gedichten over de duur van twee jaar, wekelijks een gedicht. De snelle rekenaar begrijpt dat er bijna een jaar ontbreekt, het Coronajaar toen zorginstellingen hermetisch afgesloten waren voor buitenstaanders.
Dan de gedichten. Lezend in de bundel valt me elke keer weer op, over wat een geweldig observerend vermogen Alja beschikt. Een groot oog voor detail en voor de mensen aan wie ze voorlas. Alja kijkt en luistert, ziet maar oordeelt nergens. Ze beschrijft een wereld die aan haar langs trekt. Het lijkt een samenleving, een wereld onder een stolp, bevroren in de tijd. Door haar gedichten, die eigenlijk één doorlopend verhaal zijn, leer je de mannen en vooral vrouwen in het tehuis kennen. De heer D. mevrouw Z., mevrouw V., mevrouw A., de heer T. en mevrouw D. waar de bundel mee opent. Door de gedichten van Alja komen ze tot leven en los van het papier.
Herkenbare situaties voor wie ooit te maken kreeg met ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. Het voortdurend terugkerende wachten (zoals Pom Wolff heel scherp al beschrijft in zijn recensie van deze bundel op pomgedichten.nl), de verveling, het in slaap vallen, het ‘roddelen’ over de andere inwoners maar ook de verwarring bij de ouderen, het overlijden van een medebewoner en de herinneringen. Heel terloops, maar voor de goede verstaander en lezer van haar vorige bundels, komen de vader en de moeder van Alja als vanzelfsprekend langs in haar gedichten. De groep die ze voorleest vertoont gelijkenissen met de herinneringen die Alja heeft aan haar moeder.
De gedichten in deze bundel schilderen, in de bekende bijzondere stijl van dichten van Alja: tweeregelige gedichten waarbij de zinnen in elkaar overlopen, een wereld waarin het verleden net zo tastbaar aanwezig is als het heden. Met veel plezier en nieuwsgierigheid las ik de bundel in één ruk uit en voelde me onderdeel van een wereld die ik niet van dichtbij ken maar waarvan ik nu wel het gevoel heb dat ik weet hoe het eraan toegaat, wat er speelt maar vooral een wereld die ik mag kennen door de ogen en de taal van Alja.
Ik ben het helemaal eens met mevrouw Z. (om een andere reden maar desalniettemin) aan het einde van het gedicht ‘het oude litteken’ op pagina 49 “mevrouw Z. hoewel teleurgesteld / dat we niet gaan handwerken, noemt mij een cadeau.” En een cadeau is ook deze bundel. Ik zou vele gedichten hier, ter illustratie van alles wat ik hierboven heb geschreven willen delen maar ik kan geen keuze maken. Elk gedicht is raak, ontroert, verbaast, vertedert, stemt tot nadenken, maakt verdrietig of juist blij. Ik kan alleen maar zeggen; Koop deze bundel, het zal geen moment teleurstellen, lees en herlees deze gedichten en geniet van de taal en de poëzie van Alja. Om toch een gedicht hier te delen koos ik voor het gedicht op pagina 35 getiteld ‘het bepalend tijdstip’.
.
het bepalend tijdstip
.
De heer P., naast me, glimlacht de hele tijd maar zegt niets. Hij is
de eerste, ik duw hem tegen de tafelrand
.
vraag hoe zijn week was en hij knikt. In een verloren moment heeft
hij eens gezegd dat er zoveel overbodig geklets
.
is en ik heb dat natuurlijk beaamd maar er zijn tien vrouwen die dat
bestrijden en zelfs die ene andere man, mij
.
elke keer uitleggend hoe zijn gehoorapparaat werkt en ik de techniek
prijzend, houdt van dat oeverloos geleuter. Dat komt,
.
zegt hij, omdat hij zo’n romanticus is en hij legt zijn lange, witte en
benige hand over de mijne. De dames
.
zijn niet gecharmeerd, er heerst een virus, iedereen kucht en niemand
wil weten hoe groot de rol van de ander was,
.
niet echt tenminste of alleen door de ogen van Annie M.G. Mevrouw
de B. schatert, o, zegt ze, dat venijn!
.
Ik ben met haar naar zee geweest
Koenraad Goudeseune
.
