Site-archief
Dichter over dichter
Het beginsel van stof
.
In de categorie dichters over dichters vandaag een gedicht van de Zuid Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach (1939) dat hij schreef voor collega dichter Hans ten Berge (1938). Hans ten Berge is behalve dichter ook prozaschrijver, essayist en vertaler en ook Breytenbach is naast dichter ook schrijver en schilder. In de bundel ‘Het beginsel van stof’ uit 2007 staat een gedicht van Breytenbach voor Hans ten Berge met de titel ’22-12-07′.
.
22-12-07
.
(voor Hans ten Berge)
winter en blauw
voor het zware hek van de Jardin du Luxembourg
verkoopt een zigeunerin met lange zwarte nagels
dampende kastanjes in puntzakjes
.
kijk omhoog
daar hoog het zilveren vaandel
van de dampstreep achter een straalvliegtuig
kijk omhoog, kijk omhoog
.
in de diepte die de verbeelding
te boven gaat
in het afsterven van de nacht
dieper dan het geboortevlies van de Melkweg
zo’n zevenduizend lichtjaren verwijderd van Urd
waar het glinsterend en galmend is
op de Bergen der Schepping
in het fonkelbeeld Cassiopeia
waar een spiraalkolk van baring
de nevel openbreekt in brokken
om ruim baan te maken onder hun eigen gewicht
om te verschieten om te gaan schijnen
met de levensgeheimen van kool- en zuurstof in het hart
kijk omhoog, kijk omhoog
onze blauwe zilverige planeet
als een eenzame barensvrucht van ondenkbaarheid
in een wieg van adem
siembamba siembamba*
in het afsterven van de nacht
waar het glinsterend en galmend is
.
zo ver van de zee
lopen meeuwen met klinkerende nagels
over het bevroren oppervlak
zo dik als een blinde bril
van de vijver in de Jardin du Luxembourg
.
*regel uit een Afrikaans wiegeliedje
.
Dichter voor dichter
Anton Korteweg
.
Een van de laatste keren dat ik live dichters hoorde voordragen was in Leiden. Dat was bij de Leidse Poëzienacht. Daar droeg onder andere Anton Korteweg voor en ik moet zeggen, zeer naar mijn genoegen. De poëzie verfijnd en grappig, de voordracht rustig en aangenaam. Nu is bij uitgeverij Meulenhoff de bundel ‘Enfin’ verschenen. Vijftig jaar na zijn debuut een nieuwe bundel met vijftig gedichten ter ere van dit jubileumjaar.
Korteweg (1944) debuteerde in 1968 in het literair tijdschrift Tirade en in 1971 met de bundel ‘Niks geen Romantic Agony’. Zijn poëzie werd aanvankelijk gekenmerkt door de beschrijving van kleine alledaagse gebeurtenissen en de melancholische gevoelens waaraan deze appelleren. Daarbij speelt de ironisering van deze gevoelens een rol die bereikt wordt door dubbelzinnig taalgebruik en toespelingen op verheven onderwerpen in een alledaagse context. Korteweg was jarenlang conservator van het Lettrkundig museum, hij verzorgde bloemlezingen en was poëzierecensent.
En nu is er dan zijn jubileumbundel ‘Enfin’ waarin ik een gedicht tegen kwam dat hij schreef voor een andere dichter Luuk Gruwez. En hoewel de categorie getiteld is ‘dichters over dichters’ kun je in het gedicht wel degelijk lezen dat het hier over een andere dichter gaat.
.
Leve de poëzie!
(voor Luuk Gruwez)
.
Of ’t nou bij meneer Tintel was op ’t gym
-mijn leraar Nederlands in Dordt met maar een arm-
of in de bloemlezing Dichters van dezen tijd,
als knaap was ik verrukt: beminde je een vrouw,
ontkwam je aan de dood en werd je even
weggerukt uit het aards bestaan. Net wat ik wou.
