Site-archief

Tussen droom en daad

Eddy van Vliet

.

In een Vlaamse kringloopwinkel kocht ik de bundel ‘Tussen droom en daad’ De 200 bekendste gedichten uit de Vlaamse poëzie van de middeleeuwen tot nu, uit 1989 (wat ‘nu’ dan gelijk in een zeker perspectief plaatst). De bundel is samengesteld door dichter Eddy van Vliet (1942-2002). De bundel is opgehangen aan de versregel “tussen droom en daad staan wetten in den weg en praktische bezwaren” uit ‘Het Huwelijk’ van Willem Elsschot.

Op de achterkant van de bundel lees ik dat iedereen wel een aantal versregels uit het hoofd kent (dat klopt denk ik wel), maar wie herinnert zich het vervolg, of weet waar het bewuste gedicht te vinden is? Dat was de reden dat het PoëzieCentrum Eddy van Vliet vroeg op zoek te gaan naar de 200 meest geciteerde gedichten uit de Vlaamse poëzie. Als laatste regel staat er dan nog: “Hoewel bezwaard met de ballast van de actualiteit, maken vele versregels deel uit van ons collectief geheugen. Met deze bloemlezing wil Van Vliet deze poëtische kennis opfrissen en bewaren”. Een nobel streven en volgens mij goed gelukt.

Omdat het altijd moeilijk kiezen is uit 200 gedichten heb ik dan maar gekozen voor een gedicht van Eddy van Vliet zelf. Het betreft hier het gedicht ‘Verliefd’, oorspronkelijk gepubliceerd in de bundel ‘De binnenplaats’ uit 1987,  een heerlijk realistisch gedicht over verliefd zijn.

.

Verliefd

.

Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan.

Afspreken in cafés op de sluitingsdag.

Aan de verkeerde zijde van bruggen staan.

Tussen duim en wijsvinger, als brandende as,

het fout begrepen telefoonnummer.

Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver.

Liefde als een veelvoud van vergissingen.

.

Onbeholpen woorden als zoëven op zak en

zoveel zin om, los van de wetten

van goede smaak en intellect, te schrijven

dat van de stad waar je elkaar voor het eerste zag,

een plattegrond bestaat, waarop een kus,

die het nauwelijks was, geregistreerd werd.

.

V/9

Patrick Conrad

.

Patrick Conrad (1945) is een Vlaams dichter, scenarioschrijver, filmregisseur en schrijver van (misdaad)romans. Hij was met Nic van Bruggen medestichter van het Antwerpse dichtersgenootschap Pink Poets (1972-1982). Dit was een manifest tegen het realisme, dat Gentse dichters rond tijdschrift Yang voorstonden. Ook speelde het verlangen mee om de stad na de roerige jaren zestig in een tweede avant-gardegolf op te nemen. De roze kleur was geen kenmerk van homoseksuele geaardheid, maar stond voor een hip, elitair tintje, vergelijkbaar met de ‘fine-fleur‘ of ‘the very pink in the mode’.

Tot de groep traden andere dichters toe, bijvoorbeeld Paul Snoek en Hugues C. Pernath. De Pink Poets was een initiatief van de twee dichters. Toen ze er weinig meer in zagen ontbonden ze de club na tien jaar met een eenvoudige persmededeling. Conrad zag zichzelf als dandy stadsdichter, verbonden door een maniëristische, of decadentistische visie op het kunstenaarschap. De gedichten van Conrad van de jaren zestig bestaan uit fragmenten van beelden, geconcentreerd als de aanslag van pianotonen, een kort impromptu, elegische schetsen van een gestileerde erotiek, met fin de siècle bedwelming.

Zijn werk werd vertaald naar onder andere het Engels, het Frans en het Duits. Conrad debuteerde in 1963 met de bundel ‘Cezar en Jezabel’ waarna nog 20 bundels zouden volgen. In 2023 kwam zijn laatste bundel uit getiteld ‘De zwarte zangen’. In het jaar daarvoor de bundel ‘Oude, koude nachten’ memoires in 100 gedichten. Uit deze bundel nam ik het gedicht ‘V/9’.

.

V/9

.

Hij was het oog dat naar de wereld keek,

als naar een landstreek die langsloopt.

Dan naar jou en dan,

als naar een parodie van zichzelf,

naar zichzelf.

.

