Site-archief

Ezel!

Dubbelgedicht

.

Vandaag een dubbelgedicht over een dier met een, onterecht, dubieuze naam; de ezel. Het eerste gedicht is van Jacob Israël de Haan (1881 – 1924), een schrijver, dichter, publicist en rechtsgeleerde. Het gedicht ‘Ezeltje’ komt uit de bundel ‘Kwatrijnen’ uit 1994.

Het tweede gedicht is van Lêdo Ivo (1924 – 2012) een Braziliaans dichter, schrijver, essayist en journalist. Zijn gedicht ‘De ezel’ komt uit de bundel ‘Vleermuizen en blauwe krabben’ uit 2000 vertaald door August Willemsen.

.

Ezeltje

.

Ezeltje op uwe sterke hertepootjes,

Wat gaat gij driftig door de smalle straat.

Gij struikelt niet over steenen en gootjes.

Een trouw en sober kameraad.

.

De ezel

.

Boven op de verschroeide oever

graast de ezel. Zijn grote gele tanden

vermalen het droge gras dat over is

van zo veel voorjaar.

De aarde is donker. In de volkomen blauwe hemel

werpt de zon zijn schitteringen en verwarmt

tomaten, artisjokken, aubergines.

De ezel overziet de dag die trilt

van zo veel licht

en balkt, zijn aandeel

in de schoonheid van de wereld.

.

Dochter en zoon

Dubbelgedicht

.

Vandaag als dubbelgedicht dochter en zoon. Het leuke aan de twee gedichten vandaag is dat ze een identieke titel hebben maar de een met dochter en de ander met zoon. het eerste gedicht is van theoloog, schrijver en dichter Guillaume van der Graft (1920-2010), pseudoniem van Willem Barnard, getiteld ‘Aan mijn dochter’. Het gedicht komt uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 1982.

Het tweede gedicht is van theoloog, dichter, ex-jezuïet en uitgetreden priester Huub Oosterhuis (1933) en is getiteld ‘Aan mijn zoon’. Het gedicht is genomen uit de bundel ‘Gedroomde god’ uit 1983.

.

Aan mijn dochter

.

Ik wil je geen

voorschriften geven

hoe je moet leven.

Heb ik het zelf wel gekund?

Er staat in het eeuwige krijt

van schuld en spijt

geschreven

dat ik jou heb verwekt in een tijd

die zich voor kinderen

schamen moet.

Ik ben je mindere.

Voorschriften geven,

een bedding wijzen aan je bloed,

je ogen met brak water vullen,

dat wil ik niet.

Ik ben zelf niet leeg en niet stromend genoeg.

Wat ik zou willen?

Dat wij eens, later,

elk over een andere boeg

maar over hetzelfde water

elkander zullen ontmoeten

en dat je mij dan zult groeten:

dag vader.

.

Aan mijn zoon

.

Niet uit Mongolië ben je gekomen.

Alles kan je nog worden.

.

Onaantastbaar volstrekt volmaakt

ben je geboren.

.

Nog ben je, als je luistert naar muziek,

of slaapt, onaantastbaar.

.

Ik had ook zonder jou gelukkig

kunnen leven. Maar nu niet meer.

.

Mocht dit te weten je ooit

tot last zijn, jammer voor jou,

.

vervelend voor mij vooral.

Maar leven is niet anders.

.

Wij beloven elkaar geen liefde,

we zullen zien.

.

Over het veld onder de wolken

ren je, achter de voetbal.

.

Langs de lijn drentel ik, afwezig.

Het mist. De zon breekt door

.

zoals jij kwam.

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zoet en zout

Dubbelgedicht

.

Dubbelgedichten kunnen overal over gaan zolang ze maar in relatie staan tot elkaar (titel, inhoud, intentie). In dit geval zijn het de smaken zout en zoet die de twee gedichten aan elkaar verbinden.

In 1958 publiceerde dichter, journalist, kunstschilder en filmmaker Hans Verhagen (1939-2020) in eigen beheer zijn eerste bundel ‘Anatomie van een Noorman’. De achttien gedichten droeg hij op aan zijn toen pas overleden moeder. Een van deze gedichten is getiteld ‘Een zout gedicht’.

