Site-archief

Sofia Parnok

Eerste Russische openlijk lesbische dichter

.

Sofia Yakovlevna Parnok (1885 – 1933) was een Russische dichter , journalist en vertaler. Vanaf de leeftijd van zes jaar schreef ze poëzie in een stijl die heel anders was dan die van de overheersende dichters van haar tijd, en in plaats daarvan onthulde ze haar eigen gevoel voor haar Russische en haar Joodse identiteit, en kwam ze naar buiten als lesbienne. Naast haar literaire werk werkte ze als journalist onder het pseudoniem Andrei Polianin. Ze is aangeduid als “de Russische Sappho “, zoals ze openlijk schreef over haar zeven lesbische relaties.

Na haar studie aan het Gymnasium afgerond te hebben, verhuisde Parnok in 1905 naar Genève en probeerde muziek te studeren, maar had geen echte drive en keerde snel terug naar Moskou. Om afstand te nemen van de controle van haar vader en haar financiële afhankelijkheid van hem, publiceerde ze in 1906 haar eerste gedichtenbundel onder het pseudoniem Sofia Parnok en trouwde ze in 1907 met Vladimir Volkenstein . Binnen twee jaar strandde het huwelijk en ging ze aan de slag als journaliste.

Vanaf 1913 had Parnok uitsluitend relaties met vrouwen en gebruikte die liefdesrelaties om haar creativiteit te voeden . De opeenvolgende relaties met vrouwelijke muzen uit de kunst en wetenschappen, inspireerde haar ertoe vijf dichtbundels te publiceren en verschillende libretto’s voor opera te schrijven, voordat ze in 1933 aan een hartziekte overleed. Na 1928 mocht Parnok haar poëzie niet meer publiceren, en haar werk werd grotendeels vergeten tot na de Sovjetperiode. In 1979 werd voor het eerst haar verzameld werk uitgegeven.

.

Een spin heeft mijn icoon vergrendeld

En elk gebed is dood. Mijn hoofd

Zakt in de kussens neer, ellendig,

In één dag van ’t verstand beroofd.

.

Hij zal, als hij mij mee komt nemen,

Niet als muziek zijn, niet als rook,

Niet als een zwartgewiekte demon,

Niet als bezielde stilte ook, –

.

Maar nee, gewoon: een hond gaat janken,

Een auto giert in rauwe klanken,

Een rat glipt naar zijn hol. O ja!

Ik – die naar goed noch kwaad ooit streefde –

Zal de muziek waarbij ik leefde

Ook horen als ik sterven ga.

.

De tijdvrouw

Velimir Chlebnikov

.

In 2015 kreeg ik de bundel ‘Verzameld werk’ Poëzie 1 van Velimir Chlebnikov en ik schreef daar destijds al een stuk over. De gedichten in deze bundel van de Russische dichter Chlebnikov (1885 – 1922) zijn geschreven tussen 1904-1908 en in een vertaling van Willem G. Weststeijn.

Ik koos voor een gedicht zonder titel uit 1907 met als eerste zin ‘Ik bereikte de tijdvrouw’ of in het Russisch ‘Vremjanin ja’ omdat ik het woord ‘tijdvrouw’ zo’n bijzonder woord vind. In dit geval een vrouw die hem in zijn droom bezocht.

.

Ik bereikte de tijdvrouw,

Tijdeling, ik

En schiep met haar

Een kusogenblik.

En toen werd ik wakker

En vloog ervandoor

En dook in de diepte

En raakte te loor.

En vaardig met vleugels

Put ik de daggodin,

Uit de voorraad van het blauw

Put ik de watergodin.

.

De loon-poëet

Anton Hirschig

.

In het onvolprezen werk ‘Dichten over dichten’ bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19e en 20ste eeuw, samengesteld door Atte Jongstra en Arjan Peters uit 1994, is een gedicht opgenomen van dichter, kunstschilder Anton Hirschig (1867 – 1939). Het gedicht werd genomen uit ‘Objective en Subjective Poëzy’ van Isaac Marcus Calisch (1808 – 1885).

