Site-archief
Londen roept
Brexit
.
Op de dag dat de Brexit een feit is hoor ik op de radio dat er in Groot-Brittannië onder met name de jongeren een zelfde sentiment heerst als destijds in de jaren ’80 toen Margareth Thatcher aan het bewind was. Ook toen waren het met name de jongeren die zich afzetten tegen de keuzes die gemaakt werden door de heersende politieke stroming. Dat resulteerde in dichters (o.a. Linton Kwesi Johnson), en musici (o.a. The Clash en UB40) die zich in hun teksten afzetten tegen de machthebbers.
Een van de belangrijkste nummers uit die tijd, die nu ook weer heel actueel is, is ‘London Calling’ van The Clash. Een band die punkrock maakte en die opviel door hun sterke geëngageerde teksten die met dit nummer maar ook met het album ‘Sandinista’ en later ‘Combat Rock’ duidelijk stelling nam.
De tekst van ‘London Calling’ is op dit moment nog net zo actueel onder een groot deel van de bevolking van Groot-Brittannië als het was eind jaren ’70 ten tijde van Thatcher. Daarom hier de tekst en de videoclip op de dag van de Brexit.
.
London Calling
.
London calling to the faraway towns
Now war is declared and battle come down
London calling to the underworld
Come outta’ the cupboard, ya’ boys and girls
London calling, now don’t look to us
Phony Beatlemania has bitten the dust
London calling, see we ain’t got no swing
‘Cept for the ring of that truncheon thing
.
The ice age is coming, the sun’s zoomin’ in
Meltdown expected, the wheat is growin’ thin
Engines stop running, but I have no fear
Cause London is drownin’, I, live by the river
.
(London calling) to the imitation zone
Forget it, brother, you can go it alone
London calling to the zombies of death
Quit holdin’ out and draw another breath
London calling and I don’t want to shout
But while we were talking I saw you noddin’ out
London calling, see we ain’t got no high
‘Cept for that one with the yellowy eyes
.The ice age is coming, the sun’s zoomin’ in
Engines stop running, the wheat is growin’ thin
A nuclear error, but I have no fear
Cause London is drowning, I, I live by the river
The ice age is coming, the sun’s zoomin’ in
Engines stop running, the wheat is growin’ thin
A nuclear error, but I have no fear
Cause London is drowning, I, I live by the river
Now get this
(London calling), yes, I was there, too
And ya’ know what they said? Well, some of it was true!
(London calling) at the top of the dial
And after all this, won’t you give me a smile?
(London calling)
I never felt so much alike alike alike
.
Oorlog en vrede
Dubbelgedicht
.
Ik wilde een dubbelgedicht wijden aan herdenken, aan de oorlog en het verzet of aan de overledenen en terwijl ik aan het lezen was in allerlei bundels op zoek naar geschikte gedichten kwam ik twee gedichten tegen die in mijn ogen aan elkaar gekoppeld konden worden. Vanuit de oorlog naar de vrede en hoe we daarna met de overlevering aan de oorlog omgaan. Juist ook omdat in deze tijd herdacht wordt Auschwitz 75 jaar geleden bevrijd werd door het Rode leger en de discussie over hoe en of we kunnen blijven herdenken als de ooggetuigen en overlevenden van de oorlog er straks niet meer zijn.
Het eerste gedicht is van Martinus Nijhoff (1894 – 1935) en verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Vormen’ uit 1924. Wellicht is dit Nijhoff’s belangrijkste bundel. Hij schetst in deze bundel een beeld van de moderne mens in zijn verscheurdheid: zowel religieus verlangend, als zinnelijk en levensmoe. De wereld wordt ervaren als een chaos en de dichter tracht in zijn verzen deze te ordenen. Het gedicht dat ik koos is getiteld ‘Soldatenkerstmis’.
Het tweede gedicht is van Ed. Hoornik (1910 – 1970) en verscheen oorspronkelijk in De Gids (1965) en is getiteld ‘Tot de doden’. Reeds voor de oorlog waarschuwde Ed. Hoornik tegen het nazisme, onder meer met het gedicht ‘Pogrom’, met de slotregel “het is maar tien uur sporen naar Berlijn”. Door zijn verzet moest hij in de oorlog onderduiken, werd gearresteerd en werd via Kamp Vught in 1944 overgebracht naar concentratiekamp Dachau. Dit verblijf in Dachau heeft zijn verdere leven getekend. In de bundel ‘Ex Tenebris’ schrteef hij hier onder andere over: “wie daarin opgenomen is geweest, zal de dood tot zijn dood met zich meedragen”.