Van de Vlaamse dichter Koenraad Goudeseune (1965-2020) is in 2022 de bundel ‘Nagelaten gedichten’ verschenen. Goudeseune was ongeneeslijk ziek en koos voor euthanasie in plaats van een chemobehandeling die hem weinig kans op genezing bood. In de laatste fase van zijn leven schreef hij een reeks afscheidsgedichten. Twee jaar na zijn dood is van hem deze bundel uitgegeven. Op de website van Meander is een recensie verschenen van Herbert Mouwen die de moeite waard is te lezen.
Lezende in deze bundel bleef mijn oog hangen bij het gedicht ‘Ik ben met haar naar zee geweest’, een bijzonder mooi liefdesgedicht waar ik, wonend op een paar minuten lopen van zee, veel in herken.
.
Ik ben met haar naar zee geweest
.
Ik ben met haar naar zee geweest, ik moest haar laten zien
wat ik, als ik in mijn eentje ben en aan haar denk, gedurig zie.
Oog in oog met wat mijn hart te boven gaat, hoopte ik er rust
te vinden, soelaas, de oorzaak, een nieuw begin dat ik alleen
.
met haar zou kunnen delen. Maar zij was nog mooier daar.
Gezegd kreeg ik van dit alles niets en nu ik weer alleen ben
en alleen kan denken aan wat ik zeggen wilde, zie ik haar
opnieuw, de wind maakt haar zomers kleedje dartel, op blote
.
voeten zet zij de stappen die ik zet, een zelfde levend wezen,
enkel door biologie gescheiden en, naar Plato’s leer, op zoek.
Was het mij maar één keer gegeven niet te zitten schrijven
.
over wat onmogelijk kan hersteld of nog eens komen – vrede
had ik met het leven en onuitstaanbaar vond ik alles wat
poëzie wil zijn. Ik zou haar noemen, zonder woorden, mijn.
.
Vindersloon
Monica Boschman
.
Van dichter, schrijver en schrijfdocent Monica Boschman (1965) is bij uitgeverij U2pi de bundel ‘Vindersloon’ verschenen. Eerder publiceerde Monica de bundels ‘Nieuwe wegen voor Mariken’ in 2019 en ‘Zeerslag’ in 2018. Haar gedichten waren te lezen in het tijdschrift DICHTER, in MUGzine nummer 14 en in bloemlezingen. Daarnaast ken ik Monica van haar deelname aan de Gedichtenwedstrijd van poëziestichting ongehoord! waar ze tweemaal derde werd, in 2020 en in 2022.
Maar nu dus haar derde dichtbundel ‘Vindersloon’. Een mooie uitgave met 7 hoofdstukken. Lezende in haar bundel valt me haar taalgebruik op; helder en duidelijk, geen grote woorden of stijlfiguren maar poëzie in een taal die iedereen kan lezen en begrijpen. Poëtisch taal, dat zeker. Veelal vanuit de ik persoon geschreven lijken dit persoonlijke gedichten maar nergens is het sentimenteel of verwordt het tot getuigenispoëzie, het is alsof de dichter vanuit een helicopter-perspectief naar de eigen ik kijkt en daarvan verslag doet.
Ik heb geprobeerd een lijn te vinden in deze bundel maar die is er niet echt volgens mij. En dat hoeft ook helemaal niet vind ik. Tegenwoordig lijkt het alsof poëziebundels één geheel moeten zijn, met een thema dat door de hele bundel wordt uitgewerkt. En dan nog het liefste in hele lange proza-achtige gedichten. Ik ben niet van die school en Monica Boschman ook niet. Haar gedichten staan op zichzelf en beslaan nooit meer dan een pagina.
Toch is er wel iets te zeggen over de indeling en de verschillende hoofdstukken. De bundel begint met het gedicht ‘Kijk’ en dat gedicht staat op zichzelf alsof de dichter duidelijk wil maken dat dat precies is wat je moet doen, kijken. Ik lees in dit gedicht ook een kijk op het dichterschap. ‘Er zijn er met het hoofd omhoog, de ogen gericht op boven’ en in de tweede strofe ‘Er zijn er met het hoofd recht, ze leven op ooghoogte / daar waar ze bij kunnen’. In de derde strofe: ‘Er zijn er met het hoofd naar beneden, hun nekbotjes / nemen een gebogen vorm aan, de blik volgt’ en in de vierde strofe ‘Er zijn er die voortdurend omkijken. Er zijn er / met het hoofd ver voor het lichaam uit’.
