Site-archief
November aan zee
D.H. Lawrence
.
In de krant las ik een artikel of eigenlijk recensie van een boek over de dichter D.H. Lawrence (1885-1930). Nu ken ik Lawrence als auteur van Lady Chatterley’s Lover uit 1928, en waarschijnlijk geldt dat voor de meeste mensen die de naam van deze auteur kennen. Maar Lawrence schreef ook essays, gedichten, verhalen, reisverslagen, toneelstukken, literaire kritieken, maakte vertalingen en gedichten.
In zijn relatief korte leven schreef hij voornamelijk romans en verhalen en maar twee dichtbundels: ‘Look! We have come through!’ uit 1917 en ‘Birds, Beasts and Flowers’ uit 1923. Hoewel ik wel eerder schreef over D.H. Lawrence heb ik in de afgelopen jaren slechts eenmaal een gedicht van hem geplaatst en dat was naar aanleiding van een nummer dat ik op de radio hoorde, dat een combinatie was van een gedicht van Lawrence en een kinderrijmpje. Dat gedicht is getiteld ‘Piano’ .
In literair tijdschrift De Tweede Ronde, jaargang 9 uit 1988, zijn drie gedichten opgenomen van D.H. Lawrence in een vertaling van Peter Verstegen (een van de oprichters van De Tweede Ronde). Ik koos voor het gedicht ‘November by the sea’ of ‘November aan zee’ zoals het in de vertaling luidt. Als je, zoals ik, vlakbij zee woont, heb je na lezing van dit gedicht, meteen een beeld van hoe het eruit ziet, de zee in november.
In het kader van gedichten op vreemde plekken kwam ik ook nog een vingerhoedje tegen met de beginregel van dit gedicht.
.
November aan zee
.
Oorlogscyclus
Elly de Waard
.
Dichter, vertaler, recensent en popcriticus Elly de Waard (1940) debuteerde in 1978 met de bundel ‘Afstand’. Daarvoor, in de jaren ’60 van de vorige eeuw, woonde ze samen met de dichter Chr. van Geel (1917-1974). Na zijn dood begon ze zelf met het schrijven van gedichten. Haar belangrijkste voorbeelden waren Emily Dickinson, Sylvia Plath, Vasalis en Ida Gerhardt.
In 1984 richtte ze de dichtersgroep De Nieuwe Wilden, vernoemd naar ‘Neue Wilde’ een 20e-eeuwse, naoorlogse kunststroming ontstaan in Duitsland omtrent 1980. Het voornaamste doel van deze groep was dat vrouwen zichzelf als dichters gingen erkennen. Na haar debuut publiceerde De Waard nog zo’n 20 dichtbundels waaronder in 2016 de bundel ‘In die tijd’. In die bundel las ik het gedicht ‘Oorlogscyclus’. Een bijzonder gedicht waarover ik me afvraag wat het was dat het moment markeerde tussen de oorlog en het einde van ‘de tijd dat de dichter het goed had’.
.
Oorlogscyclus
.
Mijn droom dat de zee het duin overspoelde
Aan het eind van het Doornvlak
groeide een palm. Zo snel dat, hoewel
zijn stam maar een meter mat
zijn kroon de dertien al ruim overspande
.
Ik ging kijken, één keer
Ik ging weer, hij groeide
Ik nam iemand mee, of die het ook zag
maar kon in de verte
geen palm meer ontdekken
.
Ik had die dag al zoveel gelopen, ik raakte alleen
op een duintop gestrand. de Noordzee kolkte
er om mij heen en brak
met zijn golven
mijn toevluchtsoord af –
.
Ontwortelde bomen boden
een houvast tot ik in het donker
tussen de steunberen van een fly-over
beschutting vond –
.
Ooit werd ik in een oorlog geboren
Aan het eind kleurt de wereld opnieuw in bloed
.
In de tijd daartussen had ik het goed
.
Kleuters
Chr. van Geel
.