Ed. Hoornik kon na dit verrukkelijk perspectief
als favoriete dichter niet meer stuk;
dat kwam ook door zijn kleine dochter van Jaïrus,
van wie het dode haar een tijdje zonder zwier was.
.
Een jaar of vijftien later, pasgetrouwd, las ik
bij een gerespecteerd collega, ‘k zeg niet wie
over een voelspriet in een warme schacht
gretig de lust van de geslachten aftastend
tot aan het oerslijm. ‘k Kreeg het Spaans benauwd
en dankte God: ik had al nageslacht.
.
Aan Jan Hanlo
Dichter over dichter
.
In 1966 verscheen de bundel ‘In een gewoon rijtuig’ van Jan Hanlo (1912 – 1969). In deze bundel is een gedicht opgenomen van Pierre Kemp (1886 – 1967). Het betreft hier het gedicht ‘Aan Jan Hanlo’. In de categorie dichters over dichters mag dit gedicht dat geschreven is tussen kerstmis 1963 en nieuwjaar 1964, natuurlijk niet ontbreken.
.
Aan Jan Hanlo.
met veel dank!
Als in de tijd van duizend en meer
embourrages staat de Japanse pioen
daar voor mij op Uw kaart met het dof groen
van haar blaren
in het verzalmend-tintig-vermiljoen
mij tot stilte te staren.
.
Stilte is nog een groter plezier
dan de verslaperingen van een lier!
.
Kerstmis 1963 – Nieuwjaar 1964
.
Jong over oud
Willem Thies en Gerrit Komrij
.
Wanneer je er naar vraagt heeft vrijwel elke dichter een of meer favoriete dichters. Dat kan een dichter zijn die men waardeert of bewondert vanaf of voor het moment dat men zelf met dichten begon of het kunnen dichters zijn die men later heeft ontdekt. Ook ik heb favoriete dichters.
In mijn geval schreef ik al gedichten voor ik deze ontdekte. In de jaren ’80 van de vorige eeuw waren dat Johnny van Doorn en Jules Deelder en al vrij snel kwam Charles Bukowski daar bij. Nog iets later Remco Campert, E.E. Cummings, Herman de Coninck, Judith Herzberg en tegenwoordig een groot aantal dichters naast deze waaronder Esther Naomi Perquin, Menno Wigman en Lieke Marsman. Maar zoals gezegd er zijn er velen, bekende dichters en wat minder bekende dichters.
Toen ik op de website van dichter Willem Thies (1973) aan het lezen was (waar vreemd genoeg de agenda stopt in 2018 terwijl de nieuwste bundel van Thies ‘Mijn zoon hij zegt’ uit 2021 wel bij de publicaties staat) kwam ik het gedicht ‘De zekerheid van de zee’ tegen dat is opgedragen aan Gerrit Komrij, de reden dat ik moest denken aan welke dichter ik een gedicht zou opdragen (voor zover ik weet aan Johnny van Doorn en aan Jules Deelder begin jaren ’80 toen ik nog driftig aan het experimenteren was met vormen van poëzie) https://woutervanheiningen.wordpress.com/2009/12/03/twee-helden/
Willem Thies (1973) woont en werkt in Amsterdam. Hij studeerde geschiedenis te Groningen, was medeoprichter van het literaire punkrocktijdschrift Zeroxat, en redacteur van en schrijver voor cultureel jongerenmagazine Simpel. Thies publiceerde poëzie in onder meer Passionate, De Tweede Ronde, De Brakke Hond, Nymph, Krakatau, Hollands Maandblad, De Academische Boekengids en The Polranny Times. Zijn debuutbundel ‘Toendra’ werd bekroond met de C. Buddingh’ prijs in 2006.
.
De zekerheid van de zee voor Gerrit Komrij
.
De hitte achter mijn ogen. De regen achter de serreruiten. Flinterregen.
