Site-archief

Aafjes en Vasalis

De lyrische schoolmeester

.

In 1945 (herfst) en 1946 (voorjaar en zomer) schreef dichter en schrijver Bertus Aafjes (1914-1993) de gedichten die zijn opgenomen in de bundel ‘De lyrische schoolmeester. In 1949 werd de bundel gepubliceerd met afbeeldingen van Maaike Braat (1907-1992) kunstschilder, tekenaar, graficus, illustrator en ontwerper van boekomslagen. Het werd als twee-en-twintigste deel van De Ceder uitgegeven door uitgeverij J.M. Meulenhoff. In deze bundel zijn een paar gedichten opgenomen die een collega dichter als titel en onderwerp hebben. Zoals het gedicht ‘M. Vasalis’. In de categorie dichter over dichter mag een dergelijk gedicht natuurlijk niet ontbreken. Een bronaâr of bronader is een nauwe, doorgang in de aardkorst, waaruit het water opwelt voor eene bron.

.

M. Vasalis

.

Een hinde kijkende over een heg,

Nieuwsgierig in de nieuwheid van de morgen:

Dit is een boom. Dit is een bloeiende heg.

Een blik waarin geen zweem van overleg,

Bezield tot aan de grenzen van het zijn;

Overal waarheid, nergens schijn.

Een oerbegin en een oereinde tevens,

Bronaâr des levens.

Een ogenpaar dat dode dingen slaakt

Uit hun geheim en weer gelukkig maakt.

.

 

 

Houtskoolgedicht

Anton Martineau

.

Op een website van een kunstveiling kwam ik een houtskoolgedicht tegen van Anton Martineau waarin kunst en een gedicht samenkomen. Antoon Peter Johan Martineau (1926-2017) was een Nederlands beeldend kunstenaar en dichter. Hij werkte als kunstschilder, tekenaar, graficus en beeldhouwer in de stijl van het figuratieve expressionisme. Martineau was docent voor schilderkunst aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam (1978‐1988). Ook was hij docent aan de Vrije Academie in Den Haag (1969) en gastdocent aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam.

Als dichter zocht Martineau naar een sterke zeggingskracht door zijn materiaal te ‘kneden’, te herordenen en herschrijven, tot de meest expressieve vorm gevonden is, zonder daarbij te willen vervallen in effectbejag door een opzettelijk vuurwerk van krachttermen; ook rustige momenten en leegte hebben naar zijn zeggen hun waarde. Hoewel hij al veel langer schreef debuteerde hij als dichter pas in 1992, met de bundel ‘Martineau, poëzie van een dubbeltalent’.

Het houtskoolgedicht gemaakt in de periode 1945-1999 luidt:

.

ik ruil een regenbui

voor jouw handgemeen

verstrikt in je

franje, een

zwetend houvast

suiker op

je wangen

niets mag

gemorst want

altijd die

honger, die

honger

kijk ik naar

jou

.

Dagboek van de toren

Corneille

.

Soms krijg of koop ik een bundel die me in meer opzichten verrast dan alleen door de poëzie die erin is opgenomen. Toen ik ‘Het dagboek van een toren’ van kunstschilder en dichter Corneille (1922-2010) kocht wist ik nog niet wat ik in handen had. Dit boek is uitgegeven naar aanleiding van de jubileumtentoonstelling ‘Poetry, the artist’s muse’ de 20ste verjaardag van galerie Elisabeth den Bieman de Haas, die plaatsvond tussen 25 april en 25 mei 2001. De bundel bevat poëzie van Corneille in het Frans, vertaald naar het Nederlands en Engels door Hepzibah Kousbroek.

De titel van dit boek is ontleend aan een toren genaamd La Peschiera die vier eeuwen oud is en in Italië ligt. Corneille verbleef er sinds 1973 regelmatig. De toren behoorde toe aan een adellijke familie waarvan de laatste telg markiezin Irene de Ciccolini was. Zij woonde er tot haar dood enkele jaren voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Het domein werd na haar overlijden overgedragen aan paters en in de oorlog bewoond door een jonge officier en enige soldaten. Na de oorlog kocht een aannemer uit Ancona het.

Het boek heeft, door de vertalingen maar liefst drie titels: ‘Het dagboek van de toren’, ‘Diary of the tower’ en ‘Journal de la tour’. Achterin het boek staat een tekening van Corneille (in druk uiteraard) van de toren die hij maakte in 1997. Journal de la tour verscheen voor het eerst in 1975 met een vertaling in het Italiaans. In 1981 verscheen een editie uitsluitend in het Frans.