Zijn takken raken de grond,

zijn schors scheurt en splijt

en uit de barsten in zijn huid van hout

vloeit traag als uit een jonge wonde

het hars van zijn hart.

.

Inkeer vouwt hem dicht als een oude krant

en woorden schieten tekort

om te beschrijven hoezeer hij haar mist

zodra ze beneden op straat de mist ingaat.

.

Onschuldig, of hij wou niet omkijken

George Gerardus Theodurus Rustwijk

.
De Surinaamse dichter, schilder, tekenleraar, fotograaf, decorontwerper en schrijver George Gerhardus Theodorus Rustwijk (1862-1914) is bij ons geen bekende naam. Ik kende deze dichter ook niet tot ik een poosje geleden een artikeltje las over een podcast met de titel ‘Een verborgen Surinaamse schat’ van Mathieu Wijdeven. Rustwijk was zijn betovergrootvader en Wijdeven wist niets van hem tot zijn moeder een aantal jaar geleden een paar regels voor hem voordroeg  (omdat hij liefdesverdriet had) uit een gedicht van Rustwijk. Wijdeven ging op zoek naar zijn onbekende betovergrootvader en ontdekte dat hij een ver familielid had dat ook zijn roeping vond in de kunsten.

Na zijn dood (het was één van zijn laatste wensen) verscheen: ‘Matrozenrozen – Nagelaten dicht- en andere werken van G.G.T. Rustwijk’, H. van Ommeren, 1915, Paramaribo, met als extra vermelding: De luimige stukken zijn meest alle naar ware gebeurtenissen. Deze zin tekent zijn gedichten, stukken op rijm met een humor die ons tegenwoordig maar flauwtjes tot glimlachen aanzet. Zijn verzen waren echter populair op de reciteer-verjaardagsavondjes van die tijd en dragen dan ook bij tot het tijdsbeeld.

.

Onschuldig, of hij wou niet omkijken
.
.
Hij zag een eindje touw
Vlak midden op de weg,
En zei: ‘Ik neem het mee,
Het is gebonden vast
Aan heg noch ook aan steg,
‘k Ben met die vondst tevree.’
.
.
Nu sleept hij ’t eindje met zich voort,
En wil niet ommekijken.
Zo, dacht hij – komt hij aan, wien ’t hoort,
Zal ’t best mijn onschuld blijken
.
.
Hij sleept het, zoekt ’n slachtplaats op,
Waar men zulk touwtjes koopt;
Doch nu de koop gesloten is, daar
Dreunt het om zijn kop: ‘Jouw dief! –
Die op den dag mijn beste beest verkoopt.’
Onschuldig was die arme hals,
Hij wou niet ommekijken.
Hij wist van ba noch boe,
Zelfs toen hij tachtig pop zou krijgen
Voor ’t luttel eindje touw.
Dit smeekt hij rechters te geloven,
En zweert het met de hand naar boven,
Hij wist niet dat aan ’t andre eind
Gebonden was een koe.
.
.

Onsterfelijke liefdesverzen

De kat

.

Dat je liefdespoëzie niet altijd aan een geliefd persoon hoeft te wijden blijkt uit de bundel ‘De liefste’ onsterfelijke liefdesverzen bijeengebracht door Paul Claes uit 1995. In deze bundel staat bijvoorbeeld een liefdesverklaring aan de kat. Voor iedereen die katten of poezen heeft zal dit niet raar voorkomen. Toch weet Charles Baudelaire er in dit gedicht een twist aan te geven door in de kat op zijn schoot zijn vrouw te herkennen.

Charles Baudelaire (1821 – 1867) was een Frans dichter en kunstcriticus schreef ‘Les Fleurs du mal’ in 1857. Het gedicht ‘Le chat’ komt uit deze bundel welke verscheen in juni 1857 in Parijs. Er waren elfhonderd exemplaren gedrukt voor de verkoop, en nog eens twintig exemplaren buiten de handel gedrukt op fijn papier. Binnen een maand startte de Franse regering een actie tegen de auteur en de uitgever, waarbij ze hen beschuldigden van aantasting van de publieke moraal. Op 20 augustus erkende een Franse rechtbank de literaire waarde van het boek als geheel, maar eiste dat zes gedichten op morele gronden werden verwijderd. Dit waren gedichten met een seksuele inhoud en gedichten over lesbiennes en homoseksualiteit. Dit zorgde echter alleen maar voor sensatie, en tegen de daaropvolgende zomer was de eerste druk van Les Fleurs du mal uitverkocht.