Het landschap een verwilderde tuin, de weg leeg en laag in het optorenend
groen. Het kind in bad. Zingend. De vrouw met de handdoek,
de vrouw die jouw dood met mij deelde, op het drooggevallen strand.
.
Het tussenland was breed en verlaten, ik was tot de donkere rotsen gelopen,
tot bij een poel afgesneden van het moederwater. Een krabbetje kroop
achter een steen en wachtte tot de zee hem zou ontzetten.
Ik keerde terug en hoorde het. Dood.
.
Maar je stem suste het tumult in mijn hoofd, de druk
op mijn borst, het koude vel. In schuine regels valt de zee.
De luchten stromen vol met stervensoud water.
.
Eddy’s verstrooiing
Anton Korteweg
.
Voor de rubriek dichters over dichters, kwam ik in de bundel ‘Ouderen zijn het gelukkigst’ uit 2009 van Anton Korteweg, het gedicht ‘Eddy’s verstrooiing’ tegen over de verstrooiing van de as van dichter Eddy van Vliet op 12 oktober 2002 in Watou in België.
Eduard Léon Juliaan (Eddy) van Vliet (1942 – 2002) was een Vlaams schrijver, dichter en advocaat. Regelmatig werd de poëzie van Eddy van Vliet als neoromantisch bestempeld of geplaatst in de literaire richting van de nieuwe romantiek. Neoromantiek is een synoniem van postromanticisme of laat romanticisme. Het is een langdurige beweging die begint aan het einde van de negentiende eeuw en het is een herleving van de romantiek in de kunst en de literatuur.
In 1971 won Eddy Van Vliet de Arkprijs van het Vrije Woord voor ‘Columbus Tevergeefs’. In 1975, mocht van Vliet de Jan Campert-prijs in ontvangst nemen en in 1989 kreeg hij de Staatsprijs voor poëzie in België.
Anton Korteweg (1944) schreef het gedicht dus naar aanleiding van het verstrooien van de as van van Vliet in Watou, het kleine dorpje in West Vlaanderen, bijna op de grens met Frankrijk, waar tussen 1980 en 2008 de Poëziezomer Watou werd georganiseerd door Gwy Mandelinck – zelf een dichter – en zijn echtgenote Agnes Hondekyn. Het vormde al die jaren gedurende twee zomermaanden een unieke dialoog tussen internationale beeldende kunst en poëzie.
.
Eddy’s verstrooiing
(voor P.P.
‘Zoals een man pist, met de wind mee, zo
verstrooie men as.’
Chinese wijsheid
.
Maar andersom heeft ook wel wat: een zwarte,
gekromde regenjas met wapperende panden,
als boos tegen de storm optornend op een hoefpad
een man uitzaaiend, en daarachter wij,
.
een rijtje treurenden: wat mooie blonde vrouwen
met zonnebril, maar ook zwartharige zonder,
want Eddy was een te benijden echte
dichter geweest, steeds goed omringd, morsige
door drank – en dichtzucht aangetaste koppen en
hardlijvige vriendachtigen, – dat volk
woei de dichter toen in de gezichten.
.
We nipten daarna in De Hommelhof
zijn as van haar en huid, eigen en andermans,
en dachten bedremmeld die Eddy.
.
Ik was er trouwens niet bij
maar zie het weer duidelijk voor me.
.
grafmonument voor Eddy van Vliet in Watou
Zwagerman over Campert
Remco Campert stapt in dit gedicht
.
Dichters schrijven gedichten over andere dichters, dat was het uitgangspunt van de rubriek ‘dichter over dichters’. Dat doen ze omdat ze bevriend zijn met een andere dichter of omdat ze een andere dichter bewonderen en soms is zo’n gedicht in de vorm van een elegie. In het onderhavige geval is het weer anders. Joost Zwagerman (1963-2015) schreef een gedicht waarin Remco Campert (1929) binnenloopt. Het is dus niet echt een gedicht over Remco Campert maar in de geest van hem en weergegeven door zijn binnenlopen.