.
Soldatenkerstmis
.
Zij dorsten niet te zingen in de tent
Zoolang het kindje op den trommel sliep.
Toen hief er één zijn glas omhoog en riep:
“Hoera voor ’t kind! Hoera voor ’t regiment!”
.
Het heele kamp drong om de tent te hoop,
En al die lachende oogen werden week
Als ’t kind om groote vingers greep, of keek
Naar ’t blinken van een afgesneden knoop.
.
Eén brengt een bloem, een ander voert een geit
Nabij, waarop een jongen schrijlings rijdt –
Hoor, het is Kerstmis! Hoor de klokken beven –
.
God gaf een kinderhart aan den soldaat
En heeft, ontroerd, toen het verweerd gelaat
Met bijl en beitel uit ruw hout gedreven.
.
Tot de doden
.
Wij kunnen U niet meer bereiken
Wij komen een zintuig te kort
Wij leggen ons neer bij feiten
Dat gij minder en minder wordt
.
De enkele keren dat ge
In dromen nog ons verschijnt
Wordt ge al ijler en ijler
Tot ge voor altijd verdwijnt
.
Straten houden uw namen
Voor heden en morgen in stand
Maar onze kinderen brengen
Ze niet meer met u in verband
.
Het land ligt nog net als het toen lag
Van polder tot polder te kijk
De mensen die er in wonen
Blijven zichzelve gelijk
.
Maar éénmaal per jaar is de stilte
Tot de hemel toe van u vervuld
En belijden wij zonder woorden
Onze dankbaarheid, onze schuld
.
Begin van het einde van een regime
Ion Monoran
.
Op 16 december 1989 was het dertig jaar geleden, dat de revolutie tegen Ceaușesc ontketend werd in Timisoara, Roemenie. Ik herinner me dit nog goed, ik had in die periode een boek gelezen over het bizarre regime van Ceaușesc. Via collega dichter Serge van Duijnhoven ontving ik informatie over de dichter die de val van het Ceaușesc regime in gang zette. Uit een bericht op zijn website https://sergevanduijnhoven.wordpress.com/ : Een moedige dissidente dichter genaamd Ion Monoran, had de euvele moed een trolleybus te kapen. En met zijn verzen op te roepen op te staan tegen het “Genie van de Karpaten” en diens misdadige ultra-communistische regime. Binnen een dag leidde de pop-up opstand van Monoran tot veertig doden die voor de kathedraal van Timisoara werden neergeschoten door de Securitate en een dag later verbrand op last van Elena Ceaușesc in Boekarest. De rest is geschiedenis.
Ion Monoran (1953–1993) werd geboren in het dorp Petroman in Timis, Roemenië. Hij was journalist, dichter en uitgever. Zijn eerste gedichten werden in 1976 gepubliceerd in het tijdschrift Forum studenţesc. Hij gaf les in de literaire kring ‘Pavel Dan’ van het Studenten Cultuurhuis in Timişoara en hij werkte samen met en publiceerde in de literaire tijdschriften Orizont, Amfiteatru, Echinox en Luceafărul. Geen van zijn boeken zijn tijdens zijn leven gepubliceerd. Monoran was een icoon onder de Boheemse kunstenaars van Timişoara en werd een culturele held na de revolutie. Zijn prijzen zijn onder andere de Orizont-tijdschrift Poëzieprijs (1987), de Nichita Stănescu-prijs voor hedendaagse poëzie (1987), de prijs voor literaire creatie (Satu Mare, 1987) en de Literaire Unie Debuutprijs. Voor zijn werk, Locus periucundus, werd hij geëerd door de gemeente Timișoara door hem ereburger te maken.
Na zijn dood werd Monoran pas gepubliceerd in een poëziebundel. Deze bundel ‘Locus Periucundus’ bevat gedichten uit de periode 1975-1989. Deze biografische poëzie geeft de impulsieve, abrupte en vaak tegenstrijdige teksten van Monoran de ervaring van een ‘vrije geest’. Uit deze bundel het gedicht ‘Locus Periucundus (1)’ (wat zoveel betekent als (tweede) Kamer voor meineed in het Latijn). In een vertaling van Marius Surleac en Marc Vincenz.
..
Locus Periucundus (I)
.