Ik koos voor een gedicht waarin het favoriete dier van Corneille voorkomt; de vogel.

.

De spoorwegovergang luidt

belletjes van Tibetaanse koeien.

Terwijl de stoomtrein

onverpoosd doorhijgt om snel

daar te zijn waar die zachte

hermelijne wezens wachten,

hooggehakt, hun benen in foedralen,

gestrekt met holle rug en licht

wiegend bekken.

De baren van de nacht hebben

bontgekleurde vogels bevrijd en je

hoort de zee onvermoeid

aan de keien van het strand zuigen.

.

Gedicht met stilte geschreven

Paul Snoek

.

Paul Snoek was het pseudoniem van Edmond André Coralie Schietekat (1933 – 1981). Snoek was een van de bekendste dichters en prozaschrijvers van België en daarnaast was hij kunstschilder. Zijn pseudoniem is afkomstig van de naam van zijn moeder Paula Snoeck. Hij wordt gerekend tot de Vijfenvijftigers, een groep experimentele dichters van voornamelijk Vlaamse origine gegroepeerd rond Gard Sivik, zoals Gust Gils en Hugues C. Pernath, die allen zijn gaan publiceren voor 1955. Deze generatie dichters vormde een reactie op de voornamelijk Nederlandse Vijftigers. Paul Snoek weigerde trouwens ingedeeld te worden bij de Nederlandse Vijftigers.

Zijn werk is moeilijk bij één stroming in te delen of valt moeilijk onder één noemer te vatten. Begonnen als romantisch dichter, evolueerde hij naar meer agressieve en cynische geschriften. Op het laatste werd hij een gelaten, pessimistisch dichter, in overeenstemming met zijn manisch-depressieve buien waar hij de laatste jaren van zijn leven aan leed. Snoek overleed als gevolg van een auto ongeluk.

Overigens vond Paul Snoek zichzelf alles behalve een dichter. Hij vond zichzelf een zakenman, een gladde strafpleiter of zelfs barhouder. Toen hem in 1959 werd gevraagd wat voor hem de mooiste manier van doodgaan was, antwoordde Paul Snoek ,,achter het stuur van een lichtblauwe racewagen”. In 1981 reed hij in Egem in West-Vlaanderen met zijn fonkelnieuwe zwarte Alfa Romeo te pletter op een graafmachine. Een uitspraak van Snoek was: Sterven vind ik erg, maar doodgaan onbelangrijk.

Dat Snoek een van de belangrijkste dichters is van België van de 20ste eeuw mag echter wel duidelijk zijn. In 1969 verscheen ‘Gedichten 1954-1968’ en daarin staat ook het gedicht ‘Gedicht met stilte geschreven’ dat oorspronkelijk verscheen in de bundel ‘De zwarte muze’ uit 1967. In dit gedicht klinkt de pessimistische gemoedstoestand van Snoek al door.

.

Gedicht met stilte geschreven

.

Hoor de stilte kraait. De minnaars dolen
in de nieuwe wouden van de winterslaap
en alle zaaiers, nu vermond als jagers, doden.

.
Met een weefsel van regen en moeheid heeft
de stilte ons bekleed en onze lippen gericht
naar het van koude biddend noorden.

.
Zo stil is het nu dat men huivert en vreest
dat iemand plots op een gong zou slaan
en van de leegte zou scheuren het voorzichtig vlies.

.
Tot in vingertoppen eenzaam is het hart
en zo benauwend stil, als het huis, dat instort
bij het nauwelijkse rinklen der sleutels.

.

 

Uit mijn boekenkast

e.e. cummings

.

In mijn boekenkast staan een paar bundels van de Amerikaanse dichter e.e. cummings (1894 – 1962). Een van de aardigste vind ik de bundel ‘selected poems 1923 – 1958’ een Penguin pocket uit 1963 (uit de serie The Penguin Poets).  In deze bundel is het bijzondere taalgebruik van cummings nog niet zo gestileerd. Dichter, schrijver en kunstschilder cummings, was een van de meest radicaal experimentele en inventieve schrijvers van de 20e eeuw. Zijn stijl wordt gekenmerkt door typografisch non-conformisme, het gebruik van jazzritmes, jargon en andere elementen uit de populaire cultuur. Maar zoals gezegd zijn zijn vroegere gedichten vaak nog niet zo radicaal van vorm.

De gedichten van cummings hadden ook in zijn vroege jaren zelden een titel en worden in de index dan ook gerangschikt op de eerste zin (wat veel lezers dan ook vaak aanzien voor de titel). Omdat ik een groot liefhebber ben van het werk van cummings en omdat ik weet dat hij nog steeds veel fans heeft ook in Nederland hier het gedicht zonder titel met als eerste zin ‘Humanity i love you’.