Wat bijzonder is aan Anton Hirschig is niet zozeer zijn werk als kunstenaar noch zijn literaire nalatenschap (daar is bitter weinig over te vinden) maar het feit dat hij bij Vincent van Gogh inwoonde in de Auberge Ravoux in Auvers- sur-Oise ten tijde van Van Goghs dood in 1890. Hij was niet alleen aanwezig bij de begrafenis van Vincent van Gogh maar hij hielp ook bij het regelen, het verzamelen van bloemen voor de kist en hij ging naar het nabijgelegen Méry om de lijkwagen te huren.

Ondanks dat zijn broer wel als amateurschilder is opgenomen in Pieter Scheens monumentale Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars 1750 – 1950 en zijn zus zelfs werd verward met hem in dat zelfde werk is Anton Hirschig dus vooral bekend door zijn  relatie met van Gogh.

Desondanks kun je dus in een kwalitatief goede bloemlezing terechtkomen als dichter.

.

De loon poëet

.

Wat stoft ge, loon-poëet, dat ge andren moogt behagen?

En wat veracht ge hem, die slechts uit aandrift zingt?

Die niet zichzelv’ hergeeft, is ’t speeltuig aangeslagen,

Waan niet, dat die te regt naar Phaebus’ * straalkroon dingt.

.

Die prijsgezangen wrocht, behoort tot die minstreelen,

Die, vorstenslaven, ’t lied slechts stemden op bevel.

Wie louter voor zich zelv’ zijn geestrijk lied wil kweelen,

Misbruikt de Godsgaaf niet tot een eerzuchtig spel.

.

’t Heete objectiviteit, die zulke benten prijzen,

Zij doet zichzelv’ geweld en zingt slechts voor ’t publiek;

De Mammon spant haar en de gunst der pseudo-wijzen,

Die gissen naar het schoon, en leven van – kritiek

.

’t Is wel, als voor hun werk hun beeldtenis mag prijken;

Want zelfs geen trek van hen is in ’t gedicht vervat.

Lavaters* mogen zien, of zij naar dichters lijken,

Wanneer hun beeldtenis in ’t koper is gevat.

.

Een dichter kan alleen uit eigen aandrift zingen;

Zijn zang is subjectief in de objectieve stof;

Hij laat zich tot een lied zelfs door de goden dwingen,

En maakt nooit Recensent, noch Maecenaten ’t hof.

.

Die ’t zijne leest, zal ’t hart en ’t leven van hem kennen;

Hij leeft in elk gedicht, en daarom sterft hij nooit;

Moog’hem een valsche teelt van verzengoochlaars schennen,

Hij groeit bij ’t nageslacht, de toekomst maakt hem groot.

.

* Phaebus (bijnaam van Apollo) god van de zon, medicijnen, muziek, wetenschappen en poëzie.
* Johann Kaspar, Zwitsers schrijver, dichter, filosoof en theoloog (1741 – 1801)

Nonsens

Inenting

.

In de jaren ’50 werd er door uitgeverij Het Spectrum veel poëzie uitgegeven. Bundels van dichters maar vooral ook allerlei verzamelbundels en bloemlezingen. Een van die bloemlezingen is nu in mijn bezit, mijn broer wist deze van een waarschijnlijke aftocht richting oud papierbak bij een kringloopwinkel te redden, en ik ben er blij mee.

Het betreft hier de bundel ‘Nederlandse Nonsens op rijm’ uit 1953. Alleen van de titel word ik al vrolijk. In de binnenkant van deze bundel staat geschreven: Nederlandse Nonsens op rijm, een gevarieerde keuze uit meer dan honderd jaar poëtische parodie en fantasie, waaraan elkeen, mits hij gelijktijdig zijn hart en hoofd laat werken, genoegen kan beleven.  Medewerkers aan deze bundel zijn De Schoolmeester, Piet Paaltjens, Cornelis Paradijs, Braga, Charivarius, Trijntje Fop, Daan Zonderland, C. Buddingh’ en Annie Schmidt (toen nog zonder M.G. ).

Veel oud werk dus maar zeer zeker ook grappig, venijnig en parodiërende gedichten. Ik koos voor een gedicht van Cornelis Paradijs. Achter dit pseudoniem gaat een groot schrijver schuil namelijk Frederik van Eeden (1860 – 1932). Het gedicht verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Grassprietjes’ uit 1885. Waarom ik voor dit gedicht koos mag meteen duidelijk zijn uit de titel.