Before
becoming a village
this cluster of ruins
gently sloped beneath the trees, beneath bending
boughs, so that from place to place
fragments of wall peer out of the foliage,
a clutter of refuse
collapses into silence,
interrupted only by the murmur of countless
flowing streams
on winding narrow streets
and by the chatter of villagers
or the wide-eyed, ignorant
shepherds
menacingly dangling their clubs
above the hill’s crest,
behind their herds,
and among the brambles and blackberries
that impede the ewes’ ascent.
.
It is essential
to venture up there
amid the vineyards dull and bright,
to admire the hills
bombarded with rural echoes,
and to roam the dung-speckled grasslands
to reach
these Loci Periucundi
as Pliny would say—
places infused with the mysterious
presence of spirits
which give you an unsettling feeling
even when they are spelled out on paper,
not to mention to encounter them here
frightening and cheerful,
throbbing
in a slow affected ostentation
on the muddy footpaths shaded by thickets
from which curious news arrives
in light and shadow,
sweetened by bird song
or muffled by a profusion
of serpentine creeper vines
winding through trees.
.
Time
perfected
this green daedal country
dominated
by the language of birds and flowers,
a country prepared to take back its fauns and satyrs
concealed in the rocks
overgrown with ferns and wild roses—
as if designed in mad disarray
by a frivolous gardener
and in chaotic succession,
as if especially intended for lovers
seeking a hidden place for love.
.
In these places,
ruling for millennia,
hawk, bat, or cuckoo
have fulfilled their roles as augurs,
as angels and archangels, but now
hang as simple decorations
or as red penalty cards,
torn apart by weather and neglect.
.
Despite
the urgency of this beautiful,
almost Rousseauian spontaneity,
churches still loom
abundantly
in the oppressive religiosity
of the peasants
who, notwithstanding their kindness and courtesy,
are more renowned
for the quality of their wines and brandy
than any worship of saints
or their practice of the Mysteries
dedicated to Zamolxis or Dionysus.
.
The peasants are simple,
a living material
of farmers or miners or shepherds
and live their lives in these villages
built from these high walls and rubble—
rather more medieval than ancient.
And only my imagination
helps me see them
dissolve into the dream-light of an antiquity
that swarms everywhere,
reviving from these stones
with uncertain meaning,
the great towers of an almighty
Dacian stronghold,
which, in their long-lasting wanderings,
the Romans besieged.
.
Geen tweede Troje
Jean Pierre Rawie
.
Ik lees de laatste tijd veel over drugs, over dat drugs ons land in een wurggreep houdt, dat Myanmar de grootste drugsleverancier van de wereld is (Synthetische drugs), dat de pillen industrie Nederland vervuild (drugsafval) en ga zo maar door. Steeds meer ook gaat het over oplossingen en feitelijk is de beste oplossing dat niemand ooit meer drugs zou gebruiken. Een utopie, ik weet het maar het besef bij de gebruikers dat door het gebruik deze verwoestende industrie draaiende blijft, zou wat meer door mogen dringen. En dan heb ik het nog niet over de verwoestende effecten van langdurig drugsgebruik op lijf en leden (rottend gebit, schade aan hersenen en hart en ga zo maar door).
Ik moest, na een bericht over dit laatste, denken aan een gedicht van Jean Pierre Rawie uit de bundel ‘Oude gedichten’ uit 1990, een sonnet getiteld ‘No second Troy’.
.
No second Troy
.
Ik heb een vrouw bemind. die best
een tweede Troje zou verdienen,
en die door drank en heroïne
onder mijn ogen werd verpest.
.
Tot ziekbed kromp het liefdesnest,
en ik zou zachtjes willen grienen,
omdat alleen dit clandestiene
sonnetje van ons tweeën rest.
.
Zo’n veertien regeltjes waarmee je
een tipje van de sluier licht,
wat zout om in de wond te wrijven.
.
Wat zijn dat toch voor waanideeën,
dat je, verdomd, in een gedicht
‘de dingen van je af kunt schrijven’?
.
Let America Be America Again
Langston Hughes
.