Voor de ware liefhebber heb ik het gedicht ‘Le chat’ zowel in het Frans als in de Nederlandse vertaling van Paul Claes hieronder opgenomen. Het volledige gedicht bestaat uit deel I en II. Ik heb hier slechts deel I opgenomen.

.

De kat

.

Kom, mooie kat, hier op mijn hart dat smacht;
    Verstop de klauwen van je poten,
En laat mij plonzen in je ogenpracht,
    Met agaat en metaal doorschoten.

.

Wanneer mijn vingers in volkomen rust
    Je kop en soepele rug bestrelen,
En als mijn hand verlokt wordt door de lust
    Met jouw elektrisch lijf te spelen,

.

Meen ik mijn vrouw voor mij te zien. Jouw kijk,
    Lieftallig dier, zoals de hare
Diep én kil, kerft en klieft, een dolk gelijk,

.

    En daar drijft ook, van kop tot teen,
Een fijne geur, een walmen vol gevaren,
    Dicht om haar bruine lichaam heen.

.

Le chat

.

Dans ma cervelle se promène
Ainsi qu’en son appartement,
Un beau chat, fort, doux et charmant.
Quand il miaule, on l’entend à peine,

Tant son timbre est tendre et discret ;
Mais que sa voix s’apaise ou gronde,
Elle est toujours riche et profonde.
C’est là son charme et son secret.

Cette voix, qui perle et qui filtre
Dans mon fonds le plus ténébreux,
Me remplit comme un vers nombreux
Et me réjouit comme un philtre.

Elle endort les plus cruels maux
Et contient toutes les extases ;
Pour dire les plus longues phrases,
Elle n’a pas besoin de mots.

Non, il n’est pas d’archet qui morde
Sur mon coeur, parfait instrument,
Et fasse plus royalement
Chanter sa plus vibrante corde,

Que ta voix, chat mystérieux,
Chat séraphique, chat étrange,
En qui tout est, comme en un ange,
Aussi subtil qu’harmonieux !
.

Gwij Mandelinck

Erfenis

.

Afgelopen week overleed de Vlaamse dichter en geestelijk vader van Poëziezomers van Watou Gwij Mandelinck (1937-2024). Mandelinck was een pseudoniem voor Guido Haerijnck. Zijn pseudoniem kwam van de rivier de Mandel die te Wakken in de Leie vloeit. Paul Snoek zou hem hebben opgedragen een pseudoniem te kiezen, omdat die één vissennaam in de Vlaamse literatuur wel genoeg vond. Op zoek naar wat achtergrond informatie kwam ik erachter dat we niet alleen op dezelfde dag jarig waren maar ook nog eens hetzelfde beroep hebben uitgeoefend (bibliothecaris). Gwij Mandelinck  heeft samen met zijn vrouw in het midden van de jaren ’70 van de vorige eeuw het, toen nog ingeslapen, dorpje Watou in de Westhoek van Vlaanderen op de poëtische, Belgische en internationale kaart gezet.

In 1980 begon hij met het festival Watou Poëziezomer. Samen met zijn vrouw trokken ze grote dichters naar deze uithoek van België. In eerste instantie dichters uit de lage landen maar al snel ook dichters van over de hele wereld. Het festival trok al snel veel bezoekers uit voornamelijk België en Nederland. Ze kwamen voor de kunst en voor de poëzie. Door dit festival dat twee maanden per jaar allerlei activiteiten rond kunst en poëzie bood, onderging het dorp zelf ook een verandering. Zo zijn er inmiddels een Hugo Clausplein, een Paul Snoekstraat en en Rutger Koplandstraat. Ook een aantal kunstobjecten en muurbeschilderingen bleven bewaard en dichter Eddy van Vliet liet zijn as uitstrooien in Watou.

In 2008 stopte Mandelinck met de Poëziezomers in Watou. Financieel was het niet meer rond te krijgen. Hij probeerde een doorstart in Brugge onder de naam Kunstenfestival Watou. Zelf verhuisde ze naar Aartrijke (bij Gent) en hun huis in Watou werd het Huis van de Dichter, een schrijfresidentie waar dichters een tijdje kunnen werken. Naast zijn werk voor de poëzie in Watou en daarbuiten was Gwij Mandelinck ook dichter. In 1962 debuteerde hij met een in eigen beheer uitgegeven bundel ‘De Wake’ waarna nog vele bundels zouden verschijnen, de laatste in 2014 ‘Lotgenoten’.