.

Humanity i love you
because you would rather black the boots of
success than enquire whose soul dangles from his
watch-chain which would be embarrassing for both
.
parties and because you
unflinchingly applaud all
songs containing the words country home and
mother when sung at the old howard
.
Humanity i love you because
when you’re hard up you pawn your
intelligence to buy a drink and when
you’re flush pride keeps
.
you from the pawn shop and
because you are continually committing
nuisances but more
especially in your own house
.
Humanity i love you because you
are perpetually putting the secret of
life in your pants and forgetting
it’s there and sitting down
.
on it
and because you are
forever making poems in the lap
of death Humanity
.
i hate you

,

Zoet en zout

Dubbelgedicht

.

Dubbelgedichten kunnen overal over gaan zolang ze maar in relatie staan tot elkaar (titel, inhoud, intentie). In dit geval zijn het de smaken zout en zoet die de twee gedichten aan elkaar verbinden.

In 1958 publiceerde dichter, journalist, kunstschilder en filmmaker Hans Verhagen (1939-2020) in eigen beheer zijn eerste bundel ‘Anatomie van een Noorman’. De achttien gedichten droeg hij op aan zijn toen pas overleden moeder. Een van deze gedichten is getiteld ‘Een zout gedicht’.

Het tweede gedicht ‘Zoet’ is van dichter, schrijfster en archeoloog Esther Jansma (1958) en is terug te vinden in haar bundel ‘Rennen naar het einde van honger’ uit 2020.

.

Een zout gedicht

.

1

Een Spanjaard zonder nootmuskaat

is niet te eten,

een Noorman zonder inundatie

is ondrinkbaar.

.

2

Over mijn gescheurde mond jaagt de

Noordzee,

het wier woekert in mijn oorschelp;

ik prevel tevergeefs

mijn aangespoelde woorden, zwaar

van traan,

in het asbest van mijn adem komen

scheuren-

.

3

Aangenomen dat een dijkbreuk

niet de aangewezen weg is

om te wateren

eb ik langzaam af.

Een eenzame, bestofte vis

aait mijn natte lettergrepen

tot een zout gedicht zonder bomen.

.

4

Tussen voeten en hoed blijft hij

nu zijn eigen groei getrouw

en dat is goed. Maar daaronder

loopt het leven van hem weg.

.

Zoet

.

Het was het begin van het leven.

We waren er nog niet aan gewend.

Dreunde de deur ’s nachts open

noemen we het: liefde.

.

Alleen-zijn begint als je elkaar

niet herkent, in dat donker zijn

denk ik de stemmen geboren.

‘Had de rotzooi dan opgeruimd.’

.

En met het zwijgen begon

daar de stilte die maakt

dat we tot een veelheid, aan flarden,

verknipt werden: schimmen,

kaalgeschoren dwerghoeren, lief

voor alles en iedereen zoet, zoet.

.

De kunstschilder

Dubbel-gedicht

.

Pas geleden kwam ik een video op Instagram tegen van een Amerikaanse vrouw meen ik, die zich verwonderde over de betekenissen van Nederlandse woorden. Dat er zoveel woorden in het Nederlands zijn die precies hetzelfde zijn en klinken maar een totaal andere betekenis hebben. Iedereen kan er wel een paar bedenken. Bank bijvoorbeeld. Wat heeft een financiële instelling te maken met een meubelstuk voor meerdere personen? Maar er zijn er meer. Toen ik op zoek was naar gedichten in de rubriek Dubbel-gedicht en ik een gedicht zag met als titel ‘Schilder’ dacht ik aan een huisschilder. Maar het betrof hier een kunstschilder, toch een wezenlijk andere professie.

Het tweede gedicht dat ik vond ging ook over een kunstschilder. Vandaar dat het dubbel-gedicht niet gaat over een schilder maar over een kunstschilder al haal je dat niet uit de titels van de twee gedichten.

Het eerste gedicht is van schrijver, dichter, columnist Simon Carmiggelt (1913-1987) en komt uit de bundel ‘Het jammerhout’ dat hij onder het pseudoniem Karel Bralleput schreef en publiceerde in 1955.

Het tweede gedicht is van schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler Maurits Mok (1907-1989) en werd gepubliceerd in de bundel ‘Spiegel van het menselijk bedrijf’ dat hij schreef onder het pseudoniem Jan Luyken jr. in 1979.

.

De schilder

.

Zijn vrees staat als een bevend spook

te kijk op zijn Picasso-doeken.

