Site-archief
Nieuwe Nederlandse Lyriek
Russisch gebed
.
Wanneer je een bundel koopt met de titel ‘Nieuwe Nederlandse Lyriek, dan is het maar de vraag hoe nieuw die lyriek eigenlijk is. Zeker als de bundel is vormgegeven in een stijl die heden ten dagen niet gewoon is. Een klein onderzoekje (je verwacht het bij het colofon of op de titelpagina maar daar is niets te vinden) wijst uiteindelijk uit dat het hier een uitgave betreft uit 1927.
Het is een bloemlezing van 100 Noord-Nederlandse, Vlaamsche en Zuid-Afrikaanse Gedichten voor Middelbaar Onderwijs, samengesteld door P. van Renssen. En het is een fraaie bloemlezing met portretten (foto’s en tekeningen) van veel van de dichters. Naast veel bekende dichters toch ook heel wat (voor mij) onbekende namen. Vooral in de Vlaamsche en Zuid-Afrikaanse sectie maar toch ook bij de (Noord) Nederlandse dichters.
Zo is Johan Theunisz opgenomen met het gedicht ‘Russisch gebed’. Het gedicht is genomen uit ‘Het klare dagen, een Sonate in Verzen. Johan Theunisz (1900-1979) was historicus , schrijver, vertaler, essayist en dichter en werd in Groningen (Stadskanaal) geboren. Zijn eerste gedichten werden opgenomen in het tijdschrift Het Getij. In 1923 debuteerde Theunisz met zijn verzenbundel ‘Het klare dagen, een sonate in verzen’. In de jaren 1920-1924 behoorde hij tot de Groninger kunstenaarsgroep De Ploeg.
In 1941 ging het de verkeerde kant op met Theunisz. Hij werd sympatiserend lid van de NSB en de Kultuurkamer. In de volgende jaren bekleede hij verschillende functies in organisaties die door de Duitsers toegelaten werden. Als onderstormleider (de rangen waren toen nog Nederlands) van de SS maakte hij in 1942 een studiereis door Duitsland in opdracht van de SS-organisatie Das Ahnenerbe, een nazi onderzoeksinstituut dat als taak had om “wetenschappelijke” bewijzen voor de herkomst en superioriteit van het zogenaamde arische ras te vinden. Voor zijn toewijding aan de SS werd hij op 22 oktober 1942 – als een van de weinige Nederlanders – door Heinrich Himmler onderscheiden met de SS-Totenkopfring.
Na de oorlog werd hij tot maart 1948 geïnterneerd. Op 2 november 1948 werd hij door de kantonrechter-plaatsvervanger te Zwolle veroordeeld tot een vrijheidsstraf gelijk aan de periode van voorlopige internering. Ook werd hij ontzet uit het kiesrecht, uit het recht om ambten te bekleden en om een functie bij het onderwijs uit te oefenen. De Centrale Eereraad legde hem een publicatieverbod tot 15 mei 1950 op. De Commissie voor de Perszuivering sloot hem uit tot 5 mei 1965. Hierna zou hij nog leraar worden in West-Duitsland en uiteindelijk naar Spanje verhuizen.
Maar van al die foute activiteiten was in 1927 nog niets bekend. Daarom is het niet zo vreemd dat hij in deze bloemlezing werd opgenomen. Hij is overigens niet de enige ‘foute’ dichter in deze bundel. Ook Martien Beversluis (1894-1966) is opgenomen met een gedicht.
.
Russisch gebed
.
Heer, langs de steppe trekken vreemde paarden.
De dag was dor, en de avond droef en zwaar.
Heer, op het veld, het rood-en-zwart bezwaarde,
brandt laag de zon, als kaars op een altaar.
.
Heer, dorpen aan de doez’lig’ einder branden;
de stroom die langs de dorpen spoelt, is rood.
Heer, stilten, vreemd als schepen, die gaan landen
aan verre kust, staan bij ons, stom en groot.
.
Heer, machten, angsten die we nauw’lijks kennen,
zinkt nu de nacht op onze schouders neer.
Heer, om ons al gevaren, ongewende
en ongetelde. En gij zo ver, O Heer!
.
Liefste
J.W.F. Werumeus Buning
.
Vandaag onder de noemer (bijna) vergeten dichters, de Nederlandse dichter en schrijver Werumeus Buning (1891 – 1958). Werumeus Buning was bevriend met Adriaan Roland Holst. Roland Holst moedigde zijn vriend, die op dat moment kunstredacteur bij de Telegraaf was, aan gedichten te gaan schrijven.
In 1921 verscheen zijn eerste dichtbundel ‘In memoriam’, over de dood van zijn geliefde. Daarop volgde ‘Hemel en Aarde’ (1927) waarin Werumeus Buning de stijlvorm van de ballade uitprobeerde. In die vorm dichtte hij zijn grootste succes: ‘Mária Lécina’ (1932) gevolgd door ‘Drie balladen’ (1935), waarvan de ‘Ballade van den boer’ de bekendste is ( wie kent de regel :”Maar de boer, hij ploegde voort” niet?).
In de oorlog trad Werumeus Buning toe tot de Kultuurkamer, wat hem na de oorlog een publicatieverbod van één jaar opleverde. Mede hierdoor was zijn populariteit tanende. Na de oorlog bleef hij actief als dichter en vertaalde hij werken van Shakespeare, Cervantes en Herman Melville.
Uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1948 het gedicht ‘Liefste’.
.
Liefste
.
Liefste ik ben de droefenis gaan beminnen,
omdat geen andere méér uw ogen had.
Het was een duister, roekeloos beminnen;
Ik heb niet meer van haar dan u gehad.
.
Want droefenis was als gij waart in mijn leven
om uwe ogen heb ik haar bemind.