Ik denk dat Monica met dit gedicht haar bundel heeft samengevat. Er zijn vele manieren om poëzie te schrijven, met het hoofd in de wolken, in het hier en nu, te neer geslagen of met een vooruitziende blik. In deze bundel komen deze vier typen van poëzie schrijven voor.
Dan de hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk ‘Waar jij net liep, loop ik’ beweegt en ontmoet de dichter. Of het nu de ontmoeting is uit het openingsgedicht van dit hoofdstuk, de schommel in de lucht, de schemer onbemand op doortocht of de menigte die inhaakt en van links naar rechts meedeint in de feestzaal, alles beweegt in dit hoofdstuk en de taal beweegt mee. Tot aan de dichter zelf in het gedicht ‘Etude’ waar ze schrijft ‘Mijn mond geeft adem’.
In het tweede hoofdstuk ‘Zilver van berkenbos’ krijgen de vogels en de bomen menselijke trekjes; het bos is zelfs boos of ‘hing te drogen met knijpers aan een lijn in de klas’. Maar ook een zwerfkei laat weten ‘Het donkert onder mij / dicht van aarde.’ In het derde hoofdstuk ‘De boeggolf en het uitdeinen’ speelt de water dan weer de hoofdrol (de zee, een rivier, een bron) maar niet zozeer het water zelf als wel alles wat er zich afspeelt op en rond het water.
In het vierde hoofdstuk ‘Het uitblijven van antwoorden’ gaan de gedichten over het leven, het bloeien, een hogere macht. Wat is er te verwachten van het leven, hoe zal het verlopen, Maslov komt langs en eigenlijk geeft de dichter zelf in het gedicht ‘Hoeveel, wanneer en waar’ het antwoord; ‘Je moet een verhaal hebben of maken’ en dat is wat ze doet. Het vijfde hoofdstuk ‘Alvast wat knoopjes los’ laat zich makkelijker duiden. Hier lees ik het verloop van een liefde, een geschiedenis met een angst ‘niet meer worden aangeraakt’ die overgaat in het ‘meeslepen van het verleden’ naar ‘Nu veeg ik jouw adem van mijn huid’.
In het hoofdstuk ‘Een taaie in de ring’ is daar de vader die aan Alzheimer leidt, naar woorden en dingen zoekt, tot aan zijn overlijden. In dit hoofdstuk het gedicht ‘Hij leeft zijn moeder na’ waarin de titel van deze bundel op zijn plaats valt. Tot slot het laatste hoofdstuk ‘Naar onbekende streken’ waar een aantal thema’s opnieuw aan de orde komen. Waarmee de cirkel rond is, waarmee de gedichten in deze bundel allemaal een plek kunnen krijgen in de kijk op het dichterschap uit het openingsgedicht. Van dromen naar kijken, naar verduren en tot slot met het hoofd ver voor het lichaam uit de wereld tot je nemen.
De taal van Monica Boschman is prettig leesbaar, haar thema’s herkenbaar en met deze bundel geeft ze een kijkje in haar persoonlijk en gevoelsleven waar je na lezing met gemengde gevoelens aan terugdenkt en waar je, gedichten uit terug wil lezen. Los van de context, om te kunnen bekijken waar je je als lezer bevindt, waar je zelf met je hoofd beweegt, omhoog, recht vooruit, naar beneden of vooruit gestoken.
Om je nieuwsgierigheid een beetje te kietelen hier het gedicht waar de bundel zijn titel aan ontleent.
.
Hij leeft zijn moeder na
.
al zijn de namen anders, van het huis
en van de mensen. Hij onthoudt zich
van onthouden en ook weten
.
is al ver gewist. Mijn naam geeft stem
aan wat vergeten is, waarbij herhalen
elke bodem mist.
.
We delen het vindersloon
wanneer een liedje zijn ogen kent
of een lepel zijn hand beweegt.
.
Op vleugelvoeten gaan we
door gangen. We weten
de helft van de weg.
.
Op falende furiën, mieren en ander leven
Odile Schmidt
.
Voor mij ligt de bundel ‘Op falende furiën, mieren en ander leven’ van Odile Schmidt (1965). Deze bundel uitgegeven door uitgeefhuis De Manke God is een uitdaging. Een uitdaging voor mij als lezer maar zeker ook als recensent. Er zit zoveel in deze bundel dat het moeilijk is te bepalen waar ik zal beginnen.