Voor zijn letterkundige werk ontving hij verschillende keren prijzen zoals de Maurice Gilliamsprijs en de Guido Gezelleprijs. Uiteraard ben ik op zoek gegaan naar een gedicht van Mandelinck en dat heb ik gevonden in Maatstaf jaargang 41 uit 1993. Het gedicht is getiteld ‘Erfenis’ en ik koos het omdat de erfenis van Gwij Mandelinck er een is van bijzondere betekenis.

.

Erfenis

.

Nu het ouderpaar is uitgedragen, weegt wat
hangen bleef er zwaar; de kalk rondom de spijkers
brokkelt op de grond. Zij die gewicht aan onze
dagen gaven lijken nu te zweven in het rond.
.
Elkaar de stofjes uit de ogen sparend erven wij dit sterven;
uitvergroot in wat de doden samen waren zullen ons de maten
van hun deuren nauwelijks een doorgang laten. Nog voor
de grendels uit de handen schuiven, sluiten wij ons buiten.
.
.

gedicht over een vrijheidsstrijder

Brendan Behan

.

In een fotoalbum op mijn telefoon kom ik een foto tegen van de Ierse dichter, schrijver van korte verhalen, romans en toneelstukken Brendan Behan (1923-1964). Ik weet niet precies waarom ik deze foto heb opgeslagen behalve dat ik wilde zien of ik al eens iets over hem geschreven had. Dat blijkt niet het geval te zijn. Behan schreef zowel in het Iers-Gaelisch als in het Engels. Hij wordt gezien als een van de succesvolste Ierse toneelschrijvers van de 20e eeuw.

Behan was al op zeer jonge leeftijd lid van Fianna Éireann, de jeugdbeweging van de IRA, en hij publiceerde zijn eerste gedichten en proza in het blad van de partij, Fianna: the voice of Young Ireland. Op dertienjarige leeftijd schreef hij al het gedicht ‘The Laughing boy’, over de dood van onafhankelijkheidsstrijder politicus en revolutionair Michael Collins.

Voor iemand van 13 is dit niet alleen een zeer volwassen gedicht maar het geeft ook weer op welk een jonge leeftijd Behan al was begaan met de ‘Ierse zaak’. Nadat hij was gearresteerd voor het in bezit hebben van explosieven voor de IRA, waarvoor hij drie jaar gevangenisstraf kreeg, werd hij een aantal jaar later opnieuw gearresteerd voor een aanslag op twee politiemensen. Na vrij gekomen te zijn door algemene amnestie werd hij opnieuw gevangen gezet omdat hij een medegevangene had geholpen bij diens ontsnapping.

Zijn grote doorbraak kwam in 1954 toen zijn toneelstuk ‘The Quare Fellow’, dat gebaseerd was op zijn ervaringen in de gevangenis, werd opgevoerd in het Pike theater in Dublin. Het toneelstuk stond 6 maanden op de planken. Behan vond het moeilijk met de faam om te gaan. Hij was al langer een zware drinker, hij had zichzelf eens omschreven als een drinker met een schrijfprobleem. De combinatie van alcoholisme en diabetes resulteerde in een serie roemruchte dronken publieke optredens, zowel op het podium als op televisie. Hij verbleef regelmatig in het Chelsea Hotel in New York. Hij belandde een aantal keer in een coma. Hij overleed inDublin in 1964 nadat hij onwel was geworden.

Uit 1936 komt zijn bekendste gedicht ‘The Laughing boy’ maar dit gedicht kent ook een buitengewoon en dramatisch vervolg als ‘To Yelasto Paidi’, het krachtige linkse volkslied van het verzet tegen de dictatuur die eind jaren zestig en begin jaren zeventig over Griekenland regeerde. Vertaald door de dichter Vassilis Rotas, werden Behans woorden in het Grieks op muziek gezet door de legendarische Mikis Theodorakis.

.

The Laughing Boy

.