Over Langston Hughes (1902 – 1967) schreef ik al eerder maar ik werd opnieuw op een gedicht van hem opmerkzaam gemaakt toen ik in ‘Waarom Amerikanen niet lopen’ een passage over dit betreffende gedicht las. In dit geval gaat het om het gedicht ‘Let America Be America Again’. Zoals Arjen van Veelen in zijn boek schrijft, lijkt dit wat op de term die Trump gebruikt (make America great again) maar in dit geval gaat het om een heel ander onderwerp. Dit gedicht, geschreven in 1935, gaat over de Amerikaanse droom, dat deze droom nooit heeft bestaan voor de Amerikaan uit de lower-class, zwart, wit of gekeurd. En over de vrijheid en gelijkheid waar elke immigrant in de VS ooit op heeft gehoopt maar nooit heeft gekregen. De Verenigde staten staat voor een land waar alles mogelijk is, maar hebzucht en corruptie beletten gewone mensen vooruit te komen. Het gedicht is een contrast tussen wat Amerika hoopt te zijn en wat Hughes en anderen hebben meegemaakt
.
Let America Be America Again
.
Let America be America again.
Let it be the dream it used to be.
Let it be the pioneer on the plain
Seeking a home where he himself is free.
.
(America never was America to me.)
.
Let America be the dream the dreamers dreamed —
Let it be that great strong land of love
Where never kings connive nor tyrants scheme
That any man be crushed by one above.
.
(It never was America to me.)
.
O, let my land be a land where Liberty
Is crowned with no false patriotic wreath,
But opportunity is real, and life is free,
Equality is in the air we breathe.
.
(There’s never been equality for me,
.
Nor freedom in this “homeland of the free.”)
Say, who are you that mumbles in the dark?
.
And who are you that draws your veil across the stars?
I am the poor white, fooled and pushed apart,
.
I am the Negro bearing slavery’s scars.
I am the red man driven from the land,
I am the immigrant clutching the hope I seek —
And finding only the same old stupid plan
Of dog eat dog, of mighty crush the weak.
.
I am the young man, full of strength and hope,
Tangled in that ancient endless chain
Of profit, power, gain, of grab the land!
Of grab the gold! Of grab the ways of satisfying need!
Of work the men! Of take the pay!
Of owning everything for one’s own greed!
.
I am the farmer, bondsman to the soil.
I am the worker sold to the machine.
I am the Negro, servant to you all.
I am the people, humble, hungry, mean —
Hungry yet today despite the dream.
Beaten yet today–O, Pioneers!
I am the man who never got ahead,
The poorest worker bartered through the years.
.
Yet I’m the one who dreamt our basic dream
In the Old World while still a serf of kings,
Who dreamt a dream so strong, so brave, so true,
That even yet its mighty daring sings
In every brick and stone, in every furrow turned
That’s made America the land it has become.
O, I’m the man who sailed those early seas
In search of what I meant to be my home —
For I’m the one who left dark Ireland’s shore,
And Poland’s plain, and England’s grassy lea,
And torn from Black Africa’s strand I came
To build a “homeland of the free.”
.
The free?
.
Who said the free? Not me?
Surely not me? The millions on relief today?
The millions shot down when we strike?
The millions who have nothing for our pay?
For all the dreams we’ve dreamed
And all the songs we’ve sung
And all the hopes we’ve held
And all the flags we’ve hung,
The millions who have nothing for our pay —
Except the dream that’s almost dead today.
.
O, let America be America again —
The land that never has been yet —
And yet must be–the land where every man is free.
The land that’s mine — the poor man’s, Indian’s,
Negro’s, ME —
Who made America,
Whose sweat and blood, whose faith and pain,
Whose hand at the foundry, whose plow in the rain,
Must bring back our mighty dream again.
.
Sure, call me any ugly name you choose —
The steel of freedom does not stain.
From those who live like leeches on the people’s lives,
We must take back our land again,
America!
.
O, yes,
I say it plain,
America never was America to me,
And yet I swear this oath —
America will be!
.
Out of the rack and ruin of our gangster death,
The rape and rot of graft, and stealth, and lies,
We, the people, must redeem
The land, the mines, the plants, the rivers.
The mountains and the endless plain —
All, all the stretch of these great green states —
And make America again!
.
Met meningen schrijf je geen goed gedicht
Remco Campert
.
