Site-archief
De wereld van het vers
Vogelvrij
.
In 1985 verscheen bij Athenaeum – Polak het boek ‘De wereld van het vers’ over het werk van Ida Gerhardt van Marie (M.H.) van der Zeyde. Van der Zeyde heeft Nederlands gestudeerd en promoveerde op Hadewych. Uit de tekst op de achterflap blijkt dat er niemand is die Ida Gerhardt en haar werk beter heeft gekend dan van der Zeyde. In de nalatenschap van de schrijfster (van der Zeyde) werd een afgerond hoofdstuk over ‘De Adelaarsvarens’ uit 1988 aangetroffen en dat hoofdstuk is in de editie van 1992 die ik bezit, opgenomen.
In dit boek is een vrijwel volledige beschrijving van de verzen, de poëzie en het dichterschap van Ida Gerhardt (1905-1997) opgenomen en dat is precies de vraag die de schrijfster van het boek bezig houdt. Een interessant en ook intrigerend boek. Over de bundel ‘De Slechtvalk’ uit 1966 is uiteraard ook een hoofdstuk opgenomen. Hierin worden enkele gedichten beschreven waaronder het gedicht ‘Vogelvrij’.
Van der Zeyde schrijft hierover: “Het eigenaardige ‘Vogelvrij’ staat min of meer op zichzelf, het lijkt anekdotisch (waarschijnlijk ‘waar gebeurd’), en erg mooi is het niet. Maar wanneer ik het goed zie, betekent het meer dan het zo oppervlakkig schijnt. Het zijn niet alleen die dorpskinderen, sterk, bot agressief, die een eenling die anders is ‘schelden en achtervolgen’. De burgerlijke wereld doet niet anders. En zelf in de literaire ‘wereld’ openbaart zich dezelfde tendens. Maar eigenlijk is het ook niet de slotstrofe, die ik in het vers het opmerkelijkst vind; het is de regel ‘en sloeg de kluiten van mijn jas’. Daar zit alles in, de grofheid van de bejegening, de droefheid daarover en ook de verachting. En het mengsel van bitterheid en nuchtere berusting, waarmee de dichter overgaat tot de orde van de dag. Een onopzettelijk en bijzonder sprekend klein zelfportret.”
.
Vogelvrij
.
Kinderen van een prachtig ras
– ik kwam hun noordelijk dorp voorbij –
scholden en achtervolgden mij
en één smeet raak met een pol gras.
.
En toen ik hen ontkomen was
zat ik tussen een wilgenrij,
een oude vrouw in de maand mei
en sloeg de kluiten van mijn jas.
.
Kinderen zijn oprecht en wreed:
zij zagen mij de dichter aan
en deden frank, wat meer discreet
de wereld dagelijks heeft gedaan.
.
Literaire anekdoten
Gerrit Achterberg
.
In 1988 verscheen bij de Bijenkorf ‘Het literair anekdoten boek’. Een onderhoudend en vrolijk boek, zo belooft de achterflap. En dat is het ook. Een boek vol onderwerpen (op alfabetische volgorde) met de meest bizarre, ongelofelijke en interessante feiten en feitjes aangaande de literaire wereld. Uiteraard ben ik dan in het bijzonder geïnteresseerd in de anekdoten rondom poëzie en dichters en daarin word ik niet teleurgesteld.
Zo is er bij het onderwerp Pinksterprijs het volgende te lezen: De dichter Gerrit Achterberg (1905-1962) kreeg slechtsgedicht, gedichten, dichtbundel, gedichtenbundel, poëziebundel, geleidelijk aan literaire erkenning. ‘Toen in 1946 opnieuw een literaire prijs aan Achterberg voorbijging (de prijs van de Maatschappij voor Letterkunde werd toegewezen aan Ida Gerhardt, een feit waartegen Bertus Aafjes, Vasalis en Ed. Hoornik in Vrij Nederland protesteerden), besloot mr. Joan Th. Stakenburg, onder toejuiching van literaire vrienden aan een cafétafel van Reynders in Amsterdam, de eenmalige Pinksterprijs ( ƒ 1000,-) voor Achterberg in te stellen. De prijs werd toegekend voor de bundel ‘Radar’ en uitgever-boekverkoper Balkema stelde de gehele opbrengst ter beschikking van Achterberg’.
In de jaren hierna kreeg Achterberg de erkenning die hij verdiende. Zo ontving hij onder andere in 1949 de P.C. Hooft-prijs en in 1959 de Constantijn Huygens-prijs en wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste dichters in de twintigste-eeuwse Nederlandse poëzie.
Uit de bundel ‘Radar’ komt het gedicht ‘Qualiteit’. Voor een analyse van het gedicht kijk je op deze website.
.
Qualiteit
.
Hebt gij volgorde nog
van boven naar beneden,
van links naar rechts, alsmede
totaalgetal en samenhang?
Bleven de maten even lang,
die ik op u heb aangebracht?