T’was on an August morning, all in the dawning hours,
I went to take the warming air, all in the Mouth of Flowers,
And there I saw a maiden, and mournful was her cry,
‘Ah what will mend my broken heart, I’ve lost my Laughing Boy.
So strong, so wild, and brave he was, I’ll mourn his loss too sore,
When thinking that I’ll hear the laugh or springing step no more.
Ah, curse the times and sad the loss my heart to crucify,
That an Irish son with a rebel gun shot down my Laughing Boy.
Oh had he died by Pearse’s side or in the GPO,
Killed by an English bullet from the rifle of the foe,
Or forcibly fed with Ashe lay dead in the dungeons of Mountjoy,
I’d have cried with pride for the way he died, my own dear Laughing Boy.
My princely love, can ageless love do more than tell to you,
Go raibh mile maith agat for all you tried to do,
For all you did, and would have done, my enemies to destroy,
I’ll mourn your name and praise your fame, forever, my Laughing Boy.

.

Totem

Dewi de Nijs Bik

.

De shortlist van de Grote Poëzieprijs 2024 is bekend en één van de genomineerde bundels voor deze prijs is ‘Indolente’ uit 2023 van Dewi de Nijs Bik (1990). In 2020 schreef ik al eens over haar op dit blog. Toen naar aanleiding van een gedicht van haar dat was opgenomen in een verzamelbundel ‘Grenzenloos’ uit 2018. En dit keer dus over het gegeven dat haar debuutbundel is genomineerd voor de Grote Poëzieprijs 2024. In de bundel ‘Indolente’ spelen oesters en parels een belangrijke rol. De leeservaring is als het openen van oesters; na veel moeite tref je af en toe een parel aan.

Hettie Marzak schrijft in haar recensie op literairnederland.nl: “Ze maakt gebruik van een aantal gevarieerde en moderne versvormen: prozagedichten, collages, inventarisatielijsten, handleidingen en visuele poëzie met verspringende versregels en cursief gedrukte woorden. Die veelzijdigheid van deze bundel wordt ook verwacht van de lezer.”

Deze veelzijdigheid komt terug in het gedicht ‘Totem’, net als de oester. De sfeer van dit gedicht deed me in de verte denken aan het gedicht ‘Banket’ dat ik schreef in 2017. Maar enig speurwerk liet me zien dat de oester een veel gebruikte beeld is voor iets anders in de poëzie. Zoek op dit blog maar eens op het woord oester.

.

Totem

.

Afstand is nodig

om naar elkaar toe te groeien;

er is altijd afstand nodig.

Het woord kan onze schelp zijn

zoals het ons lichaam past: korst

die soms nog wond is, soms

de korst weer wond geworden.

De schelp groeit mee met de grillen

van haar dragers: iedereen

heeft een bed nodig — de genezing

ligt in die wond besloten.

Het bed kan onze schelp zijn

waaraan grillig vlees zich hecht;

ruimte is nodig.

Er is altijd een ruimte.

.

Malle Maria

Ronelda Sonnet Kamfer

.

Ronelda Sonnet Kamfer (1981) wordt gezien als de meest vooraanstaande Zuid-Afrikaanse dichter van haar generatie. Voor haar debuut ´Nu de slapende honden´ uit 2008 ontving ze de Eugène Marais-prijs. Hierna publiceerde ze de bundels ´Santenkraam´ in 2012 en ´Mammie´ in 2017.  Haar werk verscheen in Bunker Hill en Nuwe stemme 3 (een keuze uit hedendaagse Afrikaanse poëzie samengesteld door Antjie Krog en Alfred Schaffer). In Nederland trad ze in 2010 op tijdens het Winternachtenfestival.Over haar debuut werd het volgende geschreven: De gedichten van Ronelda S. Kamfer zijn genadeloos eerlijk. In een wereld vol geweld, armoede en drugsmisbruik, houdt de jonge dichteres zich manmoedig staande en schrijft ze met een ironische, maar daarom niet minder aangrijpende toon over haar omgeving én zichzelf.

In haar tweede bundel, ‘Santenkraam’, schrijft ze over Skipskop, een vissersdorpje dat in de jaren tachtig ontruimd werd door de apartheidsregering. Mensen werden weggerukt uit hun vertrouwde omgeving en overgebracht naar een onbekende plek. Kamfer geeft hun in deze bundel een stem. Haar persoonlijke gedichten, over haar verslaafde vriend, haar vader die haar moeder mishandelde, en over haar onmacht na het overlijden van haar grootvader, zijn schrijnend.