Op de dag dat er in het Volkskrant Magazine een groot interview verschijnt met dichter/schrijver Remco Campert (1929) plaatst de Belgisch-Egyptische dichter Emad Fouad een stuk op mijn Facebook tijdlijn uit de Poëziekrant van juli/augustus 2019 van Virginie Platteau. Nu zul je je misschien afvragen wat deze twee zaken met elkaar te maken hebben? In het interview met Remco Campert in het Magazine vertelt hij:
” .. Maar ik ben nooit iemand geweest met heel uitgesproken meningen, ik vind dat je daar als schrijver je eigen manier voor hebt: je schrijft vanuit hoe je naar de wereld kijkt. Daar komt het dan wel in terecht. Dat heb ik altijd gehad. Ik heb een poos geleden die gedichten geschreven over Assad en zo, ik vond dat dat moest, het ging eigenlijk vanzelf. (in de bundel ‘Open ogen’ WvH.) Maar ik moet er niet te erg in betrokken zijn, geen heilige verontwaardiging, dat werkt allemaal niet. Met meningen schrijf je geen goed gedicht. Ik vind dat het genoeg is te constateren. het oordeel moet je aan anderen overlaten. ‘
Toen ik dit las had ik twee gedachten. allereerst: En al die dichters in gebieden waar onderdrukking heerst dan, die schrijven over die onderdrukking, is daar geen goede en oprecht mooie poëzie geschreven? Lees de gedichten in mijn categorie Dichter in verzet er op na. En mijn tweede gedachte was: ik denk dat Campert gelijk heeft. De mooiste gedichten van dichters in verzet zijn niet geschreven vanuit een heilige verontwaardiging, vanuit een activistische basis maar vanuit de wil om poëzie te schrijven over een belangrijk onderwerp, over onderdrukking, over verzet maar met ruimte voor de lezer om er zelf een mening over te hebben, en een oordeel over te kunnen vellen. Heel activistische poëzie lijdt te aan het zo belangrijk maken van het onderwerp dat het ten koste gaat van het poëtische gehalte van het gedicht.
Maar dan het artikel in de Poëziekrant van Virginie Platteau, zij schrijft onder andere: “zo wordt verwacht men van Palestijnse dichters haast automatisch dat hun poëzie een politieke lading heeft, Van zwarte artiesten in Europa is er de impliciete verwachting dat ze het over genocides zullen hebben, of over hun collectieve of individuele lijden. Eén ‘magische auteur’ moet dan als het ware een hele bevolkingsgroep en een groter verhaal representeren.”
Emad Fouad voegt hier in zijn post aan toe: “Cynisch genoeg zijn poëtische getuigenissen van lijdende vluchtelingen momenteel commercieel interessant. Ze worden soms doodgeknuffeld, van festival naar festival gehaald omdat hun verhaal zo schrijnend is. Sommige bundels worden in vertaling speciaal samengesteld ‘tot een doordachte eenheid gericht op de lage landen’, uitgevers pakken er expliciet mee uit.”.
Deze twee ‘meningen’, die van Campert en die van wat er blijkbaar tegenwoordig interessant is voor festivalorganisatoren en uitgevers liggen erg ver uiteen. Ik ben geneigd de mening van de oude meester te delen. Hoewel ik het emanciperende karakter van veel poëzie (en dat met name uit de genoemde groepen) zeker kan waarderen vind ook ik dat goede poëzie ‘vanzelf moet gaan’ zoals Campert het zo mooi omschrijft. Wanneer er te expliciet een onderwerp of probleem geadresseerd wordt gaat dit vaak ten koste van de poëtische vorm.
Dat dit ook heel goed samen kan gaan bewijst Sylvia Hubers in het gedicht ‘Gedicht voor de leiders van de wereld (ook de verkeerde) dat is opgenomen in de verzamelbundel ‘War on war’ met als ondertitel ‘gedichten geen bommen’ uit 2003, samengesteld en onder redactie van Harry Zevenbergen en Diann van Faassen.
.
Gedicht voor de leiders van de wereld
(ook de verkeerde)
.
Ontspan
Laat de gespannen spieren vieren
Ontspan
ontbal de vuist, maak de
Ogen rond, de mond verbaasd
En doe ook iets met de schouders
Ontspan
Urenlang
Ontspan de gedachten
Het strak gespan van oor tot oor
Waar cavaleriewagens rijden
Zet ze stil
Laat deze strijdwagens uit elkaar vallen
En bouw er invalidenwagens van
Ontspan
Laat armen en benen
Geen actie ondernemen
Tot zij geheel ontspannen zijn
Laat ze vallen laat ze vieren
En in je buik… bouw daar
Een vriendelijke kamer met sofa’s
Heerlijke zachte sofa’s
En ontvang daar, op die sofa’s
Iedereen die je haat
(Ontspan, Ontspan, Ontspan)
En praat dan met zijn allen
Over je moeders (je vaders)
Over je dochters (je zonen)
Over je vouwen (je mannen)
Vertel aan elkaar
Hoeveel je van hen houdt
En hoe graag je hen
Zou willen behouden
.