Ik kocht de bundel ‘Het zinrijk’ van Chr. van Geel (1917-1974) uit 1971 op een bazaar in mijn wijk en het leuk van deze aankoop is dat voorin de bundel twee recensies uit kranten zitten. De ene uit de Volkskrant van 24 maart 1971 en de ander uit De Tijd van 12 juni 1971. Beide recensies van Kees Fens en Wam de Moor gaan in op de vorm en omvang (en uiteraard ook inhoud) van de gedichten in deze bundel. Ze zijn kort.Het was mij bij het doorbladeren ook al opgevallen. Gedichten van een paar regels zijn eerder gewoon dan uitzondering.
Wat me ook opviel in de bundel is dat van Geel een paar keer op twee tegenoverliggende pagina’s een gedicht plaatst met een zelfde titel. In sommige gevallen zou een samenvoegen van deze korte gedichten met een zelfde onderwerp makkelijk gekund hebben maar van Geel heeft ervoor gekozen dit niet te doen en ze los te presenteren. En toch werkt dat. In de gedichten ‘Kleuter’ bijvoorbeeld. In een langer gedicht zouden deze twee gedichten prima bij elkaar passen, er zouden nog wat zinnen aan toegevoegd kunnen worden om de twee te verbinden. Oordeel zelf over dit dubbel-gedicht van één dichter.
.
Kleuter
.
Op wielen rolt hij rond,
op benen stelt hij voor
een korte broekeman.
.
Kleuter
.
Hij zet zich aan tafel
als achter een stuurrad
vol knoppen en hendels
vol radar en lood.
.
Nocturne
Dubbel-gedicht
.
Vandaag een dubbel-gedicht met als titel ‘Nocturne’. Een nocturne (van het Latijnse nocturnus, ‘nachtelijk’) is een muzikale compositie die geïnspireerd is op de sfeer van de nacht, een romantisch of dromerig geheel. Niet zo verwonderlijk dus dat dichters dit gegeven hebben gebruikt voor hun poëzie. Ik zet in dit dubbel-gedicht twee gedichten tegenover elkaar met deze titel van Nic van Bruggen en Herman van den Bergh maar er zijn ongetwijfeld nog meer voorbeelden van gedichten te vinden met deze titel.
Allereerst Nic van Bruggen (1938-1991). Van Bruggen was een Vlaams dichter, ‘Pink Poet’ (een avant-garde kunstenaarscollectief), flamingant, publicist, kunstcriticus, sportjournalist, reclametekstschrijver en beeldend kunstenaar. Als grafisch kunstenaar gebruikte hij de naam Nikolaas. Van Bruggen zocht in zijn gedichten een beeldende stijl, die meer op associatie dan op vergelijking berustte. In 1987 verscheen van hem de bundel ‘Leeftijd’ en in deze bundel staat het gedicht ‘Nocturne’.
De tweede dichter, Herman van den Bergh (1897 – 1967) was een Joods Nederlands dichter, journalist en publicist. Hij was tussen 1918 en 1921 redacteur van ‘Het Getij’ (1916-1924) en in 1924 medeoprichter en redacteur van ‘De Vrije Bladen’ waaruit in 1932 ‘Forum’ is voortgekomen. Van den Bergh wordt gezien als de eerste vitalist ( een stroming in de literatuur van de 20e eeuw, waarin het humanitaire aspect op de achtergrond komt en hiervoor in de plaats komt een gericht zijn op het eigen innerlijk, vooral de levensdrift) Zijn gedicht ‘Nocturne’ komt uit de debuutbundel ‘De boog’ van van den Bergh uit 1917.
.
Nocturne
.
Dit leven liegt. Aan dwaasheid
Geen tekort. Tenzij als ’s nachts
De droefheid wordt geschreid,
In een verlaten lichaam.
.
De kamer kent mij niet. Zij is
Zichzelf nu in spiegels eenzaamheid.
Motten aan het raam. En in mezelf
De herinnering aan oude,
Herhaalde gebaren – de weigering.
.
Want niets vergeet ik – hoe afwezig
Ook – het onheil verzamelt mijn liefde.