Het tweede gedicht ‘Zoet’ is van dichter, schrijfster en archeoloog Esther Jansma (1958) en is terug te vinden in haar bundel ‘Rennen naar het einde van honger’ uit 2020.

.

Een zout gedicht

.

1

Een Spanjaard zonder nootmuskaat

is niet te eten,

een Noorman zonder inundatie

is ondrinkbaar.

.

2

Over mijn gescheurde mond jaagt de

Noordzee,

het wier woekert in mijn oorschelp;

ik prevel tevergeefs

mijn aangespoelde woorden, zwaar

van traan,

in het asbest van mijn adem komen

scheuren-

.

3

Aangenomen dat een dijkbreuk

niet de aangewezen weg is

om te wateren

eb ik langzaam af.

Een eenzame, bestofte vis

aait mijn natte lettergrepen

tot een zout gedicht zonder bomen.

.

4

Tussen voeten en hoed blijft hij

nu zijn eigen groei getrouw

en dat is goed. Maar daaronder

loopt het leven van hem weg.

.

Zoet

.

Het was het begin van het leven.

We waren er nog niet aan gewend.

Dreunde de deur ’s nachts open

noemen we het: liefde.

.

Alleen-zijn begint als je elkaar

niet herkent, in dat donker zijn

denk ik de stemmen geboren.

‘Had de rotzooi dan opgeruimd.’

.

En met het zwijgen begon

daar de stilte die maakt

dat we tot een veelheid, aan flarden,

verknipt werden: schimmen,

kaalgeschoren dwerghoeren, lief

voor alles en iedereen zoet, zoet.

.

Gebreken

Dubbel-gedicht

.

Vandaag twee gedichten over lichamelijke gebreken. Het eerste gedicht is van dichter Ed. Hoornik (1910-1970), en is getiteld ‘Bochel’ en komt uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1950. In het hoofdstuk ‘Eerste verzen (1933-1936) is het in deze verzamelbundel opgenomen, het gedicht stamt dus van voor zijn debuut in 1936 met de bundel ‘Het keerpunt’.

Het tweede gedicht is van Herman de Coninck (1944-1997), is getiteld ‘Braille’ en komt uit ‘Met een klank van hobo’ (1980) en gaat uiteraard over hoe blinden en slechtzienden kunnen lezen middels braille.

.

Bochel

.

Een speelde cello in een strijkkwartet:

een bokkig kind,

de andre had zich in zijn kring gezet

en dronk absinth.

.

Een pauw is ijdel en ontplooit zijn praal,

zoo deed de een;

toen joeg de onrust van de spiegelzaal

door de ander heen.

.

En in dat wreed en bliksemsnel moment,

van oog tot oog,

rees het publiek geestdriftig overend,

-de bochel boog.

.

Braille

.

Zoals ik zonder kijken tussen mijn boeken

‘het houdt op met zachtjes regenen’ weet te staan,

zo hoef ik jou niet meer te zoeken,

alleen te vinden.

.

Jou bij mekaar tastend als een blinde

een andere blinde. Maar ziende, ziende,

en mekaar begrijpend zonder er wat van te verstaan.

Liefde is houden van mekaars gebrek eraan.

.

Is het soort gemak van binnen,

ach, ben jij het maar.

En een paar uur later van: ik ben moe,

.

kom jíj maar klaar.

En terwijl ik nadien al sliep

jou nog horen zeggen: slaap nu maar.

.

Over de overledenen

Dubbelgedicht

.

Vandaag wil ik als dubbelgedicht twee gedichten plaatsen die over overleden familieleden gaan. Twee verschillende gedichten aan elkaar gekoppeld door een zelfde thema. Het eerste gedicht is van Cees Buddingh’ getiteld ‘Soms, ’s avonds’ en het is genomen uit de bundel ‘Gedichten 1974/1985’ uit 1986.

Het tweede gedicht is van Th. van Os zonder titel uit de bundel ‘Beurtzang’ uit 1996.

.