.

Inenting

.

Zou ik mijn kind niet laten vaccineeren
Met zuiv’re koepokstof,
Zou ik dien wreeden geesel niet bezweren,
Die reeds zoovelen trof?

.

God zond den dood om ’t menschdom te genezen,
Met zonden zwaar belaân,
Toch heeft ons tevens zijn genâ gewezen
Hoe hem te keer te gaan.

.

Geweldig komt het pestvuur ons bestoken,
Elk schoon zwicht voor zijn kracht,
Doch licht en schaad’loos wordt die kracht gebroken:
Een prik en ’t is volbracht.

.

Volgroote goedheid! nimmer te doorgronden
Is Godes heerschappij:
De Heer der Heem’len slaat zoo fel geen wonden,
Of schenkt er pleister bij.

.

Het glas breekt….

Bijna vergeten dichters

.

Ik heb veel oude dichtbundels in bezit en een groot deel daarvan zijn verzamelbundels of bloemlezingen. Het aardige van deze bundels is dat er dichters in zijn opgenomen waar je nooit meer iets van leest of hoort, terwijl er ook onder deze (bijna) vergeten dichters heel fijne dichters zitten. Zo lees ik in ‘De stem van de dichter’ samengesteld door Antal Sivirski en uitgegeven door J.B. Wolters Groningen in 1962 . In deze bloemlezing van poëzie en proza geschikt om voor te dragen (in het voorwoord neemt Sivirsky de lezer mee over het doel van het voordragen (anderen te laten genieten van een kunstwerk), de klank, de waarde van het voordragen en de keuze van de kunstwerken) staan behalve gedichten ook een aantal prozastukken. Ik beperk mezelf dan tot de gedichten van veel bekende dichters maar af en toe zit er een dichter tussen die ik niet ken. Zoals de dichter Dezsö Kosztolányi.

Kosztolányi (1885-1936)  was een Hongaars dichter, schrijver, vertaler en journalist. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste Hongaarse literatoren van de 20e eeuw.  Hij was vooral estheet en individualist, zijn werk laat een toenemende verdieping zien. In de communistische periode gold hij als burgerlijk en conservatief, maar ook toen werd hij erkend als voorbeeldig stilist.

In 1907 debuteerde hij en vanaf 1908 was hij actief voor het pas opgerichte, later leidende, Hongaarse letterkundige blad Nyugat, waarin van zijn hand een studie over Rilke verscheen. Hij kreeg vooral bekendheid door zijn in 1910 verschenen gedichtencyclus ‘A szegény kisgyermek panaszai’ (Klaagzang van een arm klein kind). In 1913 publiceerde hij de anthologie ‘Modern költők’ (Moderne dichters). Kosztolányi schreef makkelijk en snel, naast 12 bundels gedichten publiceerde hij veel krantenartikelen en korte verhalen. Hij was tevens belangrijk als literair vertaler. Hij vertaalde werk van Shakespeare, Rilke, Goethe, Verlaine en Rimbaud, maar ook ‘Alice in Wonderland’.

Van zijn hand is in ‘De stem van de dichter’ het gedicht ‘het glas breekt….’ opgenomen dar eerder in ‘De Muze kent geen Babel’ (Wereldpoëzie in vertaling) verscheen in 1959.

.

Het glas breekt….

.

Het glas breekt

En de tand valt uit.

.

Het kleed scheurt

En het oog verzwakt.

.

Sleutel en knoop gaan te loor

En de lust vergaat.

.

De kaars brandt op

En het bloed wordt traag.

.

De lamp stort neer

En het hart staat stil.

.

Wee mij en u

Wee onzer.

.

Avond

Vladislav Chodasevitsj

.