Zijt gij uzelf de eerste nog
en eenige, of alreede
zevende, negende, ongeacht
welk ranggetal in reeksen,
die u vermeesterden, in ‘t zog
trokken der quantiteit …. en toch
hield gij daarin het teeken,
dat u bewaart en duidt tot in
verste verandering?
.
De zestigste viering
Ida Gerhardt
.
Vandaag, op mijn verjaardag, heb ik de hulp van Ida Gerhardt (1905-1997) nodig. Haar gedicht ‘De zestigste viering sluit hier bij aan en bij het thema van de Poëzieweek ‘Vriendschap’. Een win-win situatie. Uit haar bundel ‘De adelaarsvarens’ uit 1988 het gedicht ‘De zestigste viering’.
.
De zestigste viering
Te middernacht daalt stap voor stap
de prior van de keldertrap,
en kiest waar de gewelven zijn
een fles belegen rode wijn.
Het klooster slaapt, de poort is dicht;
de lange gang is zonder licht.
Hij vindt de refter op de tast
en neemt twee glazen uit de kast.
En schikt waar het kapittel is
de kelken in een vensternis.
In het ondeelbare moment
wordt er een bladzij omgewend.
En hij en de afwezige ander
beleven het weer met elkander:
het uur der vriendschap, het verbond
dat zelfs de bittere dood niet schond.
Bijeen: in ernst en argeloosheid.
er wordt gelachen en geschreid;
dan, na het lang verbeid begin,
zet de muziek der stilte in.
Een verre haan betrekt de wacht
en meldt de kentering van de nacht
alom. Het komend ogenblik
ontrooft het gij, ontrooft het ik.
De maan verbleekt, de dag breekt aan.
Voorbij,-de ander is gegaan.
Gegaan. Hij is een jaar reeds ver,
verdwenen met de morgenster.
.
De reiskameraad
Ida Gerhardt
.
In de bundel ‘De adelaarsvarens’ uit 1988 van Ida Gerhardt (1905-1997) staat een reisgedicht dat mooi aansluit bij de gedichten die ik in het kader van de vakantiepoëzie dezer dagen deel. Het gedicht is getiteld ‘De reiskameraad’.
.
De reiskameraad
.
Op een onaards uur vertrokken,
wars van alles, zonder reisplan,
elke overlegging mijdend
en mij weidend in mijn vrijheid
bij het dansen van de draden,
weet ik feestelijk in mijn jaszak
het kompas, dat onder Arkel
ik als kind eens op een morgen
heb gevonden in de wegberm.
.
Dat mijn trots was, dat het nog is,
dat ik Boreas gedoopt heb.
Waaraan nooit iets gemankeerd heeft.
Of ik zuidwaarts ga of zigzag,
onomkoopbaar, onverbiddelijk
richt zich de magneetnaald noordwaarts.
Eindelijk reizen wij weer samen,
twee die bij elkander horen,
twee die aan elkaar gewaagd zijn.
.
Groeten uit Zwart Nazareth
Schemer in Schiedam
.
Vanuit mijn woonplaats en waar ik werk ligt Schiedam dichtbij, ik kom er regelmatig. Voor veel mensen is Schiedam dat jeneverstadje ergens onder de rook van Rotterdam. Als vakantiebestemming niet meteen aan te raden maar voor een dagtripje zeker de moeite waard. In 2004 publiceerde boekhandel Post Scriptum Schiedam in samenwerking met Stichting Centrummanagement de bundel ‘Groeten uit Zwart Nazareth’ samengesteld door Ruud Aret en Jan van Bergen en Henegouwen, een bibliotheek collega van me uit Schiedam. Een bundel vol gedichten van Schiedamse dichter en gedichten over Schiedam.
In de 19e eeuw was Schiedam het centrum van de jenever-industrie in Nederland. Met name tussen 1870 en 1890 bloeide deze industrie. De keerzijde hiervan was een enorme vervuiling van de met steenkoolgestookte branderijen en de glasfabriek, het alcoholisme, open riolen en cholera-epidemieën en de erbarmelijke huisvesting van de arbeiders. Uit die tijd stamt de bijnaam van Schiedam Zwart Nazareth.
In de bundel bekende Schiedamse namen als Piet Paaltjens, Rien Vroegindeweij, Ida Gerhardt en Gerard Reve maar ook minder bekende namen zoals die van Jan Willem Hofstra. Hofstra (1907-1991) was dichter, romancier, radiomaker en kunstcriticus van de Volkskrant en Trouw. Uit ‘Het glazen huis’ uit 1942 komt het gedicht ‘Schemer in Schiedam’.
.
Schemer in Schiedam
.
Vuurvlinder en salamander
suizend licht en wijkend aardvuur
Breken uit. Het eerste uur
na dagloon lijden naast elkander
Waarin ik vier de nederlagen
Alleen. De wind ruimt, het geschut
Dreunt soms tot hier. Een eerste trage
Stormveer naast de maan, onnut
Geslonken tot zijn laatste kwartier.