De bundel is netjes uitgegeven, mooie bladspiegel, intrigerende tekst op de achterflap en zeker ook, een bijzondere titel. De bundel begint met drie ‘quotes’ van Leonard Cohen (tweemaal) en Charles Bukowski. Niet de minste en de laatste één van mijn favoriete dichters. De tekst op de achterflap vraagt ook enige kennis van de Griekse mythologie maar Odile beschrijft in een brief aan haar uitgever duidelijk aan wie ze deze bundel opdraagt, aan hen die wraakzuchtig zijn en veranderen in de vriendelijken. Een verlichte staat van zijn, waarin het recht, de vergeving en het licht ten opzichte van het duister, de wraak en de vergelding zegeviert. Voor ieder die ooit van wraak naar vergeving is gegaan een herkenbare situatie.
Dan de inhoud. In het eerste hoofdstuk wordt meteen de toon gezet. Dit zijn geen ‘gemakkelijke’ verzen. Odile Schmidt vraagt wat van de lezer maar die lezer krijgt er dan ook wat voor terug. In het eerste hoofdstuk ‘Onderhevig aan functies van X en Y’ komt de cirkel, de ring, de kring, de oneindige lijn steeds opnieuw in een andere vorm terug. Of het gaat over spiralen of rolpatronen, ik herken de doorgaande lijn. Daarbij nodigen titels als Necker kubus (wat was dat toch ook weer?) en de Möbiusband uit tot nader onderzoek. De optische illusie en de ruimtelijke structuur gevoegd bij ‘Scharnierpunt’ en ‘Uit een rib’ doen me geloven dat hier een relatie wordt beschreven, de relatie van de dichter ten opzichte van het leven. Het laatste gedicht in dit hoofdstuk ‘Toekomstmuziek’ eindigt met de zin ‘wat rest is een puntenwolk’ waarmee de dichter voor mij aangeeft dat alles (het leven) altijd doorgaat maar wel degelijk uit losse onderdelen bestaat.
In de twee hoofdstukken die volgen ‘Ik kan slechts falen’ en ‘Mislukte liefdes of gedichten’ komt de relatie opnieuw naar voren, de relatie met een vader, een moeder, een kind. Geboorte en dood komen aan de orde en de liefde voor de ander. In ‘Verzoeningsruimte’ is er ruimte voor contemplatie; wat is de reden voor het bestaan, het falen, en opnieuw vanuit twee gezichtspunten bekeken (X en Y). Tot slot ‘Wereld delen’. In dit laatste hoofdstuk krijg je als lezer meer inzicht in hoe de dichter zich verhoudt tot de wereld om haar heen. De letterlijke wereld dit keer; de Waddenzee, Beverwijk, Noordzee, Marseille. Ze eindigt met het gedicht ‘Café Eijlders’ waarin ze haar geboorte als dichter beschrijft. Na het leven, de liefdes, het verleden en de familie is er nu tijd voor de dichter. De dichter die in soms raadselachtige zinnen de lezer meeneemt in haar binnenwereld die ze wil delen.
Of de furiën gefaald hebben, of de wraakzucht ten opzichte van het leven wint of juist de vergeving en het licht zegeviert, de dichter laat je als lezer zelf de conclusie trekken. Zoals gezegd is deze bundel niet voor lezers die even een gemakkelijk gedicht willen lezen, of even een korte vlucht willen uit de dagelijkse sleur. De gedichten in de bundel zetten aan tot nadenken over de inhoud, over de betekenis en geven je inzicht in wat de dichter beweegt.
Ik kies als voorbeeld van het voorgaande het gedicht ‘Uit een rib’ waarbij je meteen een idee hebt (Eva uit de rib van Adam) dat je wil toetsen aan wat er beschreven staat. Waarom tweemaal een X? Omdat Eva onderdeel is van Adam (zijn rib)? En de tuin van Eeden? Twee punten verbinden, meer niet.
.
Uit een rib
.
Mijn gevoel lijkt een verre reiziger aan de horizon
waar de golven en sprongen aan het zicht onttrokken zijn
.
hoe kan ik uit een nullijn gedichten schrijven
Een gat in een sok stoppen zonder klos
.
Ik wilde niet meer achteromkijken
,
X1: ik zeurde om een rozenstruik
X2: hij bloeit in de gevonden tuin
.
X1′: ook rozen hebben water nodig
X2′: de gieter staat in een ander huis
.
X1”: dat ene verhaal is verdwenen
X”2: alles paste in een bus in de schuur zonder slot
.
twee punten verbinden, meer niet
.