Straks als ik ouder word, droger
De uren, langer mijn seizoenen, en
Stiller het noodlot dat zich aanbiedt.
.
Nocturne
.
De maan roeit brandend
langs ’t wolkenrif,
en ’t bosch is paars:
vergiftigd. –
.
Poel en half open apd
vol heete bramen,
fel en rond
in geur.
.
De vlakte, een feltse ruiker
en de lippen droog;
sterren vallen
als dauw.
.
Gestalten jagen woest
saters in horden;
en hun grijze adem
is zichtbaar.
.
Nimfen, bloemwit
met groene haren,
vluchten in ’t bosch,
hijgend,
.
In den neven de syrinx
en op onzen mond,
week en dartel:
Pans fluit. –
.
‘ Schilderij ‘Nocturne: James Abbott McNeill Whisther
Anthem for Doomed Youth
Wilfred Owen
.
Vorige week schreef ik over het gedicht dat Frans Budé schreef over de dag dat Wilfred Owen (1893- 1918) stierf. Aan het eind van het gedicht staat een referentie aan het gedicht ‘Anthem for Doomed Youth’. Omdat dit gedicht niet te vinden is op mijn blog, en ik dat een omissie vind, hier het gedicht met enige duiding.
Het gedicht werd geschreven tussen september en oktober 1917, toen Owen patiënt was in het Craiglockhart War Hospital in Edinburgh waar hij lag te herstellen van shell shock. Het gedicht is een klaagzang voor jonge soldaten wier levens verloren gingen in de Eerste Wereldoorlog. Het gedicht geeft ook commentaar op Owen’s afwijzing van zijn religie in 1915.
In het hospitaal leerde Owen een andere dichter Siegfried Sassoon kennen met wie hij bevriend raakte . Owen vroeg om zijn hulp bij het verfijnen van de ruwe schetsen van zijn gedichten. Het was Sassoon die het begin van het gedicht “anthem” noemde en ook ‘death’ in het oorspronkelijke artikel verving door ‘doomed’; het beroemde epitheton van ‘patient minds’ is ook een correctie van hem. De gewijzigde kopie van het manuscript, in het handschrift van beide mannen, bestaat nog steeds en is te vinden in het Wilfred Owen Manuscript Archive op internet.
Anthem for Doomed Youth
.
What passing-bells for these who die as cattle?
— Only the monstrous anger of the guns.
Only the stuttering rifles’ rapid rattle
Can patter out their hasty orisons.
No mockeries now for them; no prayers nor bells;
Nor any voice of mourning save the choirs,—
The shrill, demented choirs of wailing shells;
And bugles calling for them from sad shires.
.
What candles may be held to speed them all?
Not in the hands of boys, but in their eyes
Shall shine the holy glimmers of goodbyes.
The pallor of girls’ brows shall be their pall;
Their flowers the tenderness of patient minds,
And each slow dusk a drawing-down of blinds.
.
Soldaten kwartier
Antony Kok
.
Naar aanleiding van een bericht op Tzum, waarin stadsdichter A.H.J. Dautzenberg in een open brief aangeeft waarom hij stopt met het uitoefenen van het stadsdichterschap van Tilburg https://www.tzum.info/2021/03/nieuws-a-h-j-dautzenberg-stopt-met-stadsdichterschap-tilburg/ sloeg ik aan op de naam Antony Kok (1882 – 1969). Ik wist dat ik al eens een bericht over deze dichter had geschreven https://woutervanheiningen.wordpress.com/2012/05/11/dada-gaga/ en wilde graag meer van deze dichter te weten komen.
Op de website https://www.antonykok.nl/ kun je alles over het leven en werk van deze experimenteel dichter lezen. Deze Rotterdamse schrijver en dichter was experimenteel vooral in zijn klankpoëzie. Hij was mede-oprichter van het vernieuwende tijdschrift ‘De Stijl’. Antony Kok stond bekend als een bedachtzaam en vrijgevig man. Hij was volgens hen die hem kenden een groot kunstminnaar en ook een mecenas, niet alleen voor een bekende schilder als Piet Mondriaan maar ook voor regionale kunstenaars. Kok leerde de kunstenaar Theo van Doesburg kennen toen deze gelegerd was vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog met zijn legeronderdeel aan de Belgische grens, niet ver van Tilburg. Na 1916 leerde hij Piet Mondriaan kennen en samen met een aantal andere kunstenaars richten zij in 1917 ‘De Stijl’ op.