Stééds angst, op al die Talens-koeken.

En in de keuken staat ze ook.

.

Want déze vrouw, zo fel en kloek,

verdreef hem uit de luwe sferen

van landschap en van jutteperen,

te hoop gelopen op het doek.

.

O kalme jaren, toen hij dát nog deed:

de lichtvlek mikken op een vaas,

de gaatjes nadoen van de kaas.

Dat stille werk deed niemand leed.

.

maar zij dreef blauwzuur in zijn coloriet.

Haar strengheid tourmenteert zijn kwast,

en als zijn angst zich paars ontlast,

ageert hij tegen haar ‘Kom éten, Piet.’

.

De schilder

.

Stil voor het onbesmette doek

staat daar in afgetrapte broek

de schilder onder wilde haren

dromerig voor zich uit te staren.

.

Dan, eensklaps door de geest gedreven,

begint zijn hand zich uit te leven

en schaft de kunstgeleerden brood,

hetzij aanstonds of na zijn dood.

.

 

Een tijdperk

Armando

.

In 2013 kwam de dichtbundel ‘Stemmen’ uit van dichter, kunstschilder, beeldhouwer, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando (1929-2018). afgemeten aan de vele prijzen en onderscheidingen die hij tijdens zijn leven kreeg kunnen we Armando een waarlijk groot kunstenaar noemen. In 1964 debuteerde hij met de bundel ‘Verzamelde gedichten’. Een wat merkwaardige titel om mee te debuteren maar in deze bundel stonden de gedichten die hij publiceerde tussen 1954 en 1963. De poëzie in deze bundel lijkt op die van de Vijftigers, zijn sierlijke stijl aan die van Lucebert, de koelere blik aan die van Gerrit Kouwenaar.

De gedichten in de bundel ‘Stemmen’ zijn echte Armando gedichten, enerzijds gekenmerkt door kernachtigheid, kracht en indringendheid, anderzijds door raadselachtigheid en vervreemding. Maar ook de vleugen van absurdisme die we zo goed kennen uit zijn tijd met Herenleed (met Cherry Duyns en Johnny van Doorn) komen we tegen in de bundel. Meteen in het eerste gedicht van deze bundel komen de ‘stemmen’ naar voren. Het gedicht vol alliteraties en assonanties laat zich lezen als een echt Armando gedicht, raadselachtig en toch vol openingen tot begrip.

.

Een tijdperk

.

Strenge stemmen verlaten de aarde,
bezingen de razernij der dingen
en het geween van bloeiende bloemen:
de oogst van een roekeloos tijdperk.

.

Was het een offer op verlaten altaren?
Het bleek een halsstarrig ademen.

.

Koude oorlog?

Hans Verhagen

.

Voor een prikkie kocht ik bij een witte boekenhal (waar, naar ik dacht toch vooral heel veel kinderboeken, plaatjesboeken en populaire romans en thrillers worden verkocht) de verzamelde gedichten van Hans Verhagen getiteld ‘Eeuwige vlam’. In deze verzamelbundel uit 2003 zijn de gedichten van Verhagen opgenomen die hij schreef tussen 1958 en 2003.

Hans Verhagen (1939-2020) was behalve dichter ook journalist, kunstschilder en filmmaker. Hij maakte vanaf 1957 samen met Armando, Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager deel uit van Gard Sivik, een naoorlogs avant-garde tijdschrift dat werd vernoemd naar het Antwerpse Jazzcafé met die naam en dat in 1955 werd gestart door Gust Gils en Paul Snoek.

In ‘Eeuwige vlam’ zijn een aantal van de bundels van Verhagen integraal opgenomen. Zo ook de bundel ‘Rozen & Motoren’ uit 1963. Eind 1962 kwam de koude oorlog tot een gevaarlijk hoogtepunt tijdens de Cuba crisis. In ‘Rozen & Motoren’ schrijft Verhagen er het gedicht ‘Koude oorlog?’ over. Wanneer ik het lees bekruipt me de gedachte dat wat er momenteel in de wereld gebeurt wel heel erg lijkt op toen.

.

Koude oorlog?

.

Mijn 7 maal geconcentreerde gestalte

verschijnt u nu dagelijks,

maar mijn arbeid voedt u anoniem.

.

Uiterlijk is niets aan mij veranderd:

Koude oorlog? Voeten in het vuur!

Wereldoorlog? Laarzen in het water!

.

Maar het verstikte instinct verspreidt

geuren van ontbinding-

gelukkig nieuwjaar of ik schiet.

.

Het bloed bruist

Peter Goossens

.