Declamatorium
Nieuw declamatorium der Nederlandse poëzie
.
In 1979 publiceerde Standaard Uitgeverij het ‘Nieuw declamatorium der Nederlandse poëzie’ bijeengebracht door Teresa Van Marcke. Nu heb ik het woord declamatorium even opgezocht (dat het een afgeleidde is van declamatie was me duidelijk) en het betekent “Een dichtstuk dat bij de voordracht wordt begeleid en afgewisseld door muziek of zang” of ook wel “voordracht”. Hoe dat precies zit (het is tenslotte een geschreven bundel) blijkt uit het voorwoord. Daarin schrijft Teresa Van Marcke: “Voor dit werk ging de keuze in de eerste plaats naar het gedicht, geschikt om voor te dragen. Te hermetische poëzie werd vermeden”.
De bundel bevat een reeks aan gevestigde namen maar ook een reeks nieuwe namen (let wel: gevestigde of nieuwe namen in 1979!). “Dichters die de gevoeligheden van deze tijd en vooral van de jonge mens van nu, trachten te verwoorden”. In een aantal thema’s zoals ‘Bezinning/vragen’, ‘Vreugde/liefde/innigheid’, ‘Ontgoocheling/angst/pijn’, ‘aanklacht/eis/strijd’, ‘Reportage/verhaal’ en ‘Humor/ironie’, worden ruim 400 gedichten en dichters gepresenteerd. Zoals gezegd bekende namen (hoewel volgens het voorwoord een aantal Nederlandse dichters verstek liet gaan) maar dus ook onbekende en nieuwe dichters. Zo kan een dichter als Herman de Coninck naast een (voor mij onbekende) dichter als Albert de Longie staan en Halbo C. Kool naast Hendrik Marsman.
Ik heb uit het hoofdstuk ‘Aanklacht/eis/strijd’ gekozen voor het openingsgedicht van Paul de Bolle. Van deze dichter heb ik verder geen informatie gevonden en dit gedicht had wat mij betreft ook in het hoofdstuk ‘Humor/ironie’ kunnen staan.
.
Wanneer ik een soldaat zal zijn
dan grif ik gedichten in de kolf
van mijn geweer
en de man die dan zeggen zal
schiet
die sla ik met mijn gedichten
dood
.
Gedicht als (korte) film
Remco Campert en Alessio Cuomo
.
Vorige week was ik in Gent en daar kwam ik, lopende door de stad, allerlei gedichten tegen die op muren en ramen waren aangebracht. Zo ook het gedicht ‘Verzet’van Remco Campert. Het gedicht is aangebracht op een zijmuur van het Het Vrijzinnig Centrum Geuzenhuis. Verschillende vrijzinnige verenigingen vinden hier onderdak. Het café werd lang opengehouden door Motte Claus, de schoonzus van Hugo Claus. Zij was ook een van de initiatiefnemers van de Poëzieroute in Gent Het gedicht past bij het publiek van het Geuzenhuis: kritische en maatschappelijk geëngageerde mensen. Toen ik deze week wat aan het zoeken was op internet kwam ik een artikel tegen van mei 2018 over dit specifieke gedicht op deze plek in Gent.
Filmmaker Alessio Cuomo liep met zijn vriendin in Gent toen hij het gedicht op een muur zag staan. Hij was er zo door geraakt dat hij met de tekst aan de slag wilde. “Met het gedicht toont Campert dat verzet niet betekent dat je meedoet met de rest, maar dat je bij jezelf stil moet staan.” Dus stuurde hij Remco Campert een brief met het verzoek dit gedicht te ‘verfilmen’. Ook vroeg hij Campert of hij de hoofdrol wilde spelen in de filmische bewerking. Daar stemde Campert mee in. De film toont onder andere beelden van de schrijver achter zijn typemachine, maar ook de natuur van landgoed Rhijnauwen in Bunnik vlakbij Utrecht, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n vijfhonderd verzetsstrijders zijn gefusilleerd.
Volgens Cuomo was Campert blij met het resultaat. Al was de schrijver het filmen na een uur of drie wel redelijk zat. Hij was wellicht niet erg bekend met de gebruikelijke lange opnamedagen die er voor een film nodig zijn. “Sommige stukken moesten een paar keer worden opgenomen. Toen Campert weer een zin moest herhalen, zei hij: ‘Wanneer is het nou klaar? Ik kan het gedicht niet meer aanhoren’.”
.
.


