In 1915 schreef Anthony Kok het gedicht ‘Soldatenkwartier’ waarschijnlijk geïnspireerd op een serie gedichten van Van Doesburg, getiteld ‘Soldaten’. Van Doesburgs reactie op het gedicht ‘Soldaten Kwartier’ loog er niet om: ‘Die uitdrukking ‘klootenschuren’ vind ik toch erg goed; helemaal in toon, je ziet er de geslachtsdelen ten opzichte der houten banken in heen en weer schuiven’.
Kok heeft slechts twee gedichten gepubliceerd in ‘De Stijl’, de gedichten ‘Stilte + stem (Vers in W)’en ‘Nachtkroeg’ wat voor iemand die mede oprichter was van een tijdschrift dat 14 heeft bestaan (met De Stijl werd gestopt toen Theo van Doesburg in 1931 kwam te overlijden) erg karig is.
.
Soldaten kwartier
.
Banken. Banken.
Ruwe planken.
Snaaksche schalken.
Kleeren zwalken.
Kastjes. Kribben.
Vloeren glibben.
Zingen. Fluiten.
Hoemhoemhoem.
Luieren. Poetsen.
Schuieren. Boem.
.
Sterke longen.
Bokkesprongen,
over tafels,
banken heen.
.
Eten. Drinken.
Schrijven. Stinken.
Koffie. Brood.
Stik. Valdood.
.
Kaptein. Venijn.
Kaptein. Venijn.
Sergeant. ’t Land.
Sergeant. ’t Land.
Hoelang. Hoelang.
Zal het nog duren
Dat verdomde
klooten schuren.
.
Rombombom.
Rombombom.
De trom.
De trom.
De trom.
.

Lino: Ivo van Leeuwen

Neem mijn verzen in acht
Osip Mandelstam
.
In de heerlijke dikke pil ‘Iedereen dichter’ poëzie is een manier van leven, van Ivo van Strijtem uit 2018 is een hoofdstuk gewijd aan de Russische dichters. Twee van deze Russische dichters zijn Anna Achmatova (1889-1966) en Osip Mandelstam (1891-1938). Osip Emilievich (Joseph Khatskelevich) Mandelstam was een dichter en essayist en stamde uit een geslacht van Poolse joden.
In 1917, het jaar van de Russische revolutie, schreef Mandelstam een gedicht waarvan de eerste regels over Anna Achmatova gaan. Het is, zoals van Strijtem treffend stelt, een gedicht tussen onschuld en pijn en zit vol prachtige poëtische beelden. In haar memoires schrijft Achmatova over dit gedicht dat de eerste vier regels gaat over hen beide, zij had koorts en nam haar temperatuur op. Achmatova en Mandelstam waren collega dichters, zeer goede vrienden en ze bekommerden zich om elkaar.
Het gedicht is genomen uit de bundel ‘Neem mijn verzen in acht’ uit 2010 van Osip Mandelstam, samengesteld door Yolande Bloemen en Peter Zeeman in een vertaling van Nina Targan Mouravi.
.
Zing de krekelklok een liedje,
ritsel beverig de koorts,
ruist de kachel droog, dan weet je:
rode zijde staat in brand.
.
Hebben muizen deze schrale
levensbodem aangeknaagd,
’t is de dochter, ’t is de zwaluw
die mijn schuit heeft losgemaakt.
.
Murmelt op het dak de regen-
zwarte zijde staat in brand.
Maar de vogelkers zal horen
uit de diepste zee: vergeef.
.
Want de dood is maar onschuldig,
en je kan er niets aan doen
dat je hart nog altijd nagloeit
van de nachtegalenkoorts.
.
