De uit Dendermonde afkomstige dichter en kunstschilder Peter Goossens (1957) debuteerde in 2015 met de bundel ‘Madrigalen van strijd en liefde’. In 2017 volgde de bundel ‘Als’ en in 2020 de bundel ‘Laisser-allez’. Ik ken Peter van een optreden bij Ongehoord! en van zijn eerdere bundels Als en Banalitiet van de liefde. Nu heeft Peter opnieuw een dichtbundel gepubliceerd  met de titel ‘Het bloed bruist’.

Op het eerste gezicht is dit opnieuw een bundel waar zorg aan is besteed, mooie vormgeving, met een omslag aan de binnenzijde met een goede foto van Peter en mooi stevig papier. Er is geen opdruk op de rug, wat het terugvinden van de bundel bemoeilijkt in een boekenkast. Sla ik de bundel open dan valt me, helaas opnieuw, op dat alle gedichten gecentreerd in de bundel zijn opgenomen en dat de gedichten erg hoog op de pagina beginnen. Ik vind gecentreerde gedichten niet mooi en storend bij het lezen. Ik zie het vaker, vrijwel altijd bij in eigen beheer uitgegeven bundels maar ook uitgeverij Heimdall maakt zich er dus schuldig aan. Voor mij, en dit is mijn particuliere mening, ogen gecentreerde gedichten in een bundel niet professioneel.

Maar genoeg over de vorm, laten we naar de inhoud gaan. Tegenwoordig is het bij veel jonge (en dan vooral vrouwelijke) dichters populair om in hun poëzie een verhaaltje te vertellen. Zo’n verhaaltje hoeft geen urgentie te hebben, het kan overal over gaan (wat meestal het geval is) en dan wordt er taal- en spelenderwijs een draai aan gegeven. Bij Peter is dit geenzins het geval. De poëzie van Peter is rauw, cynisch soms en direct. Uit de gedichten spreekt een zekere teleurstelling en kritiek op de wereld om hem heen.

In zijn poëzie worden ook verhalen verteld maar op een meer prozaïsche manier, het poëtische van de taal is ondergeschikt in zijn poëzie. De lezer wordt ook regelmatig direct aangesproken; (tussen) zinnen als ‘Wat zal het’, ‘Je weet wel’, ‘U weet wel’ en ‘Maar laten we het even anders uitdrukken’ geven aan dat hier gesproken wordt met de lezer. Er is in de hele bundel een bepaalde urgentie om de lezer deelgenoot te maken, aan te spreken, te waarschuwen ook. Alsof je naast hem zit en hij tijdens een voordracht naar jouw kant opkijkt en het tegen je zegt.

De lange gedichten gaan over het leven, de dood, de maatschappij, de politiek, nachtelijke seksuele escapades en zijn soms heel expliciet (zoals in het gedicht ‘Ssssssst …’) zonder echt banaal te worden. Zoals de uitgever schrijft: “De bundel is een meer filosofische benadering over maatschappij en mens, over eenzaamheid en hoe in lelijkheid ook schoonheid zit. Er worden geen onderwerpen uit de weg gegaan.”.

Sommige keuzes begrijp ik niet helemaal, zoals het gebruik van Duitse zinnen in het gedicht ‘Der Tod ist ein Monolog’ maar de gedichten zitten vol gedachten en meningen en zijn daardoor, ondanks dat er poëtisch taal-technisch wat weinig te genieten valt, zeker de moeite waard van het lezen. Maar uitgesproken komen deze gedichten nog meer tot zijn recht. Een aantal gedichten heb ik tijdens een voordracht van Peter mogen beluisteren bij ‘De Groene Fee’ in Breda afgelopen jaar, en dan komt de poëzie van Peter pas echt tot zijn recht.

Voor mij is het op één na laatste gedicht in de bundel ‘Handen’ het meest veelzeggend over Peter de inhoud van de bundel, daarom hier dit gedicht maar dan niet gecentreerd.

.

Handen

.

Ooit waren mijn handen nog jong

onbezoedeld.

Ze streelden over lichamen

en maagdelijk witte bladen.

Ze streelden de wind

verdreven de bitterste schimmen.

Ze streelden zichzelf.

.

Het waren net keurige bloemblaadjes

verkenden de bedding

lieten ogen tranen.

Ze boden herinneringen

vervaagden stoffige spinnenwebben.

.

Op een dag werden we wakker

en leken het vreemdelingen.

Ze zagen er bezoedeld uit

rimpelig, ruw, aangeslagen, gekloofd.

.

Het zijn portretten

en ze redden zich.

Beter nog

het zijn gezegende handen.

.