Vladislav Felitsianovitsj Chodasevitsj (1885 – 1939) was een Russisch schrijver en dichter. Geboren in Moskou maar van Pools-Joodse afkomst. In 1922 emigreerde hij naar Parijs waar hij een gezaghebbend literatuurcriticus werd. Hij was een einzelgänger met een grondige afkeer van het futurisme maar hij stond ook zeer streng en kritisch tegenover zijn eigen werk. Chodasevitsj heeft een klein maar krachtig oeuvre achter gelaten waarin vooral het tragische dualisme tussen geest en materie centraal staat. Chodasevitsj schreef overwegend poëzie, “in kille schoonheid”, zoals hij het zelf noemde.

Uit de bundel ‘Het glas dat geen leugens verdraagt’ uit 1985 het gedicht ‘Avond’, in een vertaling van Marko Fondse.

.

Avond

.

’t Kraakt en glijdt onder de voet.

Winden woeien, sneeuw kwam neer.

Wat een treurnis, goede God,

Here God, en wat een zeer.

.

Wel zeer valt uw wereld zwaar,

En ook Gij kent geen genà.

En waar dient die wijdte voor,

Als op aarde dood bestaat?

.

En geen mens die je verklaart,

Hoe in ’s levens nedergang

Je bij zwerven nog volhardt,

Huiveren, geloof en zang.

.

Bezing mij de zuivere meisjes

Velimir Chlebnikov

.

Van Geraldina Metselaar kreeg ik het bijzonder fraai uitgegeven bundeltje Verzameld werk, Poëzie 1 van Velimir Chlebnikov. In deze bundel, uitgegeven door Filonov in 2012 staan gedichten van Chlebnikov uit 1904-1908 in een vertaling van Willem G. Weststeijn.

Velimir Chlebnikov (1885-1922) werd geboren in wat nu Kalmukkië heet en was Russisch dichter en theoreticus. Als dichter maakt hij deel uit van de Futuristen. De Futuristen zetten zich af tegen de toen dominante stroming in de Russische literatuur, het Symbolisme, waarin verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie centraal werden gesteld. De Futuristen verworpen deze volledige “oude” literatuur. Het poëtische woord moest weer centraal komen te staan.

Chlebnikov experimenteert vooral met klankpoëzie en hij ontwikkelt een geheel eigen (bijna mathematisch) systeem waarin diverse talen (de vogeltaal, de godentaal, de sterrentaal) evenzoveel semantische ontwikkelingen doormaken die de dichter bijstaan in het kanaliseren van zijn niet te stuiten creatieve energie. Veel literatoren zien Chlebnikov tegenwoordig als één van de belangrijkste vernieuwers van het Modernisme en zijn invloed op de Russische literatuur is groot.

Uit de bundel een aantal korte gedichten uit de jaren 1907 en 1908.

.

Bezing mij de zuivere meisjes,

Kibbelaarsters met hun vogelkers,

De breedgeschouderde jongens:

Ze zijn er – ik weet en geloof het.

.

Maanlicht, een witte omheining,

Populieren als zeilen veraf.

Hier komt de nachtelijke minnaar,

Schuift van het hekje de grendel af.

.

Wie als beroemde tovenaar

Roemvolle kunst waardeert:

Hij noemt de Slaaf

Een nachtegaal.

.

Velimir

Velimir bundel

 

Met dank aan Wikipedia.

Van de zee

Willem Kloos

.

Willem Kloos (1859 – 1938) was dichter en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Tachtigers. De Tachtigers vormden een vernieuwende beweging binnen de Nederlandse literatuur die van ca. 1880 tot 1894 bestond. In het werk van deze auteurs kwamen het  impressionisme en naturalisme sterk naar voren. De Tachtigers zijn vooral van belang vanwege de vernieuwing die zij aanbrachten in de poëzie (dichtkunst). De beweging moet worden beschouwd als een late voortzetting van en tevens een sterke kritiek op het werk uit de Romantiek, de periode die er direct aan vooraf was gegaan.

In 1880 debuteerde Kloos in het tijdschrift Nederland’met het gedicht ‘Rhodopis’. De gedichten die Kloos schreef in de jaren 80 van de 19e eeuw zijn in grote mate beïnvloed door de dichter Shelley. In 1885 richt hij samen met onder andere Frederik van Eeden en Albert Verwey het literaire tijdschrift ‘De Nieuwe Gids’ op. In dit tijdschrift publiceerde Kloos een reeks literaire kronieken, die samen een beeld geven van zijn poëtica. Hij legt hierbij de nadruk op het op persoonlijke wijze weergeven van emoties door de dichter.