Dit is mijn eigen grond. De vrucht
Valt nimmer af totdat ik hier
De tak breek met het licht gerucht
Als plukt’ ik bloesems. Alle zorgen
Gelijken U en mij: het duister
Dooft in de oogen allen luister
De nacht verdraagt den dag tot morgen.
.
wij water
A. Gerits
.
In de serie Haagse Cahiers, een letterkundige reeks onder redactie van Johan van Nieuwenhuizen, verscheen in 1966 deel 9 van dichter A. Gerits. Anton H.J. Gerits (1930) was antiquaar en schrijver maar hij gaf ook veertien dichtbundels uit. In 1993 werd hem de Literaire Prijs van de Provincie Gelderland toegekend voor de cyclus ‘Tot dolen en dromen ontwaakt’, een eerbetoon aan Ida Gerhardt. Hij was lid van het Amsterdamse Dichterscollectief 2006, dat voortkwam uit Literaire Uitgeverij De Beuk.
In ‘wij water’ dat aan zijn vrouw is opgedragen en dat in een oplage van 100 stuks op een handpers is gedrukt, staan 18 gedichten. In de bundel op pagina 19 zitten twee identieke kleine briefjes, een erratum, waarom te lezen staat dat de 8e regel van het (titel) gedicht ‘wij water’ moet zijn ‘er blijft ons niets te wachten’ in plaats van ‘er blijft ons niet te wachten’. Zelfs in een, met veel aandacht en oog voor kwaliteit gedrukte bundel kan een foutje sluipen.
De meeste gedichten in dit Cahier zijn in de ‘wij’ of de ‘ons’ vorm geschreven. Ik koos, speciaal omdat het vandaag zondag is, voor het gedicht ‘Zondag’.
.
Zondag
.
De straten zijn van boven dicht.
In smalle gangen gaan wij rond
als muizen, klein, en bang voor licht.
Wij speuren nauwelijks de grond.
.
Wij lopen in de lege val
onszelf in kerken opgezet
en nemen wat ons redden zal
met valse schaamte mee naar bed.
.
Wij slapen naar de nieuwe dag,
de straten baden in het licht,
maar wie van ons dit wonder zag,
deed ’s morgens vroeg de ogen dicht.
.
De zomen van het licht
Ida Gerhardt
.
Een zomer vol vakantie poëzie kan niet zonder een gedicht van Ida Gerhardt. Uit haar bundel ‘De zomen van het licht’ uit 1983 het gedicht ‘Het volmaakte’.
.
Het volmaakte
.
Ik gaf mijn kind een zilveren bal.
het werd zijn één, het werd zijn al;
en hij die steeds met ieder deelt,
hij schreit als iemand er mee speelt,
.
Ik sprak tot hem met zacht vermaan;
hij zag mij lang verwonderd aan
en liet toen stil zijn tranen gaan.
.
Ik gaf mijn kind een zilveren bal:
bracht ik zijn onschuld nu ten val?
Of ben ik blind? – Het goddelijke kind
hield in zijn handjes het heelal.
.
Dichter op verzoek
Zondagen in April
.
Ik weet dat er veel lezers van dit blog zijn met duidelijke voorkeuren als het gaat om dichters. De een houdt van de wat oudere gedichten van de Vijftigers, de ander van Tsjechische en Russische dichters, weer een ander van Ierse dichters, weer anderen van Vlaamse dichters als Herman de Coninck en Hugo Claus en er zijn er die liever dichters van nu lezen. Zoals jullie weten maak ik geen onderscheid ( ik hou van een heel breed spectrum aan dichters al heb ook ik mijn voorkeuren) en daarom wil ik jullie vragen om namen van dichters waar ik er dan telkens één van uitkies om op de zondagen in april iets over te schrijven en een gedicht van te plaatsen. Heb je daarnaast nog een voorkeur voor een gedicht van die specifieke dichter dan zal ik proberen dat erbij te plaatsen. Voorwaarde is wel dat ik dat gedicht dan niet eerder al geplaatst heb.
Dus kom maar op met de suggesties. De laatste dichters op verzoek waren: Ida Gerhardt, Miguel Santos en Antoinette Sisto maar zoals gezegd ook buitenlandse dichters mogen genoemd worden. Vandaag plaats ik hier een gedicht van een dichter die ik tot een van mijn favorieten reken namelijk Jules Deelder. Uit de bundel ‘Moderne gedichten’ uit 1979 het gedicht ‘Orpheus Descending’.
.
Orpheus Descending
.
Als hij zijn hand te luisteren legt
op de warme buizen in haar buik,
hoort hij de trein al komen.
.
Een doffe donder in de diepte dat
aanzwelt tot geraas.
.
En het moment is dáár
.
Als het felverlichte voertuig uit
het zwarte gat gespoten komt,
en hij zichzelve ziet.
.
Gekleed in teder lila achter één
der duizend ramen.
.
‘Mind the doors please! Mind the
doors!’
.