Een voorbeeld is het gedicht ‘Malle Maria’ een voorbeeld van Maria die terug verlangt naar het dorp waaruit ze verdreven werd. In een vertaling van Alfred Schaffer.

.

Malle Maria

.

Malle Maria die met de sleutel om haar nek

Malle Maria zonder een tand in haar bek

.

toen de maan zei middernacht is hier

dronk Malle Maria haar laatste bier

.

op met het paadje helemaal tot bij haar deur

op het trappetje verloor ze haar humeur

.

de maan keek weg en knipperde met zijn oog

een spookwind stak op terwijl ze vooroverboog

.

sleutel in het gaatje

de wind zoekt een maatje

.

toen opeens een ruk heel luid

en Malle Maria blies haar laatste adem uit

.

 

De idioot in het bad

Vasalis

.

Zondag interviewde ik José van Zutphen tijdens het poëziepodium van DBDD in de aula van de begraafplaats Oud Eik en Duinen. Ik vroeg haar onder andere welke dichter ze graag eens zou ontmoeten (mocht een levende of een overleden dichter zijn). Ze antwoorde hierop dat ze graag Vasalis (1909-1998) zou willen ontmoeten. Ik begrijp dat heel goed. Ze vertelde erbij dat ze het gedicht ‘De idioot in het bad’ zo mooi vond.

Nu wil het geval dat ik afgelopen weekend in een kringloopwinkel de bundel ‘Met twee maten’ kocht. Samengesteld door Paul Rodenko en oorspronkelijk uitgegeven in 1956 (mijn exemplaar is een derde druk uit 1974) als een Bert Bakker Bloemlezing. De ondertitel van de bundel luidt: de kern van vijftig jaar Nederlandse poëzie geïsoleerd en experimenteel gesplitst. En laat het gedicht ‘De idioot in het bad’ nu in deze bundel staan.

Uiteraard heb ik eerst gekeken of ik het gedicht al eens geplaatst had op mijn blog en aanvankelijk dacht ik dat dat het geval was maar het blijkt dat ik slechts de laatste twee strofes heb opgenomen in dit bericht. Daarom alsnog het hele gedicht.

.

De idioot in het bad

.
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
Haast dravend en vaak hakend in de mat,
Lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
Gaat elke week de idioot naar ’t bad.
.
De damp die van het warme water slaat
Maakt hem geruster : witte stoom…
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat,
Bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.
.
De zuster laat hem in het water glijden,
Hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
Hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst
En om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.
.
Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
Zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,
Zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden
Komen als berkenstammen door het groen opdoemen.
.
Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
Hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
Hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
En hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.
.
En elke keer, dat hij uit ’t bad gehaald wordt,
En stevig met een handdoek drooggewreven
En in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord
Stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.
.
En elke week wordt hij opnieuw geboren
En wreed gescheiden van het veilig water-leven,
En elke week is hem het lot beschoren
Opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.

.

Strandjutten

Straatdichter

.

De eerste keer dat ik Sjaak Kroes tegen kwam was in 2016 bij mij om de hoek op een hoek van de Frederik Hendriklaan. Sjaak zat daar toen nog gewoon achter een tafeltje met zijn typemachine, met aan de andere kant een stoel voor een ieder die wilde aanschuiven en voor wie hij dan een gedicht schreef. Inmiddels zijn we 8 jaar verder en heeft Sjaak Kroes zijn tafeltje en stoelen verruild voor een bureaufiets waarmee hij langs alle grote steden en door het land gaat, publiceert hij in eigen beheer poëziebundels en poëzieansichtkaarten.

Zijn laatste bundel ‘Liefjes van een straatdichter’ uit 2018 bevat naast de gedichten van Kroes ook verschillende illustraties van Martina Francone en is inmiddels al een paar keer herdrukt. Tegenwoordig schrijft Sjaak door het hele land, op bruiloften en partijen en op verzoek en in opdracht. Uit ‘Liefjes van een straatdichter koos ik het gedicht ‘Strandjutten’.

.

Strandjutten

.

Opgestoven zand rondom

prullenbakken, muntjes

als kersen op taarten

.

We braken golfbrekers

wat vastzat

griste je met een zakmes

.

Tractorsporen

waren geen aanwijzingen

voor vondsten

.

Het gonsde van de jutters

als het zand onder vlonders

braak werd gelegd

.

Wij keken met het blote oog

metaaldetectors logen

.

De echte vermogens

lagen aan de oppervlakte

.