Soms, ’s avonds

.

Soms, ’s avonds, staat mijn vader in de kamer.

Vreemd oud geworden, haast vel over been.

‘Slapen ze, Stientje en de jongens?’ ‘Ja, hoor.’

(Zij mogen hem niet zien.) Hij zucht tevree.

.

‘Maken ze ’t goed? Geen zieken?’ ‘Nee, geen zieken

gelukkig. Alles prima.’ Hij glimlacht,

klein op een puntje van de bank, zijn benen

nog korter dan toen hij een jongen was.

.

We praten niet, maar ‘hou je taai, hè!’ knikken

we als vroeger. ”k Ga weer eens. Dag knul’ Hij staat

nog even voor mijn moeders jeugdfoto.

.

Het tuinhek piept. Ik luister naar zijn stappen,

die vederlichte, bulderende stappen

van iemand die terug moet in de dood.

.

*

Je bent gestorven maar niet dood.

Je beeld verschijnt als ik wat sta

te staren naar een pagina:

een Hawaii-bloes paars met rood,

je lange vingers op het bruidssatijn,

een hoofd waarvan ik weet dat het van jou moet zijn.

.

Ik heb je langzaam zien vervagen

tot ik de ramen van de kamer sloot

bang dat een zuchtje wind je weg zou dragen,

tot ik de lakens voor de ramen hing

en jij zo licht de achterdeur uitging.

.

Wanneer ik naar de bakker loop voor brood,

wanneer ik hyacinten ruik of chocola,

wanneer ik coniferen zie, avondrood

of schoorsteenrook, daar ga je dan,

de wolken achterna.

.

Vrienden

Dubbelgedicht

.

Vandaag een dubbelgedicht met als thema Vrienden. Over vrienden en vriendschappen zijn vele gedichten en liedjes geschreven dus het was niet heel moeilijk om een dubbelgedicht samen te stellen.

Het eerste gedicht van dit tweeluik is het gedicht ‘Hoe lang zullen zij nog vrienden blijven?’ van de dichter J.B. Charles, pseudoniem van Willem Hendrik Nagel (1910-1983). Het gedicht komt uit de bundel ‘De groene zee is mijn vriendin; gedichten 1944-1982’ uit 1987. Het gedicht gaat over de twijfel aan vriendschap.

Het tweede gedicht is van dichter Ida Vos (1931-2006) en is getiteld ‘Je hoeft niets te zeggen’ en dit gedicht gaat juist over de onuitgesproken vriendschap die voor altijd is. Het gedicht komt uit de bundel ‘Schiereiland’ uit 1979.

.

Hoe lang zullen zij nog vrienden blijven?

.

Vrienden komen. Heb ik nog

van die goede tee?

Ja die zullen ze herkennen.

Eten in Noordwijk, aan de zee.

Of kan ik dat nu niet betalen?

Nou dan maar niet. Nog even wachten.

Die Saint Emilion, die hoge,

die heb ik niet voor niets bewaard.

.

Ze komen niet meer, ben ik bang.

’t Is al zo laat.

Was het dan niet vandaag

misschien? Hoe lang

denk je zullen zij vrienden blijven?

.

Je hoeft niets te zeggen

.

je hoeft niet

in woorden

te praten

met mij

je hoeft niets

in woorden

te zeggen

je hoeft alleen maar

en dat is genoeg

je arm om mijn schouders

te leggen

.

 

De zomer

Dubbelgedicht

.

Nu de dagen weer langzaam lengen en de zon zich steeds minder bescheiden laat zien is het tijd om ons op te maken voor de zomer. De zomer heeft in de loop der tijden vele dichters geïnspireerd zoals je hierhier, of hier in verschillende hoedanigheden en van verschillende dichters kunt lezen. Daarom, voor de tweede keer alweer, opnieuw een dubbelgedicht over dit, voor veel mensen, favoriete seizoen.