Was zij van u niet liefde’s enigst kind?
Zij was als gij, zij is niet lang gebleven.
.
En droefenis ging henen om het smeken
dat zij van u zou laten wat nog was:
de zachtheid, die in mij gebleven was
als een oud nest, waarom de takken breken.
.
En droefenis, mijn lief, heeft mij verlaten
want ik was nimmer gans met jaar alleen
ik bleef van u, ik ben alleen gelaten;
Zij was als gij, en anders was er geen.
.
En droefenis, mijn lief, heeft al het oude
gebroken uit de takken van het hart.
Waar zijn haar ogen, ùwe bleke, gouden,
en waartoe zwelt genezen in het hart?
.
De witte meeuw
Henri Bruning
.
Vandaag in de categorie (Bijna) vergeten dichters de dichter H. Bruning (1900 – 1983). Henri Bruning was dichter en essayist.
Henri Bruning debuteert in 1924 met de dichtbundel De Sirkel. Vanaf 1934 is hij actief in de katholiek-solidaristische beweging Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen). Deze organisatie was in 1931 in Vlaanderen opgericht. Dit Verdinaso was in Nederland vooral een katholieke beweging, waarvan een aantal leden uiteindelijk in de herfst van 1940 overging naar de NSB.
In de jaren dertig publiceert Bruning dichtbundels als Het verbond (1931) en Fuga (1937). Regelmatig schrijft hij in De Christofore en hij staat vóór de Tweede Wereldoorlog bekend als de schrijver van Subjectieve normen (1936) en Verworpen christendom (1938). Deze groot-opgezette en geïnspireerde opstellen over actuele religieuze en culturele problemen maken van Bruning een der meest bezielde en toonaangevende schrijvers onder de jongere katholieke auteurs.
Eind 1940 wordt Bruning lid van de NSB en eindredacteur van De Schouw, het blad van de Nederlandse Kultuurkamer. Hij is gedurende de oorlog actief als censor en wordt uiteindelijk in 1944 lid van de Germaanse SS in Nederland.
Na de oorlog wordt hij tot twee jaar en drie maanden internering veroordeeld en krijgt hij een schrijfverbod van tien jaar opgelegd. In 1954 neemt het literaire maandblad ‘Maatstaf’ een gedicht van Bruning op en geeft uitgever Bert Bakker zijn ‘Gezelle, de andere’ uit. Deze uitgave wekt bij veel letterkundigen en boekhandelaren weerstand en het wordt duidelijk dat hij zijn letterkundige positie van vóór 1940 niet terug zal krijgen. Bruning wordt tot het eind van zijn leven gemeden door gevestigde literaire kringen. Dat verhindert hem niet om in eigen beheer nog menige dichtbundel te publiceren.
In de bundel ‘Nieuwste dichtkunst’ uit 1934 staat een gedicht van Henri Bruning ‘De witte meeuw’. Toen nog niet onder de invloedsfeer van het Nationaal-Socialistisch denken.
.
De witte meeuw
.
Een meeuw zijn – en de ruimte toebehoren,
een meeuw die het dof dreunen van de zee niet hoort
maar steiler klievend, stormen, zon en regen
gelijkelijk, en niet, en onvervaard
behoort.
.
maar méér – o mateloos azuur – een meeuw die snel en wit
over de duinen schiet
gelijk een vuren licht; in kalme pracht
boven de branding zweeft
en zwenkend, steiler, rustelozer, kleiner
naar de heldere pracht
der verten streeft
Uit: Het verbond, Het Sinjaal, 1931
.
Boutens
P.C. Boutens
.
Hoewel zijn voorletters anders doen vermoeden was Pieter Cornelis Boutens (1870 – 1943) helemaal niet van de moderne.
Boutens groeide op in een Zeeuws, streng protestants middenstandsmilieu. Na het doorlopen van het Stedelijk Gymnasium Middelburg waar zijn talent voor Latijn en Grieks bleek en hij Plato’s Symposion vertaalde, ving hij de studie klassieke talen in 1890 aan aan de Universiteit Utrecht. In 1899 promoveerde Boutens op een onderzoek naar de Griekse komedieschrijver Aristophanes.
Zijn werk werd sterk geïnspireerd door de tachtigers maar ook door Plato, Sappho en de Bijbel. Zijn stijl is gebaseerd op het idee van het bereiken van een “hogere werkelijkheid”,
De dichter wordt verweten dat hij in zijn laatste levensjaren lid werd van de door de Duitse bezetter gestichte Nederlandse Kultuurkamer. Dat lidmaatschap was door Boutens, die altijd apolitiek wilde zijn, echter bedoeld om de gelden van het Willem Kloosfonds te redden. Niettemin is dit voor velen altijd een smet op Boutens’ blazoen gebleven.
Hieronder het gedicht Leed en Geluk uit 1931. (uit Bezonnen verzen)
/
Leed en Geluk
.
Leed is het kleed
Dat ziel niet aflegt vóor zij het versleet,
Een kleed met ’t slapengaan niet uit te trekken.
En al uw warmgevoerde pracht
Van heerlijkheid haar toegedacht
Reikt niet het te overschaadwen of te dekken…
.
Toch, nachtegaal, zing voort!
Geluk is ’t éne woord
Dat haar slaapwandlend hart vermag te raken…
Daar waakt het tot nieuw leven op:
Als roos die berst uit rozenknop,
Zwelt het al vreemde windselen te slaken…
.
Geduld, geduld, geduld…!
In schoonheid nieuwvervuld,
Niet anders mag zij u behoren…
Reeds schift de volle schaduwkring:
Geleidelijk uit haar verduistering
Treedt weer de gave maan tevoren
.