Het gedicht zonder titel werd gepubliceerd in de bundel ‘Bekentenissen van de pseudomaan’ in het hoofdstuk ‘Collega’s’ uit 2001.
.
kijk daarbuiten wandelt Remco Campert
de Leidsestraat is overvol
maar hij stemt in een ring van stilte
op dromen daden van de eenling af
.
kijk Remco Campert stapt in dit gedicht
de Leidsestraat wordt prompt rivier
naarstig zwemmen wij de weifelslag
en nemen feestend onze badmuts af
.
Gerrit Kouwenaar
Hans Franse
.
Naar aanleiding van het gedicht ‘Laatste brief’ van Cees Nootenboom over Hans Andreus, dat ik op 25 april op dit blog plaatste, kreeg ik van dichter, recensent (Meander) Hans Franse het gedicht ‘Zonsondergang’ toegestuurd. Hans schreef dit als memoriam bij de dood van Gerrit Kouwenaar op 4 september 2014. Omdat het een prachtig gedicht is en omdat het naadloos aansluit bij de gedichten in de categorie Dichters over dichters wil ik het hier met jullie delen. Het gedicht verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Een winter op Scheveningen’ van Hans uit 2020.
.
Nooteboom over Andreus
Dichters over dichters
.
In de categorie Dichters over dichters vandaag een gedicht van Cees Nooteboom (1933) over de dichter Hans Andreus (1926-1977). Geen gewoon gedicht in dit geval maar een in memoriam naar aanleiding van de dood van Hans Andreus in 1977. Het gedicht verscheen in de bundel ‘Open als een schelp – dicht als een steen’ uit 1978 en is getiteld ‘Laatste brief’.
.
Laatste brief
in memoriam Hans Andreus
.
Na Slauerhoff’s dood
Dichters over dichters
In de rubriek ‘Dichters over dichters’ vandaag een gedicht van de dichter Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) die leefde van 1887 tot 1939. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste Nederlandse calvinistische dichter van zijn generatie. P.J. Meertens noemt hem een christelijk renaissancedichter en Hans Werkman, biograaf van Willem de Mérode schreef over hem: “De dichter doorleefde de tragedie van een onmogelijke liefde; hij schreef in de spanning van jongensliefde en een mystieke beleving van christelijk geloof”.
Die calvinistische en christelijke inslag komt heel duidelijk terug in het gedicht ‘Na Slauerhoff’s dood’ dat hij schreef in 1936 (13 dagen na het overlijden van Slauerhoff) en dat ik nam uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 1987 dat in twee banden verscheen. Dit gedicht staat in het tweede deel. Beide banden werden mogelijk gemaakt met financiële steun van het ministerie van WVC (kom daar nog maar eens om).
J.J. Slauerhoff en Willem de Mérode hadden wat levensbeschouwing betreft weinig met elkaar gemeen. Het pessimistisch scepticisme van de eerste stond lijnrecht tegenover het reformatorisch, orthodox christen-zijn van de ander. Toch hadden beide dichters ook overeenkomsten zoals hun liefde voor de Chinese lyriek.
.
Na Slauerhoff’s dood
.
Dichter, je bent besproken en bezongen
Door hen die over dood lichtzinnig baazlen,
Alsof je een weekje thuis was met de maazlen.
Straks zullen zij weer met die flinke jongen
Er één op drinken, naar de meisjes gaan
En (’t leven is geen lol) landerig vertrekken
Om in de Stille Zuidzee te ontdekken
Dat de aarde bezig is met te vergaan.
.
Misschien heb jij ’t verschriklijke beseft
Dat je God overal zoekt en nergens treft,
Tot Zijn gelaat de duisternis deed wijken
En jij, Hem ziende, duister moest bezwijken?
.
Dit is zoo droef dat je bewonderaars preeken
En niemand één woord over God dúrft spreken.
.
