In dit dubbelgedicht allereerst een gedicht van Gerrit Komrij (1944 – 2012) getiteld ‘De zomer of Het land zonder zonde’ uit ‘Dagkalender van de poëzie’ uit 2001. Als tweede een gedicht van de Vlaamse dichter Roland Jooris (1936) getiteld ‘Zomers’ uit ‘Dichters van nu 9’ uit 1997. Hoewel beide gedichten de zomer bezingen is er bij beide ruimte voor een kritische blik.

.

De zomer of Het land zonder zonde

.

Grijp nu de zonnen uit de blauwe lucht

En dans de krijgsdans van de evenaar.

Jaag al uw spookgedachten op de vlucht.

Sla zélf op hol. Maak ieder sprookje waar.

.

Stampvoet en ril – het hele repertoire.

Doe oeverloos wat wild en ongewoon is:

Verslinger u aan een geweldenaar

Of jank wanhopig om uw verre Adonis.

.

Laat uw verlangen alverterend zijn.

Er is geen grens, geen straf, geen stillen wenk,

Er is alleen verdomd veel zonneschijn.

.

Omhels op aarde ieder creatuur

En alle elementen – maar gedenk

De blauwe winter in uw spel van vuur.

.

Zomers

.

landelijk in de 20ste eeuw

voel ik het zweet als een luxe

in mijn hemdje dringen

in deze blijkbaar vredige

zomer;

.

veel volk aan zee, veel

bloemen en vruchten,

het binnenland verwerkt tijdig

de regen

en elk bericht in de krant

spreekt vredig de vrede

tegen.

.

 

Je hebt brood en brood

Dubbelgedicht

.

Vandaag een dubbelgedicht over zoiets basaals als brood. Wat voor mij maar weer eens bewijst dat een dichter over alles een gedicht kan maken. Twee gedichten dus over brood. Het eerste gedicht is van de Antwerpse dichter Gust Gils (1924 – 2004) en komt uit zijn bundel ‘Een handvol ingewanden’ uit 1977.

Het tweede gedicht is van de Maastrichtse dichter Pierre Kemp (1886-1967) en komt uit de bundel ‘Verzameld werk’ uit 1976. Beide gedichten hebben dezelfde titel en zijn toch zo verschillend, het een absurdistisch, het tweede beschrijvend en uitnodigend.

.

Brood

.

ik stapte binnen bij de bakker

ik wilde brood

de man zei onbewogen: nooit

van gehoord.

.

aangezien je een bakker

op dit punt moeilijk

verdenken kunt, is mij veel

duidelijk geworden sindsdien.

.

Brood

.

Ik zie het brood en lach maar stil

en snuif héél langzaam aan de goede geur.

Ik ruik het hart en de gebakken schil

ieder voor zich en in zijn eigen kleur.

Ik keer het om en voel naar zijn gewicht

en tast ’t relief af met een tere hand.

Heeft ieder brood niet een eigen gezicht,

als kwamen geen twee broden van één land?

.

Genieten van kunst

Dubbelgedicht

.

Dat er veel onderwerpen zijn waarover dichters schrijven is duidelijk. Feitelijk kan een dichter over alles schrijven. Opmerkelijk is het dat bepaalde onderwerpen dan juist weer veel voorkomen, waarschijnlijk omdat het veel mensen aanspreekt (liefde, dood, het dichterschap). Ook over kunst of eigenlijk over losse kunstwerken wordt veel gedicht. Zelf heb ik me daar ook ‘schuldig’ aan gemaakt (bijvoorbeeld mijn gedicht ‘Mae West Sofa’ over het gelijknamige kunstwerk van Salvador Dali  https://www.deoptimist.net/2012/09/vers-in-de-etalage-17/ ).

Het is eigenlijk veel leuker om te kijken hoe dichters in algemene zin naar kunst kijken en erover schrijven, dus niet over een bepaald kunstwerk maar over de kunsten in brede zin. Daarover gaat dit dubbel gedicht.

Het eerste gedicht is van Willem Wilmink (1936 – 2003) en is getiteld ‘Kunstgenot’. Een gedicht waarin beschreven wordt hoe er van kunst (in dit geval klassieke muziek) genoten wordt door mensen die van kunst houden. het gedicht komt uit ‘Zeven liedjes voor een piek’ uit 1972.