Een veel geciteerde uitspraak van Kloos is dat kunst ‘de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’ moet zijn. Vorm en inhoud zijn onscheidbaar; het gaat om l’art pour l’art (kunst om de kunst).

De dichter Kloos is nog steeds bij veel mensen bekend door de eerste regel van zijn ‘Sonnet V’ die luidt: “Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten”.

Uit de bloemlezing met als titel die eerste regel uit 1980 het gedicht ‘Van de zee’ (jullie kennen mijn voorliefde voor de zee).

.

Van de zee

(aan Frederik van Eeden)

.

De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,

De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weerspiegeld

ziet;

De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,

Zij is een levend Schoon en kent zich-zelve niet.

.

Zij wist van zich-zelven af in eeuwige verreining,

En wendt zich altijd òm en keert weer waar zij

vliedt,

Zij drukt zich-zelven in duizenderlei lijning

En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

.

O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,

Dan zou ik eerst gehéél en gróóts gelukkig zijn;

.

Dan had ik eerst geen lust naar menselijke

belustheid

Op menselijke vreugd en menselijke pijn;

.

Dan wàs mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid,

Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn.

.

kloos1923

 

 

Emma Lazarus

The new Colossus

.

Emma Lazarus (1849 – 1887) was een Amerikaans dichter/essayiste. Geboren in een sefardisch-joodse familie schreef ze aanvankelijk sterk melancholische gedichten. Door de progroms in de Oekraïne veranderde haar toon en wijdde ze zich volledig aan de verdediging van het vervolgde joodse volk. Ze werd hierom ook wel ‘mother of exiles’ genoemd.

Het meest bekend is ze gebleven door haar sonnet ‘The new Colossus’ (1883), met de bekende regel “Give me your tired, your poor”, dat in 1886 op het voetstuk van het Vrijheidsbeeld werd aangebracht.

Lazarus reisde twee keer door Europa, eerst in 1885 en daarna in 1887. Na deze laatste trip keerde ze ziek terug en overleed kort daarna, waarschijnlijk aan de ziekte van Hodgkin.

Het gedicht ‘The new Colossus komt in twee films voor; ‘Saboteur’ uit 1942 en ‘Since you went away’ uit 1944.

.

The new Colossus

.

Not like the brazen giant of Greek fame,

With conquering limbs astride from land to land;

Here at our sea-washed, sunset gates shall stand

A mighty woman with a torch, whose flame

Is the imprisoned lightning, and her name

Mother of Exiles. From her beacon-hand

Glows world-wide welcome; her mild eyes command

The air-bridged harbor that twin cities frame.

“Keep, ancient lands, your storied pomp!” cries she

With silent lips. “Give me your tired, your poor,

Your huddled masses yearning to breathe free,

The wretched refuse of your teeming shore.

Send these, the homeless, tempest-tost to me,

I lift my lamp beside the golden door!”

.

Emma_Lazarus_plaque

 

liberty

 

Met dank aan Wikipedia en poets.org

A girl

Ezra Pound

.

Al eerder schreef ik over Ezra Pound (1885 – 1972) en deze week werd ik weer eens herinnerd aan zijn bestaan. Op 13 juli 2013 schreef ik over de poëzietheorie van Pound en op 14 januari 2013 kwam zijn gedicht ‘In a Station of the Metro’ voor op een lijstje met de 9 meest vreemde gedichten die je ooit las. Ik zag dat ik dit gedicht toen niet plaatste, vandaar vandaag twee gedichten van deze bijzondere dichter.

.

In a Station of the Metro

The apparition of these faces in the crowd;

Petals on a wet, black bough.

.

A Girl

The tree has entered my hands,
The sap has ascended my arms,
The tree has grown in my breast –
Downward,
The branches grow out of me, like arms.

Tree you are,
Moss you are,
You are violets with wind above them.
A child – so high – you are,
And all this is folly to the world.

.

Ezra_Pound_2                                                                                                                Ezra Pound in 1913

.

Met dank aan Poemhunter.com