In het tweede gedicht wordt door dichter Jules Deelder (1944 – 2019) ook de vraag gesteld wie er van kunst houdt, maar hier neemt het gedicht toch een heel andere wending. Het gedicht ‘Kunst’ komt uit ‘Renaissance; gedichten ’44 – ’94’ uit 1994.

.

Kunstgenot

(Wijze: Beethoven’s Negende, Slotkoraal)

.
Vader moeder zuster broeder
kind en kraai en man en vrouw
gaan vanavond weer genieten
in het oud Concertgebouw:
Ma die draagt haar fraaiste knotje,
dochter is als maagd verkleed,
en zo kan men gaan genieten
van het componistenleed.
.
Vader moest nog even kuchen,
moeder is met hijgend hert
op de violist aan ’t letten,
die begint met zijn concert:
O wat prachtig, wat gevoelig,
o wat hypersensueel,
welk een fraaie strijkstokvoering,
welk een heerlijk snaargestreel!
.
In de pauze praten dames
op een muzikaal niveau:
‘O dat jonge dirigentje –
was mijn eigen zoon maar zo!’
‘En jouw kind is groot geworden,
’t is een dametje, zowaar!’
‘Ja, mevrouw, dat is geen wonder,
ze is tweeëndertig jaar.’
.
Aan de pauze komt een einde,
na de pauze komt Ravel,
als dat maar niet té modern is –
maar gelukkig gaat het wel.
Kopje koffie nog bij Keijzer
als besluit van ’t kunstgenot:
ja, muziek dat is iets heerlijks,
ja, muziek is iets van God.
.
.
Kunst
.
‘Wie van de aanwezigen
houdt er van kunst?
.
‘Ikke’
.
‘Prachtig! Dan kunt u
mij vast wel even helpen
met het ophangen van de
schilderijen.’
.

Belofte

Dubbel-gedicht

.

Dat een Dubbel-gedicht (een gedicht met een zelfde titel of een titel die verwant is) niet altijd van heel beroemde en bekende dichters hoeft te zijn bewijzen de twee gedichten die vandaag het Dubbel-gedicht maken. Hiermee wil ik helemaal niets afdoen aan de kwaliteit van de dichters of de gedichten, tenslotte zijn beide gepubliceerd en worden beide dichters zeer gewaardeerd door mededichters en liefhebbers van poëzie.

Het thema van dit Dubbel-gedicht is ‘Belofte’. Het eerste gedicht van de twee van Egbert van Hattem heeft als titel ‘De belofte’ en is genomen uit de bundel ‘Campus poet 2011 / Campusdichter 2011’ uit 2012 uitgegeven door de Universiteit Twente.

Het tweede gedicht met de titel ‘Belofte maakt schuld’ van Martin Wijtgaart komt uit ‘Zwijgend naar de tering’ Gedichten uitgegeven door 302-bis.

.

De Belofte

.

Jong schijnt het talent.

De grootmoeder vult bij de bron

de emmers voor het groene loof,

de ouder de beurs voor een verre stage.

.

Beloofde kennis achter de lichtlijn van

de vertrouwde horizon.

De beenroeier, de broer met sterke vrije handen,

werpt het net – repetitie van generaties –

in kalme golven.

.

Minder land om te groeien,

het water onvoorspelbaar.

Zij, het talent, licht op, schetst,

hoogtelijnen en puntenwolken,

haar geboortegrond. Harde valuta retour,

meer monden om te voeden.

.

Belofte maakt schuld

.

Een klein, gedecideerd gebaar,

een dotje gras, een korte ruk,

de koprol over het talud,

de koude duik in het kanaal,

de tegemoetkomende truck –

gelegenheden zijn er zat.

.

Half vrezend en half hopend dat

de wal het schip ooit keren zal

weeg je de lasten en de baten

tot je, veel later, wakker schiet

door de ontstoken lichten van

de blijkbaar ongeschonden wagen.

.

Veranderlijke stilte. Dan:

nijdige hakjes op het pad,

de sleutels krassend aan de deur

die ze voorgoed had dichtgeslagen.

.